42

De Beretta vloog door de lucht. Ik had hem uit mijn zak gehaald en hem snel naar Cumali gegooid. Ze ving hem op en keek me verbaasd aan.

‘Als er iets met mij gebeurt,’ zei ik, ‘zal de man in Bodrum geen enkel excuus accepteren, dan zal hij de oppas neerschieten. Dus je kunt er maar beter voor zorgen dat ik in leven blijf. Begrepen?’

Ze wilde knikken, maar haar broer onderbrak haar. ‘Dit is geen werk voor haar, ze is een vrouw, geef mij het wapen.’

Ik keek hem vol ongeloof aan, maar toen corrigeerde ik mezelf – gezien zijn achtergrond en zijn geloofsovertuiging had ik dit kunnen verwachten. ‘Nee,’ zei ik.

‘Je weet dat ik een moedj ben geweest,’ ging hij verder. ‘Ik heb eerder gedood, ik ben een betere schutter. Geef hem aan mij.’

‘Nee,’ zei ik. ‘Ik vertrouw je niet, en bovendien ben jij de lokeend.’

Hij reageerde verbaasd – de lokeend? Ik had geen tijd om het uit te leggen en ik wendde me tot Cumali. ‘Heb je ooit iemand doodgeschoten?’

‘Nooit.’ Ze leek het geen al te prettig vooruitzicht te vinden.

‘Denk dan hieraan: je doodt geen man, je redt je neefje.’

Ik zei dat ze snel naar een hoop stenen moest lopen die haar dekking boden en waar ze onbelemmerd zicht had op de drie mannen. ‘Jouw doelwit is de oude kerel,’ zei ik. ‘Hij zal trager zijn en hij is de enige met een handwapen. Ik zal proberen de twee anderen met de machinepistolen uit te schakelen.

Ik ga zitten. De lokeend blijft staan en doet alsof hij me ondervraagt. Zodra je me op mijn schouder ziet vallen, open je het vuur.

Richt op de borst van Nikolaides: als hij neergaat, blijf je schieten, oké? Herrie helpt altijd.’

Ik pakte het glanzende, stalen deksel van de oude koelbox en zette het tegen een omgevallen zuil. Ik liet me op de grond zakken en leunde tegen de waterbak, met mijn rug half naar de naderende vijand gekeerd.

Als ze me zagen, in elkaar gezakt en de andere kant op kijkend, zouden ze niet vermoeden dat er iets niet klopte. En ze zouden ook de sig in mijn schoot niet zien. Het glanzende staal van de koelbox was geen al te beste spiegel, maar het zou voldoende zijn: hij zou me een duidelijk overzicht geven van de situatie en van de exacte positie van de drie naderende aanvallers.

Ik hoorde Cumali fluisteren: ‘Ze komen eraan.’

Ik schoof de veiligheidspal van de sig, hoopte dat de rechercheur in de zenuwen niet was vergeten hetzelfde te doen en wachtte, met de Saraceen naast me. Ik haalde snel en hijgend adem, een gebroken man, maar met een blik die onwrikbaar op het spiegelende deksel was gericht.

Op het moment dat ze binnenkwamen, zag ik de reflectie van Nikolaides en de andere twee en ik dwong mezelf te wachten tot het moment dat scherpschutters maximum kill noemen. Vier seconden... drie...

De zon verschoof iets en wierp een baan licht door het kapotte dak. Het weerkaatste in het deksel en de scherpe lichtflits trok onmiddellijk de aandacht van de drie mannen.

Nikolaides was niet achterlijk – hij besefte direct dat het deksel was verplaatst. Hij kneep zijn ogen samen en zag dat ik ze in de gaten hield. Hij schreeuwde een waarschuwing naar de Albanezen, dook opzij en trok zijn pistool.

Ik viel op mijn schouder en rolde in schietpositie. Cumali opende het vuur met de Beretta, maar ze was niet goed genoeg om ook maar iets te raken, laat staan een rennende stier.

Ik rolde verder door de modder en het vuil, schreeuwde het uit toen de pijn van mijn verbrijzelde voet en mijn gewonde borst door me heen schoot, en richtte op Spierbal. Hij was bezig zijn machinepistool omhoog te brengen, om vervolgens de waterbak en alles daaromheen, inclusief ikzelf, aan flarden te schieten.

De Saraceen, ongewapend, stond er middenin en probeerde dekking te zoeken achter de hoop afval.

Ik lag nu op mijn rug en had mijn vinger aan de trekker, maar hij was zo gezwollen dat ik nauwelijks iets voelde. In wanhoop vuurde ik een salvo van drie schoten af op Spierbal, mijn uiterste best doend om ze te spreiden. Normaal gesproken zou mijn eerste schot op zijn minst het doelwit hebben geraakt, maar dit was verre van normaal en de eerste twee schoten misten hem compleet.

De derde kogel raakte hem in het kruis, bij lange na niet dodelijk, maar de afstand was zo klein dat hij achterovergeworpen werd. Hij liet de Skorpion vallen en greep naar wat er over was van zijn genitaliën.

Cumali, die nu haar schoten spreidde in haar poging de snel bewegende Nikolaides te raken, had er geen idee van wat er verder nog om haar heen gebeurde. Ze miste de oude stier volkomen, maar raakte wel Helper in zijn keel. Hij zakte onmiddellijk in elkaar.

Ze bleef schieten op de voortrennende Nikolaides, ook al kwam hij steeds dichter bij de waterbak. Kogels deden de modder om me heen opspatten.

Jezus! Ik zou een waarschuwing hebben geschreeuwd, maar die zou niemand gehoord hebben boven het gebrul van Spierbal uit, die probeerde het bloed te stelpen dat uit zijn kruis stroomde. Ik probeerde me in veiligheid te rollen, maar werd achterovergeworpen. Een explosie van pijn trok door het zachte vlees van mijn schouder en ik wist dat een van haar wilde schoten mij had geraakt.

Ik slaagde erin op één knie te komen en richtte de sig snel op de vage gestalte van de nog steeds ongedeerde Nikolaides. Ik vervloekte mijn verdomde vinger, die nauwelijks de trekker kon overhalen en zag dat mijn linkerhand, die de loop ondersteunde, beefde als een rietje.

Ik slaagde erin vier keer te schieten, heel snel achter elkaar, maar ik raakte de oude stier alleen maar in zijn benen. Hij sloeg tegen de grond en zijn pistool vloog door de lucht. Ik rolde snel om, beseffend dat ik dit nu moest afmaken omdat ik er anders de kracht niet meer voor zou hebben. Ik zag de pikloze Spierbal naar zijn machinepistool duiken.

Ik schoot in de draai – eindelijk steeg ik een keer boven mezelf uit – en raakte hem twee keer in de borst. Geen bijzondere prestatie, maar het was voldoende om hem te doden.

Nikolaides – bloedend, ongewapend – zag Spierbal in elkaar zakken. Languit in de modder keek hij naar me op, zijn blik vol haat en verwarring. Ik denk dat hij had gedacht dat het een simpele klus zou zijn, een leuk uitstapje, maar ik had op de een of andere manier waterboarding overleefd, ik had zijn handlangers tegen hem gekeerd en ik schoot nog steeds goed genoeg om twee mensen van zijn team neer te leggen.

‘Wie ben jij verdomme?’ snauwde hij.

Ik zag dat zijn blik registreerde dat zijn pistool bijna binnen bereik was. Ik kon het niet helpen, maar ik moest weer denken aan de manier waarop hij had geglimlacht toen hij met de stalen neus van zijn laars mijn knie verbrijzelde, en de kracht van de mokerslagen op mijn voet.

‘Ze noemden me ooit de Cowboy van Dienst,’ zei ik. ‘Ik was de persoon die opdracht gaf tot de moord op Christos op Santorini.’

Nikolaides’ gezicht verkrampte – zo dicht bij de wraak en dan toch nog falen? Hij slaakte een kreet en een explosie van energie trok als een doodsrochel door zijn lichaam. Hij wierp zich op het pistool. Ik schoot twee keer en op die afstand explodeerde zijn hoofd zo ongeveer.

Ik draaide me om. Het verschafte me geen enkel plezier om een leven te nemen, zelfs niet van een man als hij. Als die dag zou komen, wist ik dat ik voorgoed het slagveld moest verlaten. Ik richtte de sig op Cumali – ze was doordrenkt van het zweet en de adrenaline pompte zo hard door haar lichaam dat ze waarschijnlijk nog niet helemaal begreep wat er was gebeurd – en beval haar het magazijn uit de Beretta te halen.

‘Hou het wapen goed vast, richt op de grond en schiet drie keer,’ zei ik. Ik wilde er zeker van zijn dat er niet nog een kogel in de kamer zat.

‘Laat nu het wapen vallen,’ zei ik, en zodra het op de grond lag, beval ik haar dezelfde procedure te volgen met de twee machinegeweren en Nikolaides’ pistool.

‘En breng nu alle magazijnen naar mij toe.’

Ze raapte ze op, gaf ze aan mij en ik stopte ze in mijn zak. Nu alle wapens zonder munitie waren, wees ik op de handboeien, die op de grond lagen waar zij ze had laten vallen, met het sleuteltje er nog steeds in.

‘Boei hem,’ zei ik, wijzend op de Saraceen.

Hij was uit het puin gekropen en leunde tegen de waterbak, diep in de grotten van zijn wanhoop, zich afvragend waarom zijn god hem op het moment suprême in de steek had gelaten.

‘Handen achter zijn rug,’ beval ik haar.

Terwijl ze de handboeien omdeed, zag ik dat zich al hele hordes vliegen op de lijken verzamelden en ik wist dat dit niets was vergeleken met de hongerigheid waarmee de geheime diensten van zo’n zes landen zich op hem zouden storten.

Hij hief zijn gebogen hoofd en keek me aan. Ik had de sig in mijn ene hand, nog steeds op hem gericht, en met de andere begon ik repen van mijn shirt te scheuren om de wond in mijn schouder te verbinden en het bloeden te stelpen. Onze blikken ontmoetten elkaar en we wisten allebei dat hij nooit meer de kans zou krijgen om zijn duistere bladzij van het geschiedenisboek te schrijven, wat er verder ook nog van zijn leven overbleef.

‘Ik hou van hem,’ zei hij alleen maar. Hij bedoelde zijn zoon.

‘Dat weet ik,’ antwoordde ik. ‘Het was het enige wapen dat ik had.’

Cumali gaf me de sleutel van de handboeien en ik stopte hem in mijn jack, bij de munitie. Ik trok het verband strak met mijn tanden, legde er een knoop in en haalde Cumali’s telefoon uit mijn zak: de drie minuten waren bijna voorbij.

‘Ben je er nog?’ zei ik schor.

‘Jezus,’ antwoordde hij. ‘Hoeveel dooien?’ Hij had via de microfoon het schieten gehoord.

‘Drie. Het is voorbij, je kunt ze vrijlaten.’

Een moment later vertelde hij me dat de oppas door haar knieën was gezakt en dat hij de kleine jongen had losgemaakt. Ik draaide me om en keek naar de Saraceen en zijn zus en liet ze het van mijn gezicht aflezen: de vrouw en het kind waren in veiligheid.

De Saraceen, die in de modder naast de waterbak zat, de handen geboeid achter zijn rug, boog zijn hoofd en ik wist dat hij bad. Cumali huiverde, gaf zich over aan een enorme golf van opluchting en begon te huilen.

Ik stond op het punt om op te hangen – ik wist dat ik nog een ander, cruciaal telefoontje moest plegen – maar de koorts barstte nu in volle hevigheid los en mijn hoofd tolde. In de verwarrende draaikolk van gedachten was er nog één ding dat ik moest weten.

‘Had je het gedaan, had je de oppas neergeschoten?’ vroeg ik aan Ben. Hij gaf geen antwoord en ik wist dat dit al voldoende antwoord was.

‘En jij?’ vroeg hij na enkele ogenblikken.

‘Dat is het verschil tussen ons, Ben,’ zei ik zacht. ‘Dat is de reden dat ik voor dit werk geboren ben en jij niet. Natuurlijk zou ik het gedaan hebben.’

Rillend, en niet alleen van de koorts, hing ik op en riep Cumali naar me toe. Ik kon niet lopen – god, ik was zo uitgeput, had zoveel pijn dat ik nauwelijks kon blijven staan – en ik had haar nodig. Ze ondersteunde me onder één arm, zodat ik het gewicht van mijn kapotte voet kon halen, en ik draaide me om naar de Saraceen.

‘Waag het niet me achterna te komen,’ zei ik, ‘want ik schiet jullie allebei dood.’

Hij knikte en we keken elkaar nog één keer aan, allebei onze levens voorgoed veranderd. Ik herinnerde me wat een groep Britse soldaten had gezegd na de Falklandoorlog: het waren alleen hun vijanden die precies wisten hoe erg het aan het front was geweest.

Ik zei niets tegen hem – wat viel er te zeggen? – en gebaarde naar Cumali dat we moesten vertrekken, hem geboeid achterlatend in de modder. De enige sleutel zat in mijn zak, de wapens waren nutteloos en ik wist zeker dat er maar één uitweg uit de ruïnes was – per boot – en ik nam het enige exemplaar mee. In het volste vertrouwen dat hij in de val zat, wist ik dat waarschijnlijk al zo’n twintig minuten na mijn volgende telefoontje hordes mannen van verschillende bureaus hier naar binnen zouden stromen. Niet dat ze veel meer hoefden te doen dan hem arresteren – er was geen complot dat ontrafeld moest worden, geen netwerk om op te rollen, geen medeplichtigen om op te sporen. De zachte moord op Amerika was bijna voorbij.

Haastig begon ik nu het tweede nummer in te toetsen, mijn vingers gezwollen en trillend, terwijl ik mijn uiterste best deed me het nummer te herinneren dat ik had gekregen maar dat was opgeslagen in mijn kapotgetrapte gsm.

Slepend met mijn ene voet, geholpen door Cumali, liep ik terug door de afbrokkelende doorgang, steeds dieper de duisternis in. Er was echter één ding dat ik over het hoofd had gezien en ik zou me de rest van mijn leven blijven verbazen over de fout die ik had gemaakt.

Ik ben Pelgrim
IkBenPelgrim1.html
IkBenPelgrim2.html
IkBenPelgrim3.html
IkBenPelgrim4.html
IkBenPelgrim5.html
IkBenPelgrim6.html
IkBenPelgrim7.html
IkBenPelgrim8.html
IkBenPelgrim9.html
IkBenPelgrim10.html
IkBenPelgrim11.html
IkBenPelgrim12.html
IkBenPelgrim13.html
IkBenPelgrim14.html
IkBenPelgrim15.html
IkBenPelgrim16.html
IkBenPelgrim17.html
IkBenPelgrim18.html
IkBenPelgrim19.html
IkBenPelgrim20.html
IkBenPelgrim21.html
IkBenPelgrim22.html
IkBenPelgrim23.html
IkBenPelgrim24.html
IkBenPelgrim25.html
IkBenPelgrim26.html
IkBenPelgrim27.html
IkBenPelgrim28.html
IkBenPelgrim29.html
IkBenPelgrim30.html
IkBenPelgrim31.html
IkBenPelgrim32.html
IkBenPelgrim33.html
IkBenPelgrim34.html
IkBenPelgrim35.html
IkBenPelgrim36.html
IkBenPelgrim37.html
IkBenPelgrim38.html
IkBenPelgrim39.html
IkBenPelgrim40.html
IkBenPelgrim41.html
IkBenPelgrim42.html
IkBenPelgrim43.html
IkBenPelgrim44.html
IkBenPelgrim45.html
IkBenPelgrim46.html
IkBenPelgrim47.html
IkBenPelgrim48.html
IkBenPelgrim49.html
IkBenPelgrim50.html
IkBenPelgrim51.html
IkBenPelgrim52.html
IkBenPelgrim53.html
IkBenPelgrim54.html
IkBenPelgrim55.html
IkBenPelgrim56.html
IkBenPelgrim57.html
IkBenPelgrim58.html
IkBenPelgrim59.html
IkBenPelgrim60.html
IkBenPelgrim61.html
IkBenPelgrim62.html
IkBenPelgrim63.html
IkBenPelgrim64.html
IkBenPelgrim65.html
IkBenPelgrim66.html
IkBenPelgrim67.html
IkBenPelgrim68.html
IkBenPelgrim69.html
IkBenPelgrim70.html
IkBenPelgrim71.html
IkBenPelgrim72.html
IkBenPelgrim73.html
IkBenPelgrim74.html
IkBenPelgrim75.html
IkBenPelgrim76.html
IkBenPelgrim77.html
IkBenPelgrim78.html
IkBenPelgrim79.html
IkBenPelgrim80.html
IkBenPelgrim81.html
IkBenPelgrim82.html
IkBenPelgrim83.html
IkBenPelgrim84.html
IkBenPelgrim85.html
IkBenPelgrim86.html
IkBenPelgrim87.html
IkBenPelgrim88.html
IkBenPelgrim89.html
IkBenPelgrim90.html
IkBenPelgrim91.html
IkBenPelgrim92.html
IkBenPelgrim93.html
IkBenPelgrim94.html
IkBenPelgrim95.html
IkBenPelgrim96.html
IkBenPelgrim97.html
IkBenPelgrim98.html
IkBenPelgrim99.html
IkBenPelgrim100.html
IkBenPelgrim101.html
IkBenPelgrim102.html
IkBenPelgrim103.html
IkBenPelgrim104.html
IkBenPelgrim105.html
IkBenPelgrim106.html
IkBenPelgrim107.html
IkBenPelgrim108.html
IkBenPelgrim109.html
IkBenPelgrim110.html
IkBenPelgrim111.html
IkBenPelgrim112.html
IkBenPelgrim113.html
IkBenPelgrim114.html
IkBenPelgrim115.html
IkBenPelgrim116.html
IkBenPelgrim117.html
IkBenPelgrim118.html
IkBenPelgrim119.html
IkBenPelgrim120.html
IkBenPelgrim121.html
IkBenPelgrim122.html
IkBenPelgrim123.html
IkBenPelgrim124.html
IkBenPelgrim125.html
IkBenPelgrim126.html
IkBenPelgrim127.html
IkBenPelgrim128.html
IkBenPelgrim129.html
IkBenPelgrim130.html
IkBenPelgrim131.html
IkBenPelgrim132.html
IkBenPelgrim133.html
IkBenPelgrim134.html
IkBenPelgrim135.html
IkBenPelgrim136.html
IkBenPelgrim137.html
IkBenPelgrim138.html
IkBenPelgrim139.html
IkBenPelgrim140.html
IkBenPelgrim141.html
IkBenPelgrim142.html
IkBenPelgrim143.html
IkBenPelgrim144.html
IkBenPelgrim145.html
IkBenPelgrim146.html
IkBenPelgrim147.html
IkBenPelgrim148.html
IkBenPelgrim149.html
IkBenPelgrim150.html
IkBenPelgrim151.html
IkBenPelgrim152.html
IkBenPelgrim153.html
IkBenPelgrim154.html
IkBenPelgrim155.html
IkBenPelgrim156.html
IkBenPelgrim157.html
IkBenPelgrim158.html
IkBenPelgrim159.html
IkBenPelgrim160.html
IkBenPelgrim161.html
IkBenPelgrim162.html
IkBenPelgrim163.html
IkBenPelgrim164.html
IkBenPelgrim165.html
IkBenPelgrim166.html
IkBenPelgrim167.html
IkBenPelgrim168.html
IkBenPelgrim169.html
IkBenPelgrim170.html
IkBenPelgrim171.html
IkBenPelgrim172.html
IkBenPelgrim173.html
IkBenPelgrim174.html
IkBenPelgrim175.html
IkBenPelgrim176.html
IkBenPelgrim177.html
IkBenPelgrim178.html
IkBenPelgrim179.html
IkBenPelgrim180.html
IkBenPelgrim181.html
IkBenPelgrim182.html
IkBenPelgrim183.html
IkBenPelgrim184.html
IkBenPelgrim185.html
IkBenPelgrim186.html
IkBenPelgrim187.html
IkBenPelgrim188.html
IkBenPelgrim189.html
IkBenPelgrim190.html
IkBenPelgrim191.html
IkBenPelgrim192.html
IkBenPelgrim193.html
IkBenPelgrim194.html
IkBenPelgrim195.html
IkBenPelgrim196.html
IkBenPelgrim197.html
IkBenPelgrim198.html
IkBenPelgrim199.html
IkBenPelgrim200.html
IkBenPelgrim201.html