29
De Saraceen, net aangekomen in Afghanistan, reisde snel en bleef zo veel mogelijk in de dunbevolkte dalen, steeds in oostelijke richting trekkend. Het was bijna vijftien jaar geleden dat hij als tiener-moedj in het land was geweest, maar nog steeds zag hij elke dag de bewijzen van de oude Sovjetoorlog: verlaten geschutemplacementen, roestige artillerie-onderdelen, de hut van een geitenhoeder die naar de vergetelheid was gebombardeerd. Door de dalen liepen kreken en rivieren en die boden bescherming. De vruchtbare stroken land aan weerszijden ervan waren beplant met maar één gewas – marihuana – en de hoge, van het vocht zwangere planten boden een prima dekking tegen de Amerikaanse thermische zoekapparatuur.
Op een gegeven moment echter, moest hij toch de dalen verlaten en het verboden Hindu Kush-gebergte intrekken. In de steile wouden volgde hij de paden gemaakt door houthakkers, in de hoop dat als de verkenningsdrones zijn pakpaarden zagen, ze hem daar ook voor zouden verslijten. Maar boven de boomgrens, waar de ademhaling werd bemoeilijkt door de hoogte, was er geen dekking meer en moest hij zijn tred versnellen.
Laat op een middag dacht hij in de verte de berghelling te zien waar hij zijn eerste Hind had neergehaald, maar het was lang geleden en hij kon het niet met zekerheid zeggen. Hij klom nog hoger en trok over een smalle bergkam, waar hij patroonhulzen en rakethouders zag die van veel recenter datum waren.
In de jaren nadat hij het land voor het laatst als moedj had gezien, hadden de Afghanen eigenlijk alleen maar oorlog gekend: de Russen waren vervangen door de krijgsheren; moellah Omars taliban hadden de krijgsheren verslagen; Amerika, op jacht naar Osama bin Laden, had de taliban vernietigd; de krijgsheren waren teruggekeerd; en nu vochten de VS en een coalitie van bondgenoten om de wederopstanding van de taliban te voorkomen.
De gebruikte munitie maakte hem duidelijk dat hij dicht bij de provincie Kunar moest zijn – door de Amerikanen aangeduid met ‘vijand centraal’ – en inderdaad hoorde hij die nacht door een vallei onder hem de Apache-helikopters bulderen, gevolgd door een AC-130-gevechtsvliegtuig waarvan men zei dat ze kogels zo groot als colaflesjes afvuurden.
De daaropvolgende dagen werd hij om de haverklap aangehouden – meestal door VS- of navo-patrouilles, maar ook twee keer door wildemannen die zichzelf omschreven als leden van de Anti-Coalitie Militie, maar waarvan hij wist dat het taliban in een nieuwe outfit waren. Hij vertelde ze allemaal hetzelfde: dat hij een diepgelovige Libanese arts was die bij moskeeën en individuele personen geld had geworven voor een medische missie. Zijn doel was om hulp te bieden aan moslims in afgelegen gebieden waar dankzij de voortdurende oorlogen de infrastructuur was verwoest, zodat er geen klinieken meer waren en de artsen waren gevlucht.
Hij zei dat hij geneesmiddelen en medische apparatuur per boot van Beiroet naar Karachi had verstuurd, er zelf ook heen gevlogen was, een vrachtwagen had gekocht, dwars door Pakistan naar Afghanistan was gereden en op de Shaddle Bazaar – ’s werelds grootste opiummarkt – de vrachtwagen had ingeruild voor de pony’s. Dat was allemaal waar en hij had zelfs een goedkope digitale camera waarop hij foto’s kon laten zien van hemzelf tijdens het behandelen van zieken en het inenten van kinderen in een tiental verwoeste dorpen.
Dat – gecombineerd met het feit dat elke keer dat zijn spullen werden doorzocht, er een breed arsenaal aan medische voorraden werd aangetroffen – nam bij de partijen hun angsten weg. De enige voorwerpen die tot vragen leidden, waren een ruit van dik, gewapend glas en een aantal zakjes ongebluste kalk. Hij vertelde aan iedereen die ernaar vroeg dat het glas werd gebruikt als een makkelijk te steriliseren platform waarop hij zijn recepten kon mengen. En de ongebluste kalk? Hoe moest hij anders de watten en het verband vernietigen die hij gebruikte bij het behandelen van al die ziektes, van gangreen tot de mazelen?
Niemand deed moeite om diep in de zadeltas te voelen waarin hij zijn kleren en reservesandalen bewaarde. Op de bodem lagen een opvouwbare ‘helm’ met plastic gezichtsbescherming, een doos met R-700D-wegwerpgezichtsmaskers, een zwart, beschermend pak, rubberen laarzen, met Kevlar gevoerde handschoenen en een rol speciaal plakband om elke naad, van de helm tot aan de laarzen, af te plakken. Als die uitrusting zou worden gevonden, zou hij zeggen dat antrax van nature bij hoefdieren voorkwam – inclusief geiten en kamelen – en dat hij niet van plan was tijdens zijn werk te overlijden. Als extra bewijs zou hij hun de ampullen met antibiotica laten zien die hij had gestolen uit het ziekenhuis waar hij in Libanon had gewerkt en die het standaardmedicijn waren tegen deze ziekte. Maar de mannen die hij tegenkwam, waren soldaten – guerrilla’s of reguliere troepen – en die zochten naar wapens en explosieven, en niemand vroeg ernaar.
De enige keren dat hij volmondig loog, was als ze hem vroegen wat zijn volgende bestemming was. Dan haalde hij zijn schouders op, hij wees op zijn bezittingen en zei dat hij zelfs geen kaart had.
‘Ik ga waar God me heen voert.’ Maar hij had wel een kaart – die zat in zijn hoofd en hij wist precies waar hij heen ging.
Bij drie verschillende gelegenheden hielpen navo-troepen die zijn spullen hadden doorzocht, hem alles weer op de pony’s te laden. De zwaarste klus daarbij was om de paar zware vrachtwagenaccu’s op te tillen en weer op de achterste vier dieren te binden. De accu’s werden gebruikt om kleine koelboxen van stroom te voorzien en de soldaten moesten glimlachen om de vindingrijkheid van de arts. In de boxen zaten rekken met kleine glazen flesjes die talloze kinderen konden helpen: vaccins tegen polio, difterie en kinkhoest. Maar daartussen verborgen, alleen herkenbaar aan de extra nul die hij aan het serienummer had toegevoegd, zaten twee flesjes die iets heel anders bevatten.
In die periode werd ervan uitgegaan dat er nog maar twee specimen van het pokkenvirus op deze planeet bestonden. Het ene, bedoeld voor onderzoeksdoeleinden, zat in een vrijwel niet te kraken vriezer in het Center for Disease Control in Atlanta, het andere bevond zich in een zwaarbeveiligd Russisch complex in Siberië, Vector genaamd. Er bestond echter een derde staal, en alleen de Saraceen wist daarvan. Hij zat in de twee glazen ampullen op de rug van zijn magere pakpaard diep in de Hindu Kush.
Hij had het niet gestolen, hij had het niet gekocht van een of andere afvallige Russische geleerde, het was hem niet geschonken door een bedenkelijk regime als dat van Noord-Korea, dat zijn eigen illegale onderzoek had gedaan. Nee, het opmerkelijke was dat de Saraceen het zelf had samengesteld.
In zijn garage.