14
De Saraceen kwam even voor lunchtijd aan bij de Syrische grens. Hij stapte uit de bus uit Beiroet met een leren dokterstas in de ene en een onopvallende koffer in de andere hand en met in zijn hoofd een opmerkelijk plan.
Het was vijf jaar geleden dat hij als arts was afgestudeerd, cum laude, en dat waren de ontbrekende jaren, de hongerige jaren. Het kostte me heel veel tijd om de stukjes in elkaar te passen van die periode, maar één ding stond vast: toen hij tegenover de Syrische douaneman stond, had hij het raadsel opgelost dat hem zijn hele wakende leven had beziggehouden. Hij wist nu hoe hij Amerika moest aanvallen.
Hij zei dat hij als arts ging werken in de steeds maar uitdijende vluchtelingenkampen en zijn Libanese paspoort werd zonder problemen afgestempeld. Hij negeerde de taxichauffeurs en aanverwante ritselaars, sloeg links af op de met troep bezaaide parkeerplaats en vond een bus die hem naar Damascus bracht.
Op het belangrijkste busstation van de stad liet hij zijn twee koffers achter in het bagagedepot, hij vertrok via een zijuitgang en begon te wandelen. Hij was vastbesloten zo weinig mogelijk sporen achter te laten als maar mogelijk was en dat was ook de reden dat hij zelfs geen taxi nam.
Hij liep een uur lang over stoffige wegen en door steeds grimmiger buurten – Damascus telt bijna twee miljoen inwoners, en vijfhonderdduizend daarvan zijn straatarme Palestijnse vluchtelingen.
Uiteindelijk vond hij waar hij naar op zoek was op de kruising van twee snelwegen. Onder de verhoogde wegen lag een stuk niemandsland, een versteend woud van betonnen pilaren, geblakerd door uitlaatgassen. Het gebied was opgefleurd met gekleurde lampen, slaphangende vlaggen en citaten uit de Koran die getuigenis aflegden van de liefde en oprechtheid van de eigenaars. Het waren handelaren in gebruikte auto’s.
Hier, aan de onderkant van de mobiele voedselketen, koos de Saraceen een oude Nissan Sunny uit. Terwijl de verkoper woorden tekort kwam om een man te prijzen die door de roest heen kon kijken en de diamant tussen de rommel wist te vinden, betaalde de Saraceen contant. Hij deed er nog een extra van vijf Syrische ponden bij om de vrijstelling te regelen en verdween toen in de vallende schemering. De auto verbruikte meer olie dan benzine, maar dat kon de Saraceen niet schelen, vervoer was slechts een bijkomstigheid. Waar het vooral om ging, was dat de auto hem onderdak bood. Hij wist dat zelfs in goedkope hotels mensen zich te veel herinnerden en hij reed drie uur door de stad voordat hij een afgelegen plek achter op de parkeerplaats van een supermarkt vond en daar zijn intrek nam.
In de weken die volgden verzamelde hij het materiaal dat hij nodig had voor de taak die voor hem lag en liet zijn persoonlijke hygiëne voor wat die was. Zijn kleren zagen er steeds smeriger uit en hoewel dat eigenlijk tegen zijn eigen normen inging, had hij geen andere keus – zijn plan hing af van het perfect spelen van de rol van een dakloze. Uiteindelijk, na een langdurige verkenning van het slagveld, was hij er klaar voor.
Aan de rand van Damascus stond, bijna geïsoleerd, een vier verdiepingen hoog gebouw, opgetrokken uit beton en glas. Op het bord boven de ingang stond syrisch instituut voor moderne geneeskunde, maar de eigenlijke functie ervan was onduidelijk. Niemand kon zich de laatste keer herinneren dat de leiders van het land ergens anders medische hulp hadden gezocht dan in de privéklinieken van Londen of Parijs.
Omdat de westerse inlichtingendiensten bang waren dat het gebouw werd gebruikt voor nucleair of biologisch onderzoek, hield een van de acht Amerikaanse satellieten die boven het Midden-Oosten patrouilleerden het gebouw constant in het oog. Hij fotografeerde gezichten achter de ramen, legde alle leveranties vast en controleerde of er chemische stoffen werden uitgestoten, maar hij nam helaas geen foto’s van de directe omgeving. Het gevolg was dat er nooit opnamen zijn gemaakt van de dakloze man die, volgens een later verschenen rapport van de Syrische geheime politie, daar stukje bij beetje zijn kamp opsloeg.
Vroeg op een vrijdagavond zag een bewaker die door een tuin achter het gebouw liep, dat een oud dekzeil tussen twee palmen was opgehangen, met in zijn schaduw een standpijp die werd gebruikt om de planten water te geven. Een paar dagen later volgden een kleine kookring en een aftandse koelbox. Maar nog steeds hadden de hordes mensen die erlangs liepen op weg van de parkeerplaats naar de voorkant van het instituut de dakloze niet gezien, zelfs niet nadat een behoorlijk stukgelezen exemplaar van de Koran in een antieke band en twee tot op de draad versleten dekens aan de huisraad waren toegevoegd.
En toen was het te laat om er nog iets tegen te ondernemen – ramadan, de negende maand van de islamitische kalender en verreweg de heiligste, was aangebroken. Het heilige boek op de deken diende als een stilzwijgende herinnering voor iedereen dat volgens de islam voor bedelaars, daklozen en arme mensen moest worden gezorgd. Welke Ware Gelovige zou een dakloze man verwijderen tijdens de ramadan?
Pas toen, beschermd door zijn religie, verscheen de Saraceen. Hij verliet de Nissan bij de supermarkt, dook te voet op uit het dorre struikgewas en nam plaats onder het zeildoek alsof hij er nooit was weggeweest. Bebaard en in lompen, met de anonieme lange jurk en hoofdtooi van de talloos vele Palestijnse vluchtelingen, wrikte hij de standpijp open voor wat drinkwater en begon in de Koran te lezen.
Op de daartoe bestemde tijd vulde hij zijn steelpan, hij voerde de wassing uit die voorafgaat aan de vijf dagelijkse gebeden en legde zijn mat in de richting van Mekka dan wel het toilet van de bewakers, al naar gelang je wereldbeeld, neem ik aan.
Niemand klaagde over zijn aanwezigheid en hij had nu de eerste horde genomen. De volgende ochtend ging hij aan het werk: hij waste de ramen van de geparkeerde auto’s, veegde het vuil bij elkaar en gedroeg zich al met al als de hoeder van parkeerplaats nummer drie van Al-Abah. Zoals de meeste vluchtelingen vroeg hij nooit om geld, maar hij zette wel een schaaltje langs het voetpad – gewoon voor het geval mensen de behoefte voelden om aan hun liefdadige verplichtingen te voldoen.
Het was een briljant plan, in alle opzichten. Enkele weken later, nadat het verminkte lichaam van een van de belangrijkste medewerkers van het instituut was gevonden, overspoelden de politie en de Syrische geheime dienst de omliggende gebouwen, om uiteindelijk bij de dakloze man uit te komen. Iedereen die ze spraken, was het erover eens: ongeveer één meter tachtig lang, zware baard en, nou ja, en verder eigenlijk niets.
In de geheime wereld worden een vermomming en een levensverhaal die zijn bedacht om iemands echte identiteit te verbergen, een legende genoemd. De smoezelige bewaker van parkeerplaats nummer drie van Al-Abah – een man uit Saoedi-Arabië, afgestudeerd in de geneeskunde aan de universiteit van Beiroet, held van de Afghaanse oorlog – had een zo effectieve legende geschapen als Palestijnse vluchteling, dat het hem vrijwel onzichtbaar had gemaakt. Dat zou voor een professional al een enorme prestatie zijn geweest, maar voor een amateur zonder hulpbronnen of opleiding was het ronduit opzienbarend.
Een week na zijn komst maakte de Saraceen er een gewoonte van om tijdens het heetste deel van de dag met zijn Koran in een bosje palmen te kruipen vlak bij de hoofdingang van het gebouw. Hij kon daar zijn voordeel doen met de koele bries van een kapotte airco. De mensen moesten glimlachen om zijn vindingrijkheid, maar in wezen kon die hitte hem geen donder schelen – hij had tijdens de gloeiendhete zomers in Afghanistan in de buitenste ring van de hel gewoond, dus de herfst in Damascus deed hem niets. Nee, het plekje onder de airco bood hem door een glazen wand zicht op de veiligheidsprocedures die golden voor iedereen die het gebouw binnenging. Zodra hij ervan overtuigd was dat hij ze begreep, begon hij de mensen die in het gebouw werkten, te wegen – zowel figuurlijk als letterlijk.
De onderdirecteur van het instituut was altijd een van de laatsten die vertrokken. Bashar Tlass was een vijftiger, verwant aan een van de heersende families in Syrië, ooit een prominent lid van de geheime politie geweest en – het spijt me dat ik het zeg – een ongehoord stuk vreten.
Maar noch zijn hoge positie noch zijn kwalificaties als scheikundig ingenieur noch zijn voorliefde voor de wurgstok tijdens zijn carrière bij de geheime politie waren er de oorzaak van dat hij was uitverkoren. Het zou een grote verrassing zijn geweest voor iedereen, inclusief Tlass zelf, dat de reden dat hij werd vermoord was dat hij zo’n honderd kilo woog – dat was althans de schatting van de dokter tussen de palmen.
Toen hij zijn doelwit eenmaal had bepaald, hoefde de Saraceen alleen nog maar af te wachten. In de hele moslimwereld eindigen de dertig dagen vasten, bidden en seksuele onthouding van de ramadan met overvloedige maaltijden, geschenken en gastvrijheid, bekend als Eid al-Fitr. De avond voor Eid vertrekt vrijwel iedereen vroeg van zijn werk, om zich voor te bereiden op het ochtendgebed, gevolgd door een dag vol enorme banketten.
In Damascus was het al niet anders en rond vier uur sloten banken en kantoren hun deuren, gingen de winkels dicht en raakten de wegen steeds leger. Tlass kwam de voordeur van het instituut uit en hoorde hoe de bewakers achter hun console de elektronische vergrendeling activeerden. Dat betekende dat het gebouw nu volkomen verlaten was en hij wist – net als iedereen – dat zodra hij uit het zicht was de bewakers de rest van het systeem zouden instellen, om daarna stilletjes naar huis te gaan om hun eigen voorbereidingen voor de feestelijkheden te treffen.
Jaren geleden had de directeur geprobeerd de bewakers te laten doorwerken met Eid, maar daar was zoveel protest op gevolgd, ook van de moskeeën van de werknemers, dat iedereen direct weer was overgestapt op de praktijk van stilzwijgend gedogen. En trouwens, niemand wist beter dan Tlass dat dit een politiestaat was – wie zou er zo dom zijn om in een overheidsgebouw in te breken?
Hij kreeg het antwoord op die vraag een paar minuten later, toen hij over een pad door de tuinen liep, op weg naar zijn auto. De paar omliggende gebouwen en parkeerplaatsen waren verlaten, dus hij schrok een beetje toen hij een hoek omsloeg en, even helemaal omgeven door heggen en palmen, geritsel achter zich hoorde. Hij draaide zich met een ruk om en glimlachte vervolgens bijna toen hij zag dat het die stomme Palestijn was, de man die steeds maar de voorruit van zijn suv wilde wassen, ook al had hij nog geen geldstuk in het schaaltje gegooid.
De bedelaar dacht nu zeker dat hij hem klem had. Voortdurend buigend kwam hij steeds dichterbij, met het schaaltje voor zich uit, terwijl hij de traditionele groet ‘Eid Mubarak’ mompelde. Tlass beantwoordde de groet, zoals nu eenmaal hoorde, maar meer was hij niet van plan te geven. Hij duwde het schaaltje opzij, draaide zich om en liep verder.
De arm van de Saraceen overbrugde de kleine afstand tussen hen in een wazige flits en sloot zich strak om Tlass’ nek, en nog voordat de onderdirecteur van de schok was bekomen, voelde hij de verstikkende kracht ervan.
Zijn eerste gedachte, geboren uit woede, was dat de vluchteling hem toch minstens moest doden, wilde hij zijn geld te pakken krijgen. De tweede was: hoe kon een bedelaar die alleen op afval leefde, zo verdomde sterk zijn?
Tlass hapte inmiddels naar adem en terwijl hij ergens uit zijn geheugen de ongewapende gevechtstechniek probeerde op te diepen die bij een dergelijke aanval moest worden toegepast, voelde hij een stekende pijn onder aan zijn nek. De zich verspreidende hitte veroorzaakte blinde paniek en hij zou hebben geschreeuwd als hij daar de lucht voor had gehad. Hij wist onmiddellijk dat het geen mes was – dan zou zijn keel zijn doorgesneden en zou hij zijn eigen bloed warm langs zijn borst omlaag hebben voelen stromen. Die gedachte had zich nog maar net gevormd toen een vuurbal explodeerde in zijn nekspier en zich een weg baande naar zijn bloedbaan.
De pijn was verzengend, maar hij wist nu wat het was: een injectienaald die heel hard in zijn lichaam was gestoten. Het was gegeven de omstandigheden een indrukwekkend staaltje logisch denken en het klopte nog allemaal ook. In de war en doodsbang besefte Tlass dat hij snel om hulp moest roepen, maar de chemicaliën die zijn lichaam instroomden, maakten dat de spieren van zijn mond plotseling niet meer de woorden konden vormen die hij in gedachte uitschreeuwde.
Het spul bereikte zijn ledematen – hij besefte met uitzinnige woede dat het nu door niets meer kon worden tegengehouden – en hij zag zijn autosleutels vallen uit de homp gelei die ooit zijn hand was geweest. De vingers van zijn aanvaller schoten naar voren en plukten de sleutels uit de lucht en dat leek Tlass, meer dan wat dan ook, te doen beseffen dat hij in handen was gevallen van een meester.