38
De Saraceen haalde de watten uit zijn oren en liep terug naar het dorp. Bij een kleine stapel stenen hield hij even stil en hij telde vanaf daar elke stap die hij deed. Na negen stappen sloeg hij abrupt links af en vermeed zo een ingegraven landmijn.
Het hele dorp lag vol boobytraps – een taak die hij had uitgevoerd zodra hij de gevangenen in hun stenen tombe had opgeborgen. Vergezeld van zijn pakpaarden was hij op weg gegaan via een ingewikkeld netwerk van steile paden die hem steeds hoger de om hem heen oprijzende bergen invoerden. Na een aantal verkeerde afslagen doordat zijn geheugen hem even in de steek liet, bereikte hij – verscholen tussen de door de wind geteisterde rotsblokken – de ingang van een grottencomplex.
De bergen wemelden van dergelijke plekken – sommige natuurlijk gevormd, andere uitgehold met dynamiet – en allemaal gebruikt door de moedj tijdens hun langdurige oorlog tegen de Sovjets. Deze, een munitieopslag, was gebouwd door de Saraceen en zijn kameraden en op de dag dat de oorlog voorbij was, weer verlaten.
In het licht van een zaklantaarn zocht hij zijn weg naar de diepste grot. De lichtbundel gleed over de muren en onthulde kisten met mijnen, granaten, mortieren en andere militaire voorraden, die hier al die jaren onaangeroerd hadden gelegen. Vrijwel alles was geleverd door de cia, dus het was van goede kwaliteit – niet van die Russische of Pakistaanse rotzooi – en de ijle berglucht maakte de grot tot een betere bewaarplaats dan welke ondergrondse bunker ook.
De Saraceen vond wat hij zocht, hij stopte het in grijze munitiekisten en een stuk of tien houten vaten en keerde terug naar het dorp. Die hele middag en tot laat in de avond legde hij door het hele dorp heen een keten aan van explosieven en boobytraps. De reden was simpel: in tegenstelling tot de Sovjets had hij respect voor de Amerikaanse troepen en veel van hun bondgenoten.
Bij het plannen van zijn menselijke proef had hij ingecalculeerd dat de VN-troepen op zoek zouden gaan naar de gevangenen, zeker als er geen eis voor losgeld volgde en hoewel hij niet geloofde dat ze ooit in dit geruïneerde en zo enorm afgelegen dorp zouden belanden, was hij niet van plan ook maar enig risico te nemen.
En nu zijn missie bijna was afgerond, moest hij zorgvuldig zijn geheime tekens volgen om te voorkomen dat hij over een onzichtbare draad struikelde of de verkeerde deur opendeed. Eén fout en hij zou de Italiaanse vrouw en haar twee vrienden volgen op hun reis naar de eeuwigheid.
Hij wist terug te keren naar de keuken, gaf de paarden te eten, maakte een maaltijd voor zichzelf klaar en sliep beter dan hij in maanden had gedaan. Hij ontwaakte tegen het ochtendgloren en na de rituele wassing en gebeden maakte hij zich op om te vertrekken. Hij had al een grote kuil gegraven achter het huis van de dorpsoudste en daar gooide hij nu de zakken ongebluste kalk in leeg die hij speciaal voor dit doel had meegenomen. Het spul zou de lichamen vernietigen en het andere materiaal dat hij in de put gooide zo aantasten, dat geen enkele forensisch expert ter wereld nog zou kunnen achterhalen wat zich op deze woeste, desolate plek had afgespeeld.
Gekleed in zijn beschermende pak, met een van zijn laatste zuurstoftanks op zijn rug, gebruikte hij een accuboormachine om een klein gat in de zware, houten deur te boren. Hij schoof er een plastic buisje in met aan het ene uiteinde ervan een klein spuitstuk, stopte het andere eind in een grote tank Lysol en gebruikte een voetpomp om liters van het desinfecterende spul over de lichamen en het interieur van de cel te sproeien. Toen hij voor zijn gevoel zo ongeveer alles wel had bedekt, verruilde hij het desinfecterende middel voor een oude jerrycan met benzine. Hij sproeide de brandstof naar binnen, net zolang tot de lichamen, het stro, de houten balken en de stenen zelf doorweekt waren. Hij trok de plastic buis uit het gat en stopte er een met benzine doordrenkte lap in, hield er een brandende lucifer bij en maakte toen dat hij wegkwam.
Hij had in dubio gestaan over het in brand steken van de cel om hem op die manier te steriliseren, bang dat de rook de aandacht zou trekken, maar het was een heldere dag en hij vertrouwde erop dat het hout daarbinnen zo droog was dat het snel en schoon zou opbranden. Daar bleek hij gelijk in te hebben, maar hij stond wel verbaasd over de felheid van het vuur – alsof de natuur zelf beledigd was over wat er daar binnen die muren was gedaan.
Zodra het vuur uit was, doofde hij de nog gloeiende sintels met meer Lysol en hij gebruikte, met nog steeds zijn pak aan, de paarden, stukken touw en een aantal vleeshaken om de verkoolde lijken naar de kuil te slepen. Ze werden direct gevolgd door alles wat tijdens hun verblijf hier door hen kon zijn aangeraakt: borden, bestek, injectiespuiten, de verbrande resten van de zadeldekens. Nog steeds in zijn pak douchte hij zich met Lysol, hij kleedde zich uit en douchte nogmaals naakt met het desinfecterende middel, trok zijn normale kleren aan en gooide het pak in de ongebluste kalk.
Het werd al schemerig en hij was bijna klaar met het dichtgooien van het graf toen hij terugliep naar de keuken om de laatste twee zakken kalk te pakken. Die zou hij over de aarde strooien om eventuele wilde dieren af te schrikken.
In de keuken stonden de paarden te wachten, klaar om te worden gezadeld, en de stilte en de eenzaamheid van het hooggebergte waren bijna neerdrukkend. Zelfs de wind was afgezakt tot een gefluister.
Hij hoorde totaal niets en hij zou volkomen onvoorbereid zijn geweest op de ellende die met driehonderd kilometer per uur op hem afkwam als de paarden er niet waren geweest.