11
Toen ik bij de paardenfokkerij arriveerde, had ik vertrouwen. Ik geloofde in rock-’n-roll, de westerse droom en dat alle mensen gelijk zijn. Maar ik geloofde vooral in een wereldwijd sleepnet voor een voortvluchtige Arabier en in temperatuurcontroles bij alle grenzen die de pin in de granaat zouden houden.
Tegen de tijd dat ik vertrok, had ik nog steeds vertrouwen in rock-’n-roll, maar daar hield het wel zo’n beetje mee op. De oude man met de doorzichtige huid en zijn ongeduldige manier van doen had me ervan overtuigd dat wat hij een ‘moderne, intelligente vijand’ noemde, nooit gepakt zou worden door de gebruikelijke verdachten op te pakken. En er zouden ook geen zelfmoordvectoren zijn.
Toen ik over zijn met bomen omzoomde oprijlaan wegreed, op weg naar National Airport, realiseerde ik me dat we achter een nieuw soort terrorist aan zaten. Ik zag de toekomst en ik wist dat de dagen van de fundamentalist en de fanaticus voorbij waren. In hun kielzog volgde een nieuwe generatie en de man met de pokken – hoogopgeleid en technologisch onderlegd – was waarschijnlijk de eerste. De holbewoners met hun bomgordels en tot raketten gepromoveerde passagiersvliegtuigen waren te vergelijken met de ouderwetse telefoon. Deze man was breedband. En stel dat hij solo opereerde? Als hij het allemaal in zijn eentje had gedaan, was dat een nog verbazingwekkender prestatie.
Niemand heeft graag het idee dat je misschien je gelijke hebt gevonden, zeker niet een geheim agent die is geselecteerd en opgeleid om de beste te zijn, maar dat was toch mijn diepste angst toen ik bij het vliegveld arriveerde. En ik moet zeggen dat, toen de Saraceen en ik in de daaropvolgende weken steeds dichter om elkaar heen cirkelden, ik niets zag wat dat gevoel weer terug in de doos kon stoppen. Hij zou briljant zijn geweest op elk terrein dat hij verkoos.
Dus het was in een sombere gemoedstoestand dat ik de huurauto inleverde, door de controle liep en in het vliegtuig naar LaGuardia in New York stapte. Vandaar nam ik een taxi naar jfk. Ik was nu een echte agent en ik arriveerde precies zoals iedere echte, in Manhattan gestationeerde agent zou doen: ik had nog nauwelijks twintig minuten over toen ik op de vlucht naar Istanbul stapte.
De volgende zes uur dook ik met mijn hoofd in de e-mails, foto’s en aantekeningen die het skelet vormden van Brodie Wilsons leven. Pas toen ik vlees op de botten had aangebracht – nadat ik mijn kinderen een naam en een geboortedatum had gegeven die ik zelfs onder dwang zou onthouden, terwijl ik ondertussen luisterde naar de afschuwelijke muziek die ze op mijn mp3-speler hadden gezet – klapte ik de laptop dicht en kantelde mijn stoel.
Ik was niet van plan te gaan slapen. Ik wilde nadenken over dat ene andere dat door mijn hoofd had gespookt: wat er in mijn dossier stond.