39

De Sovjets waren ermee begonnen en de troepen van de VN en de VS hadden hun voorbeeld gevolgd: alle gevechtshelikopters in Afghanistan waren uitgerust met geluiddempende rotors en motoren. Het betekende dat je ze pas hoorde wanneer ze vlak boven je zaten.

Althans, dat gold voor mensen. De moedj echter hadden zich gerealiseerd dat paarden anders waren en ze hadden lang geleden geleerd het gedrag van hun pony’s te lezen alsof hun leven ervan afhing.

De Saraceen hees de twee zakken ongebluste kalk op zijn schouder toen hij twee van de pony’s hoorde hinniken. Het was al jaren geleden sinds hij de paarden op die manier had zien reageren, maar het had net zo goed gisteren kunnen zijn. Er naderden helikopters!

Hij liet de zakken vallen, pakte zijn AK-47 en een rugzak met daarin zijn paspoort, geld en medische spullen, maakte de paarden los, gaf ze een klap tegen de flank en stuurde ze het vallende duister in. Hij wist dat ze hun weg zouden vinden naar beneden, de vallei in, waar de acht uitstekende bergpony’s – evenveel waard als het equivalent van één grote Hino-truck – ongetwijfeld zouden worden opgevangen door dorpelingen die hun buitenkansje niet in de waagschaal zouden stellen door het aan iemand te melden.

Twee minuten later landden er drie VN-heli’s, met aan boord twintig Australische soldaten. Ze waren gealarmeerd door een melding van een satelliet die met warmtebeeldcamera’s afgelegen gebieden had gescand op zoek naar de ontvoerden. Ironisch genoeg was het het virus geweest, en niet de brand, die de rode vlag had doen hijsen. Vanwege de hoge koorts die gepaard gaat met pokken interpreteerden analisten die de satellietbeelden bekeken de thermische footprint van een dag eerder als iets wat onmogelijk door drie mensen kon worden veroorzaakt. Het leken er eerder acht, wat ongeveer de grootte was van de groep waar ze naar op jacht waren. Niemand die eraan dacht – niet de analisten, niet de cia-agenten in Alec Station die de operatie leidden, noch iemand anders binnen de fbi – dat één enkele man drie gevangenen in bedwang kon houden.

Het gevolg was dat toen de Australiërs uit de helikopters sprongen, in de verwachting te worden geconfronteerd met een groep taliban of een karavaan drugsmokkelaars, ze rekening hielden met minstens vijf mogelijke vijanden en een stevig vuurgevecht, en dat vertraagde hun opmars aanzienlijk. Het eerste geïmproviseerde explosief maakte hen zo mogelijk nog voorzichtiger.

Toen twee van de soldaten, geheel volgens de voorgeschreven procedure, bij de ingang van een huis aan de rand van het dorp kwamen, gingen ze aan weerskanten ervan staan en schopten de deur open, waarmee ze twee grote landmijnen tot ontploffing brachten die aan de achterkant daarvan waren bevestigd. De explosie verbrak een draad die eruitzag als een oude waslijn en over de steeg gespannen was, waardoor er achter hen een mortiergranaat ontplofte. De twee soldaten hadden hun eigen kruisvuur geschapen – ze hadden geen enkele kans.

De officier het dichtst bij hen – een luitenant genaamd Pete Keating – nam niet de moeite te overleggen met zijn bevelhebber, een kapitein die een paar honderd meter verderop stond. Dat was een man die door de meesten uit het peloton werd gezien als zo niet levensgevaarlijk, dan toch in elk geval als een idioot. Keating beval iedereen zich terug te trekken en legde een cordon om het hele dorp – iets wat ze al hadden moeten doen op het moment dat ze landden, maar wat de kapitein overbodig had gevonden.

‘Wat kunnen die vaatdoeken nu helemaal beginnen, proberen de berg af te lopen?’ had hij gevraagd. ‘Als ze daar zitten, geven we ze een kans om zich over te geven. We hoeven alleen maar te roepen: “Hé, jongens, het is wasdag en wij hebben de machine,”’ had hij gezegd, en dat maakte zijn mannen eens te meer duidelijk wat voor racistische idioot hij was.

Keating had geprobeerd om hem ervan te overtuigen het dorp te omsingelen, hij werd genegeerd en stuurde de mannen vervolgens heel voorzichtig naar binnen. Nu probeerde hij wanhopig de scherven bij elkaar te rapen. Hij gaf vier man opdracht naar de twee soldaten te kijken – niet dat hij nog enige hoop had – en de rest moest in twee formaties het dorp afgrendelen.

Driehonderd meter verderop rende de Saraceen zo snel mogelijk, elke stap tellend en voortdurend uitwijkend, naar de dorpsbron en naar de steile helling daarachter die uitkwam op een nauwelijks zichtbaar pad dat hem de vrijheid zou brengen.

Was Keating minder resoluut geweest en had hij een minuut langer getreuzeld, dan zou de Saraceen aan het cordon ontsnapt zijn. Maar de luitenant, een prima soldaat, aarzelde niet en de Saraceen had al bijna zicht op het pad toen hij achter de bron moest wegduiken om vier naderende infanteristen te ontwijken.

Hij zat nu gevangen en hij wist dat de jonge soldaten de wereld zijn beste kans boden op het vermijden van de catastrofe waar al zo lang aan was gesleuteld. Hij dook in elkaar en rende naar een laag, verbrokkeld muurtje. Hij bereikte het ongezien en was weer terug in de straten, waar één verkeerde stap, één vergeten draad, hem het leven zou kosten.

De soldaten bewogen langzaam, controleerden elk gebouw, detoneerden de explosieven die ze tegenkwamen en maakten de kring steeds nauwer. De Saraceen sprintte over een slingerend pad, door een oude geitenstal en moest zich toen snel terugtrekken omdat hij bijna op nog meer soldaten botste. Hij liep terug langs het huis van de dorpsoudste en dook in paniek een met puin bezaaide steeg in.

En dat was een grote fout: het pad voor hem werd geblokkeerd door een berg stenen. Er was geen weg meer terug: de naderende troepen zaten zo dicht achter hem dat hij hun communicatie kon horen. Hij slingerde de AK-47 van zijn schouder – beter om als een moedj te sterven dan om als een hond door de poten te gaan – en wierp een blik omhoog voor hulp.

Die kreeg hij: de daken. Als hij daarop kon komen, hoefde hij zich geen zorgen te maken om zijn boobytraps en kon hij veel sneller bewegen. Hij besloot ervoor te gaan – hij rende in de richting van de naderende troepen en probeerde bij een stenen trog te komen voordat zij de bocht omkwamen en hem zouden zien.

Hij bereikte de trog, sprong erop en gebruikte hem als opstap naar het dak van de oude moskee. Enkele ogenblikken later lag hij plat op zijn buik en probeerde zijn hijgende ademhaling onder controle te krijgen, terwijl de soldaten onder hem langsliepen. Ze bleven staan en probeerden het geluid op te vangen van eventuele bewegingen in de huizen vóór hen.

Er was nu geen enkel geluid en de stilte was zo intens dat luitenant Keating – die aan de rand van het dorp zijn mannen commandeerde via de radio – zich begon af te vragen of het dorp misschien verlaten was. Misschien dat deze plek al jaren geleden door de vertrekkende moedj was ondermijnd. Maar waarom zouden ze dat doen? De enige mensen die mogelijk opnieuw in deze huizen zouden kunnen trekken, waren arme Afghaanse gezinnen of rondtrekkende herders. Nee, waarschijnlijker was dat ze waren gestuit op iets van groot belang en dat de vijand zich nu koest hield en hen in de gaten hield. De stilte betekende voor Keating dan ook de grootste dreiging tot nu toe en hij sprak via de radio zachtjes tegen zijn team. ‘Langzaam,’ zei hij. ‘Heel langzaam.’

De Saraceen dwong zichzelf zeven langzame tellen doodstil te blijven liggen. Daarna trok hij zijn leren sandalen uit en schoot op zijn dikke, wollen sokken geluidloos over de lemen dakpannen. Hij sprong over een smalle steeg, zakte bijna door een gat in het dak en dook weg achter een lage daklijst. En daar zag hij zijn kans.

Turend door een klein gat in het metselwerk, onzichtbaar voor de nachtbrillen van de Australiërs, zag hij soldaten door drie afzonderlijke stegen naderen. Dat was de zich sluitende strop die hij moest zien te verbreken, wilde hij een kans hebben om te ontsnappen. Hij trok zijn sandalen weer aan, duwde zijn kin zo hard in het metselwerk dat hij begon te bloeden, drukte het geweer stevig tegen zijn schouder en dankte Allah dat hij was uitgerust met een flitsonderdrukker en een geluiddemper.

Een minder ervaren strijder, iemand die nooit een guerrillaoorlog had gevoerd, zou hebben geschoten om te doden. Maar de Saraceen wist precies wat hij deed. Er is gemiddeld zeven man nodig om een zwaargewonde soldaat te behandelen en te evacueren. De doden hebben niemand nodig.

Hij koos één doelwit in elk van de drie stegen. Als hij geen geluiddemper had gehad, zouden ze het eerste schot gehoord hebben en dekking hebben gezocht; zonder flitsonderdrukker zouden ze zijn positie hebben geweten en hem en de dakrand met hun automatische geweren hebben vernietigd.

Hij schoot. De soldaten hoorden door het geruis van hun headsets niet eens de drie zachte plopjes. Eentje werd in het dijbeen geraakt. Hij was zo goed als dood als er niet direct een tourniquet werd aangebracht. Eentje kreeg een kogel in zijn keel en daar was waarschijnlijk helemaal niets meer aan te doen. En van de laatste werd zijn onderarm verbrijzeld, wat hem in elk geval een heleboel pijn zou opleveren. Alle drie gingen schreeuwend neer, en hun kameraden doken weg en probeerden elkaar in de rug te dekken.

Goede soldaten, gedisciplineerde soldaten – en dit waren zonder meer heel goede soldaten, ondanks hun kapitein – zullen alles doen om hun gewonden te redden. In de chaos die volgde op hun pogingen om hun gevallen kameraden te helpen en de vijand te lokaliseren, te midden van de duisternis en de angst van een vuurgevecht, werd een deel van hen gedwongen in deuropeningen weg te duiken.

De Saraceen zag vanachter zijn borstwering het cordon buigen... en toen barsten. Het was niet veel en het zou waarschijnlijk niet lang duren, maar het zou voldoende kunnen zijn. Hij kroop niet, maar liet zich gewoon van het hellende dak rollen, zijn rugzak en geweer tegen zijn borst geklemd, en schoot over de rand. Hij zag de muur van een gebouw voorbijflitsen – Allah stond hem bij als hij een been brak –, draaide zich halverwege zijn val om en landde hard op zijn heup. De pijn was bijna niet te harden, maar hij kwam overeind en begon te rennen. Een oude moedj gunde zich geen tijd om te jammeren en te strompelen: hij was een veteraan van de meest wrede oorlog in decennia en hij was niet van plan om als een christen te gaan janken.

Hij sprintte naar de enige bochtige steeg die hem door het cordon heen kon krijgen en was dankzij de vooroverhellende gevel van een ingestort huis even uit het zicht van een groepje soldaten. Als ze drie meter de andere kant op liepen...

Hij glipte uit de strop. Hij passeerde een halvemaan die hij op een houten deur had gekrast, hoopte bij Allah dat hij het zich goed herinnerde en begon af te tellen. Hij rende vijfentwintig passen naar voren, deed er drie naar links, omzeilde zo met succes een begraven mijn en zag nu de veiligheid van de bergen vlak voor zich.

Achter zich hoorde hij een soldaat tegen zijn kameraden gillen dat ze naar de grond moesten duiken. Hij verwachtte elk moment het oorverdovende geratel van automatische wapens, om vervolgens alle controle over zijn benen te verliezen als de kogels hem raakten en zijn ruggengraat verbrijzelden. Maar de soldaat bleek een struikeldraad te hebben gevonden die verbonden was met twee granaten verborgen in een stapel oude olievaten. Terwijl zijn kameraden dekking zochten, gaf de soldaat een ruk aan de draad.

De granaten explodeerden en in de heldere flits zag luitenant Keating, die naar voren rende om te proberen het cordon weer te herstellen, de Saraceen buiten de strop een veilig heenkomen zoeken en naar een groepje ingestorte muren sprinten. Keating viel op één knie, ramde de kolf van zijn geweer tegen zijn schouder en vuurde. Hij was opgeleid bij de Special Forces, dus hij wist wat hij deed: hij schoot bij elk salvo drie kogels af en bewoog zijn wapen snel van links naar rechts en weer terug.

Een paar centimeter meer naar links of rechts – een toevalstreffer zelfs – en alles zou anders zijn geweest, maar dat stond die avond niet in de sterren. Overal rondom de Saraceen spatten stenen en aarde op, maar niet één kogel raakte hem. Keating vervloekte de nachtbril die de coördinatie tussen oog en trekker belemmerde. De Saraceen dankte natuurlijk weer de hand van God.

Hij rende in volle vaart een hoek om, schoot naar links, draaide scherp naar rechts en gleed en tuimelde langs een steile helling omlaag naar de allesomvattende duisternis van een met rotsen bezaaide geul. Hij hield nog steeds de rugzak en het geweer tegen zich aan geklemd.

Een jonge, Australische officier ving in de lichtflits van een granaat heel even een glimp van hem op. Dat was de enige keer ooit dat de Saraceen werd gezien door een burger of door de militaire autoriteiten. Totdat ik hem ontmoette, natuurlijk.

Ik ben Pelgrim
IkBenPelgrim1.html
IkBenPelgrim2.html
IkBenPelgrim3.html
IkBenPelgrim4.html
IkBenPelgrim5.html
IkBenPelgrim6.html
IkBenPelgrim7.html
IkBenPelgrim8.html
IkBenPelgrim9.html
IkBenPelgrim10.html
IkBenPelgrim11.html
IkBenPelgrim12.html
IkBenPelgrim13.html
IkBenPelgrim14.html
IkBenPelgrim15.html
IkBenPelgrim16.html
IkBenPelgrim17.html
IkBenPelgrim18.html
IkBenPelgrim19.html
IkBenPelgrim20.html
IkBenPelgrim21.html
IkBenPelgrim22.html
IkBenPelgrim23.html
IkBenPelgrim24.html
IkBenPelgrim25.html
IkBenPelgrim26.html
IkBenPelgrim27.html
IkBenPelgrim28.html
IkBenPelgrim29.html
IkBenPelgrim30.html
IkBenPelgrim31.html
IkBenPelgrim32.html
IkBenPelgrim33.html
IkBenPelgrim34.html
IkBenPelgrim35.html
IkBenPelgrim36.html
IkBenPelgrim37.html
IkBenPelgrim38.html
IkBenPelgrim39.html
IkBenPelgrim40.html
IkBenPelgrim41.html
IkBenPelgrim42.html
IkBenPelgrim43.html
IkBenPelgrim44.html
IkBenPelgrim45.html
IkBenPelgrim46.html
IkBenPelgrim47.html
IkBenPelgrim48.html
IkBenPelgrim49.html
IkBenPelgrim50.html
IkBenPelgrim51.html
IkBenPelgrim52.html
IkBenPelgrim53.html
IkBenPelgrim54.html
IkBenPelgrim55.html
IkBenPelgrim56.html
IkBenPelgrim57.html
IkBenPelgrim58.html
IkBenPelgrim59.html
IkBenPelgrim60.html
IkBenPelgrim61.html
IkBenPelgrim62.html
IkBenPelgrim63.html
IkBenPelgrim64.html
IkBenPelgrim65.html
IkBenPelgrim66.html
IkBenPelgrim67.html
IkBenPelgrim68.html
IkBenPelgrim69.html
IkBenPelgrim70.html
IkBenPelgrim71.html
IkBenPelgrim72.html
IkBenPelgrim73.html
IkBenPelgrim74.html
IkBenPelgrim75.html
IkBenPelgrim76.html
IkBenPelgrim77.html
IkBenPelgrim78.html
IkBenPelgrim79.html
IkBenPelgrim80.html
IkBenPelgrim81.html
IkBenPelgrim82.html
IkBenPelgrim83.html
IkBenPelgrim84.html
IkBenPelgrim85.html
IkBenPelgrim86.html
IkBenPelgrim87.html
IkBenPelgrim88.html
IkBenPelgrim89.html
IkBenPelgrim90.html
IkBenPelgrim91.html
IkBenPelgrim92.html
IkBenPelgrim93.html
IkBenPelgrim94.html
IkBenPelgrim95.html
IkBenPelgrim96.html
IkBenPelgrim97.html
IkBenPelgrim98.html
IkBenPelgrim99.html
IkBenPelgrim100.html
IkBenPelgrim101.html
IkBenPelgrim102.html
IkBenPelgrim103.html
IkBenPelgrim104.html
IkBenPelgrim105.html
IkBenPelgrim106.html
IkBenPelgrim107.html
IkBenPelgrim108.html
IkBenPelgrim109.html
IkBenPelgrim110.html
IkBenPelgrim111.html
IkBenPelgrim112.html
IkBenPelgrim113.html
IkBenPelgrim114.html
IkBenPelgrim115.html
IkBenPelgrim116.html
IkBenPelgrim117.html
IkBenPelgrim118.html
IkBenPelgrim119.html
IkBenPelgrim120.html
IkBenPelgrim121.html
IkBenPelgrim122.html
IkBenPelgrim123.html
IkBenPelgrim124.html
IkBenPelgrim125.html
IkBenPelgrim126.html
IkBenPelgrim127.html
IkBenPelgrim128.html
IkBenPelgrim129.html
IkBenPelgrim130.html
IkBenPelgrim131.html
IkBenPelgrim132.html
IkBenPelgrim133.html
IkBenPelgrim134.html
IkBenPelgrim135.html
IkBenPelgrim136.html
IkBenPelgrim137.html
IkBenPelgrim138.html
IkBenPelgrim139.html
IkBenPelgrim140.html
IkBenPelgrim141.html
IkBenPelgrim142.html
IkBenPelgrim143.html
IkBenPelgrim144.html
IkBenPelgrim145.html
IkBenPelgrim146.html
IkBenPelgrim147.html
IkBenPelgrim148.html
IkBenPelgrim149.html
IkBenPelgrim150.html
IkBenPelgrim151.html
IkBenPelgrim152.html
IkBenPelgrim153.html
IkBenPelgrim154.html
IkBenPelgrim155.html
IkBenPelgrim156.html
IkBenPelgrim157.html
IkBenPelgrim158.html
IkBenPelgrim159.html
IkBenPelgrim160.html
IkBenPelgrim161.html
IkBenPelgrim162.html
IkBenPelgrim163.html
IkBenPelgrim164.html
IkBenPelgrim165.html
IkBenPelgrim166.html
IkBenPelgrim167.html
IkBenPelgrim168.html
IkBenPelgrim169.html
IkBenPelgrim170.html
IkBenPelgrim171.html
IkBenPelgrim172.html
IkBenPelgrim173.html
IkBenPelgrim174.html
IkBenPelgrim175.html
IkBenPelgrim176.html
IkBenPelgrim177.html
IkBenPelgrim178.html
IkBenPelgrim179.html
IkBenPelgrim180.html
IkBenPelgrim181.html
IkBenPelgrim182.html
IkBenPelgrim183.html
IkBenPelgrim184.html
IkBenPelgrim185.html
IkBenPelgrim186.html
IkBenPelgrim187.html
IkBenPelgrim188.html
IkBenPelgrim189.html
IkBenPelgrim190.html
IkBenPelgrim191.html
IkBenPelgrim192.html
IkBenPelgrim193.html
IkBenPelgrim194.html
IkBenPelgrim195.html
IkBenPelgrim196.html
IkBenPelgrim197.html
IkBenPelgrim198.html
IkBenPelgrim199.html
IkBenPelgrim200.html
IkBenPelgrim201.html