10
Bradley haalde me in bij de deuren die van de prachtige binnenplaats van het hotel naar de galerij voerden. Hij bewoog verrassend snel voor iemand die kreupel was.
Ik was na een korte groet weggelopen, maar hij wist me bij de arm te pakken nog voordat ik in de gaten had dat hij me achterna was gekomen. ‘Ik wil je om een gunst vragen,’ zei hij. ‘Dat is de reden dat Marcie en ik naar Parijs zijn gekomen.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik moet ervandoor,’ zei ik.
‘Luister... alsjeblieft...’ Hij haalde diep adem, duidelijk worstelend met wat hij wilde gaan zeggen. Maar ik gaf hem de kans niet. Ik duwde zijn hand weg en maakte aanstalten te vertrekken.
‘Nee,’ zei hij, met die autoritaire stem van hem. Ik keek om en zag dat mensen aan nabijgelegen tafeltjes naar ons keken. Ik wilde geen scène veroorzaken en dat gaf hem enig respijt.
‘Zak diep genoeg de duisternis in en niets zal ooit meer hetzelfde zijn,’ zei hij rustig. ‘Mijn verwondingen hebben mijn denken veranderd: over het leven, over mijn relatie met Marcie en over mijn werk. Vooral over mijn werk. Als er iets positiefs is geweest aan...’
Ik had er genoeg van. ‘Het spijt me,’ zei ik, ‘jouw verwondingen moeten verschrikkelijk zijn geweest en ik ben blij dat je er weer bovenop bent gekomen, maar er zijn zaken die ik moet regelen.’ Ik had geen tijd voor zielige verhalen of voor bespiegelingen over het leven van een man die ik nooit meer zou zien. Ik zou uit Parijs verdwijnen, dekking zoeken en misschien wel rennen voor mijn leven, en ik had geen tijd meer te verliezen.
‘Nog één minuutje dan,’ zei hij.
Ik zuchtte en knikte – misschien dat ik dat nog verschuldigd was aan de man die me had verteld hoe mijn vroegere leven zo effectief kon worden ontrafeld. Maar ik had geen zin in verdere tegemoetkomingen en mijn hele houding straalde uit dat de Klaagmuur in Jeruzalem stond en dat hij maar beter tot de kern kon komen.
‘Je hebt niet gevraagd hoe ik aan mijn verwondingen ben gekomen, en daar wil ik je voor bedanken. Maar goed, professionals zullen daar ook nooit naar vragen natuurlijk. We hebben allemaal weleens penibele situaties meegemaakt, dus heeft het niet zoveel zin erover te praten.’
Ja, ja, zo kan ie wel weer. Wat wil je me nu eigenlijk vragen, dacht ik.
‘Ik vertelde je dat ik opgesloten zat in een gebouw. Het was wel iets meer dan dat: het was in de noordelijke toren van het World Trade Center op het moment dat die instortte.’