9
Negentien woorden. Zittend in het Plaza Athénée, zonder verder ook maar iets prijs te geven, had ik Bradley gevraagd hoe hij op het idee was gekomen dat de auteur in Parijs zat, en dat is wat hij me vertelde. Van de in totaal driehonderdtwintigduizend woorden die het boek telde, waren het verdomme negentien klotewoorden die mijn geheim hadden prijsgegeven.
Zeven ervan, zei hij, betroffen een poging van de auteur om de verschillende kleuren van ouder wordende bloedresten te beschrijven. Ik herinnerde me de passage nog precies: ik had de tinten vergeleken met een bepaald soort boom die ik in mijn jeugd elke herfst had zien veranderen van helderrood naar bruin. En wat dan nog? Bradley had echt elk detail uitgeplozen en had een professor in de plantkunde om meer informatie over die boom gevraagd. Kennelijk waren ze uniek voor de oostkust en zo had ik ongewild aangegeven in welke streek ik was opgegroeid.
De andere twaalf woorden, tweehonderd bladzijden verderop, betroffen een moordwapen: de stok die gebruikt wordt bij lacrosse, die ik naar eigen zeggen had herkend omdat ik leerlingen op mijn middelbare school ermee in de weer had gezien. Bradley vertelde me dat als je de Amerikaanse Lacrosse Association opbelde, je te horen kreeg dat honderdvierentwintig middelbare scholen langs de oostkust die sport in hun programma hebben. Het net begon zich te sluiten.
Inmiddels had Marcie ontdekt dat de nicht van Garrett in New Orleans woonde en dat de leeservaring van die knaap zich beperkte tot vier letters: espn, de sportzender. De nicht zei dat Garrett in 1986 eindexamen had gedaan en Bradley maakte uit twee verwijzingen in het boek op dat de echte auteur ook in diezelfde periode op de middelbare school zat.
Hij belde de honderdvierentwintig scholen waar lacrosse werd gespeeld en eiste, als rechercheur van de nypd, de namen op van alle mannelijke studenten die tussen 1982 en 1990 eindexamen hadden gedaan – hij had de periode voor de zekerheid maar wat ruimer genomen. Al heel snel had hij een lange lijst met namen, maar wel eentje waarvan hij zeker wist dat de naam van de echte auteur ertussen zat.
Die lijst doorwerken, zou een immense klus zijn, behalve dan dat het voor het grootste deel privéscholen waren en die waren altijd op zoek naar schenkingen. De beste geldbron vormden oud-leerlingen en er waren maar weinig databases beter dan die van alumniverenigingen die hun hand ophielden. Ze hadden uitgebreide gegevens van hun voormalige leerlingen en Bradley kamde lijsten uit vol advocaten en bankiers op Wall Street, op zoek naar alles wat maar een beetje van het normale afweek.
Zijn inspanningen leverden niets op, tot hij en Marcie op een avond tussen de namen van een school, genaamd Caulfield Academy, stuitten op een zekere Scott Murdoch.
‘Hij heeft in 1987 eindexamen gedaan,’ vertelde Bradley me, een hapje nemend van de duurste eclair ter wereld. ‘Hij werd toegelaten op Harvard, studeerde medicijnen en werd doctor in de psychologie. Een fantastische carrière lag voor hem in het verschiet, maar toen... niets. De vereniging van afgestudeerden had geen adres, geen arbeidsverleden, geen nieuws. Hij was gewoon verdwenen. Van al die mensen die we hebben nagetrokken, was hij de enige waarbij dat het geval was.’
Hij keek op om te zien wat ik ervan vond. Ik zei niets, ik was te zeer in gedachten verzonken, het was vreemd om na al die jaren weer de naam Scott Murdoch te horen. Soms – in de ergste ogenblikken van mijn geheime leven, als ik zowel rechter als beul was – vroeg ik me af wat er met die persoon was gebeurd.
Na een lange stilte pakte Bradley de draad weer op. ‘Na weken van onderzoek vertelde Harvard me dat doctor Murdoch een baan had gekregen bij Rand. Ze wisten dat omdat hij op de campus was gerekruteerd en daar bleken ze een notitie van te hebben. Maar nu kwam het vreemde: Rand wist zeker dat ze nog nooit van hem gehoord hadden.
En dat gold ook voor de beroepsverenigingen, toelatingscommissies en al die andere organisaties die we geraadpleegd hebben.
Wij konden niet anders concluderen dat toen doctor Scott Murdoch Harvard verliet, hij van het aardoppervlak verdween. Waar was hij heen gegaan, vroegen we onszelf af.’
Een tinteling die onder aan mijn rug was begonnen, verspreidde zich snel. Ze hadden Scott Murdoch opgesnord en ze wisten dat hij was verdwenen. Dat was een knap stukje werk, maar niet half zo goed als wat er nog zou volgen, was ik bang.
‘We hadden een adres van Scott Murdoch uit de tijd dat hij op de middelbare school zat,’ zei Bradley. ‘Dus gingen we naar Greenwich, Connecticut. Ik sprak met iemand via een intercom, vertelde dat ik van de nypd was, en de hekken zwaaiden open.’
Ik keek naar hem, me afvragend wat hij en Marcie – een stel dat met moeite de eindjes aan elkaar kon knopen in Manhattan – moesten hebben gevoeld toen ze de eindeloze oprijlaan naar het huis uit mijn jeugd opreden, voorbij het met zorg aangelegde meer en de stallen, om stil te houden voor wat wel werd omschreven als een van de tien mooiste huizen in de streek. Onbewust beantwoordde Bradley mijn vraag. ‘We wisten niet eens dat dat soort huizen bestond in Amerika,’ zei hij zacht.
De huidige eigenaar, een bekende durfkapitalist, vertelde hun dat allebei de oude Murdochs dood waren. ‘“Ik heb gehoord dat ze maar één kind hadden,” zei hij. “Nee, ik heb geen idee wat er van hem geworden is. Moet flink in de slappe was zitten, zoveel is zeker.”’
De volgende dag pluisden de twee onderzoekers het overlijdensregister uit en vonden daar de namen van Bill en Grace. ‘We spraken zelfs een paar mensen die op beide begrafenissen waren geweest,’ zei Bradley. ‘Ze vertelden ons allemaal dat Scott bij geen van tweeën aanwezig was.’
Uit zijn toon bleek duidelijk dat hij dat nog het vreemdst van allemaal vond, maar ik was niet van plan hem te vertellen dat ik al het mogelijke zou hebben gedaan om bij Bills begrafenis aanwezig te zijn – als ik er maar vanaf had geweten.
Ik denk dat Bradley wist dat hij een snaar had geraakt, maar hij was kennelijk een fatsoenlijk man, want hij ging er niet verder op in. In plaats daarvan vertelde hij me dat ze er tegen die tijd van overtuigd waren dat Scott Murdoch hun man was. ‘Twee dagen later wisten we het zeker.’
Hij en Marcie hadden kennelijk mijn burgerservicenummer – of in elk geval het nummer dat ik op Caulfield Academy en Harvard had gehad – naar Washington opgestuurd om het grondig te laten natrekken. Ze wilden weten waar het was verstrekt, of het ooit vervangen was en nog een hele reeks andere details die een aanwijzing konden zijn voor het reilen en zeilen van de heer Murdoch. Het antwoord dat ze kregen, was schrikbarend kort: een dergelijk nummer was nooit verstrekt.
Ik deed er het zwijgen toe. Een of andere idioot bij de Division had verschrikkelijk geblunderd. Ik wist direct wat er was gebeurd. Toen ik jaren geleden een nieuwe identiteit aannam, klaar om voor het eerst het veld in te gaan, had een speciaal team mijn oude naam en verleden gewist. Ze hadden bankrekeningen opgeheven, creditcards opgezegd en paspoorten ongeldig verklaard – ze hadden kortom alles opgeruimd wat een geheim agent in verband kon brengen met zijn vroegere identiteit. De agent werd verondersteld naar het buitenland te zijn vertrokken, zoals zoveel jonge mensen, en te zijn verdwenen.
Een van de leden van dat team – ofwel overijverig ofwel slecht begeleid – moet hebben besloten dat het zelfs nog effectiever zou zijn als mijn vroegere burgerservicenummer werd geëlimineerd. Ze hadden kunnen doorgeven dat ik was overleden, ze hadden het nummer ongebruikt kunnen laten, ze hadden nog honderd andere dingen kunnen doen, maar het enige wat ze nooit hadden moeten doen, was een verzoek indienen om het te elimineren.
Die fout had geleid tot de situatie waar ik nu mee geconfronteerd werd – een jongen in Connecticut had een burgerservicenummer dat volgens de overheid nooit bleek te zijn verstrekt. Je hoefde geen Bradley te zijn om te begrijpen dat hier iets vreemds aan de hand was.
‘Ik dacht dat als zo’n nummer zomaar in een zwart gat verdween, dat dan de cia of een vergelijkbare instantie daarachter moest zitten,’ zei de politieman. Het bevestigde wat hij eigenlijk al vermoedde: hoewel er in het boek veel details waren veranderd, kwamen de gevallen die werden behandeld uit de geheime wereld.
Een avond die was begonnen als een interessante kennismaking met een hem onbekende doctor was verworden tot een ramp die steeds grotere vormen aannam – het boek had Bradley naar Scott Murdoch geleid en hem ervan overtuigd dat hij een en dezelfde persoon was als Jude Garrett. Hij wist nu ook wat voor werk ik deed.
Maar hoe erg was dat nu echt, vroeg ik mezelf af. Heel erg, antwoordde de geheim agent in mij. Ik was bang dat dit mijn laatste avond in Parijs zou zijn.
Ik had geen tijd meer te verliezen en besloot hem enigszins onder druk te zetten. ‘De tijd dringt, inspecteur. Jij denkt dus dat Garrett een spion is, maar de man had overal kunnen zitten. Wat maakte dat je juist in Europa op zoek ging?’
‘De school,’ zei hij.
De school? Hoe kon Caulfield Academy nu in vredesnaam weten dat ik in Europa gestationeerd was geweest?
‘Toen wij de campus bezochten, herinnerden enkele docenten zich hem. Rare jongen, zeiden ze, weigerde spreekbeurten te houden, maar was heel erg goed in vreemde talen – vooral in Frans en Duits. Als hij voor een of andere geheime overheidsinstantie zou werken, zouden ze hem dus wel niet naar Zuid-Amerika hebben gestuurd, leek me.’
‘Nee, misschien niet,’ antwoordde ik, ‘maar er wonen 740 miljoen mensen in Europa, dus waarom uitgerekend Parijs? Kom op, iemand heeft je verteld waar je hem kon vinden, niet?’
Dat was de nachtmerrie van iedere geheim agent. Verraad, per ongeluk dan wel opzettelijk, was waar de meesten van ons aan stierven. De politieman staarde voor zich uit, in zijn wiek geschoten dat zijn capaciteiten zo werden onderschat. ‘Het was heel wat moeilijker dan een tip.’
Hij zei dat hij zich, na maanden te hebben gezocht naar Scott Murdoch, ervan had overtuigd dat die knaap voor een geheime dienst werkte, hij realiseerde zich dat hij onder een andere naam naar hem moest zoeken. Als Murdoch een Amerikaanse geheim agent was, hoe zou zo iemand dan een vreemd land binnenkomen? Hij bedacht dat de beste en veiligste methode was om de identiteit en de baan van een onbelangrijke ambtenaar aan te nemen – een aankomende handelsattaché, een bedrijfsanalist of iets dergelijks.
Omdat Bradley’s vader in Washington had gewerkt, wist hij dat dergelijke benoemingen altijd werden vermeld in allerlei obscure overheidspublicaties. Opleiding, leeftijd, werkervaring, postcodes, geboortedatum en andere schijnbaar onbelangrijke details, dat was meestal de informatie die daarbij werd verstrekt.
Toen hij op een nacht de slaap niet kon vatten, probeerde hij zich voor te stellen hoe het zou zijn om steeds maar weer een nieuwe identiteit te moeten aannemen, bij elke grensovergang onder spanning te staan, alsmaar leugens paraat te moeten hebben zonder ooit tijd te hebben om na te denken, alleen maar om te antwoorden.
Hij wist dat als hij zelf in een dergelijke situatie kans wilde maken het te overleven, hij zich de valse identiteiten eigen zou moeten maken door ze te koppelen aan makkelijk te onthouden feiten – een telefoonnummer uit zijn jeugd, een echte geboortedatum met alleen een ander jaar, de voornamen van zijn ouders.
‘Nou ja, je begrijpt waar ik heen wil,’ zei hij, terwijl we aan onze koffie nipten, een universum verwijderd van het prikkeldraad bij een controlepost aan de Bulgaarse grens, van de ondervraging door een of andere schoft in uniform, met een adem die stonk naar sigaretten en het eten van de vorige avond, die door je papieren bladerde en onverwachte vragen op je afvuurde, gespitst op elke aarzeling, in de hoop de held te kunnen uithangen en tegen de ongeschoren Vopo’s te kunnen roepen dat hij deze Amerikaan of Brit of Canadees of voor wie je op dat moment, op die plek, op die dag ook doorging, voor geen millimeter vertrouwde.
Ja, ik begreep waar hij heen wilde, maar ik was te geschokt om antwoord te geven. Met alleen zijn intelligentie als wapen had Bradley precies voorvoeld hoe geheim agenten een land binnengingen en hoe ze al die eindeloze details waar hun leven van afhing beheersbaar hielden. Ik vond het eerlijk gezegd moeilijk om nog kwaad te blijven op iemand die ik zo langzamerhand verschrikkelijk bewonderde.
Bradley zei dat hij zijn theorie had besproken met Marcie en dat ze hadden besloten daarop door te gaan. Uit alle informatie die ze over het vroegere leven van Scott Murdoch hadden verzameld, stelden ze een lijst samen met twintig onbetekenende feiten. Terwijl zij naar haar werk ging, zette hij zich achter zijn computer en downloadde alle edities van de afgelopen tien jaar van een van de publicaties waarin overheidsbenoemingen werden vermeld – het wekelijks verschijnende Federale Register.
Op een avond voerden hij en Marcie de feiten in bij een zoekmachine en lieten die, in de hoop een match te vinden, los op het enorme aantal aankondigingen in het Register.
Zesendertig uur later hadden ze drie hits. Eentje was de postcode van Greenwich, Connecticut – gebruikt door een man die was benoemd tot Amerikaanse afgevaardigde bij de Internationale Kunstbeurs in Florence – en die misschien wel, misschien niets te betekenen had. Een andere betrof een handelsattaché die squash had gespeeld op Harvard, net als Scott Murdoch, en die er zeer veelbelovend uitzag – tot ze zich realiseerden dat ze zijn overlijdensbericht lazen. De derde ging over iemand die Richard Gibson heette, een Amerikaanse waarnemer bij de Wereld Meteorologische Organisatie in Genève. In zijn minibiografie stond dezelfde geboortedatum als die van Scott Murdoch, plus een opsomming van zijn opleidingen. Als middelbare school werd Caulfield Academy opgegeven.
‘We doorzochten de lijsten met oud-scholieren, maar er had nooit iemand met de naam Richard Gibson op Caulfield gezeten,’ zei Bradley kalm.
Het was een opmerkelijke prestatie. Hij en Marcie, begonnen met niet meer dan de naam van een boom in Connecticut, hadden Richard Gibson gevonden, de dekmantel die ik had gebruikt om Genève binnen te komen voor mijn babbeltje met Markus Bucher van Clément Richeloud & Cie.
De naam Gibson bewees hun gelijk – nu ze zeker wisten dat de methode werkte, gingen ze er vol voor. Drie weken later stuitten ze op een lagere ambtenaar bij het Amerikaanse ministerie van Financiën die voor een conferentie naar Roemenië was gegaan. De man gebruikte de naam Peter Campbell.
‘Ik belde het Roemeense ministerie van Financiën en vond iemand die het evenement mede had georganiseerd. Hij had een kopie van Peter Campbells visum voor het land, inclusief zijn paspoortgegevens. Een vriendje van me bij het departement Binnenlandse Veiligheid ontdekte dat hetzelfde paspoort was gebruikt om Frankrijk binnen te gaan.
De Franse overheid zei dat Campbell niet alleen het land was binnengekomen, maar dat hij ook een verblijfsvergunning in Parijs had aangevraagd. Bij zijn verzoek had hij gezegd dat hij manager was van een hedgefonds, dus belde Marcie de Security and Exchange Commission, de toezichthouder van de effectenbeurzen. Er was nooit iemand met de naam Peter Campbell geweest met een licentie om aan de beurs te handelen en het hedgefonds bestond niet.’
Ik keek zwijgend toe hoe Bradley een hand in zijn zak stak, er twee velletjes papier uit haalde en die op het tafeltje legde.
Het eerste was een bladzij uit een oud jaarboek van de middelbare school met daarop foto’s van de vier leden van het squashteam van Caulfield. Een van de tieners stond een beetje apart – alsof hij wel in het team speelde, maar er geen deel van uitmaakte. Zijn naam en gezicht waren omcirkeld: Scott Murdoch.
Het tweede velletje bevatte een paspoortfoto die was vastgehecht aan het formulier waarin Peter Campbell verzocht om een verblijfsvergunning. De twee foto’s waren overduidelijk van een en dezelfde persoon. Ik dus. Ik zei niets.
‘Zo ben ik er dus achter gekomen,’ zei Bradley. ‘Scott Murdoch ging naar Caulfield Academy, studeerde aan Harvard en trad toe tot een geheim project van de overheid. Hij werd geheim agent, gebruikte een stuk of honderd verschillende namen en een daarvan was Campbell...’
Ik bleef naar de foto uit het jaarboek kijken en probeerde me de leden van het squashteam te herinneren. Eentje heette Dexter Corcoran, een uit de kluiten gewassen engerd; iedereen had een hekel aan hem, wist ik nog. Van de anderen – nog grotere klootzakken – wist ik niet meer hoe ze heetten. Opzettelijke verdringing, zou een psycholoog het hebben genoemd.
‘Of doctor Murdoch eruit werd geknikkerd bij de geheime dienst, of dat hij er misschien gewoon genoeg van had, ik weet het niet,’ zei Bradley. ‘Maar hij kwam Frankrijk binnen op Campbells paspoort, schreef een boek om zijn kennis door te geven en publiceerde dat onder de naam Jude Garrett, een dode fbi-agent.’
Toen ik nog steeds niet reageerde, haalde hij zijn schouders op. ‘En daarom zitten wij hier nu dus met zijn tweeën.’
Ja, en er bestond geen twijfel over: het was een briljant staaltje onderzoekswerk van Bradley en zijn vrouw, maar – zoals ik al zei – vandaag was het hun ontdekking, morgen die van iemand anders.
Er was nog maar één ding dat ik kon doen, dus stond ik op. Het werd tijd om het op een lopen te zetten.