24
De man stapte in beeld. Het was de piccolo. Zich er niet van bewust dat hij in de gaten werd gehouden, schoof hij een envelop onder de deur door.
Ik wachtte tot hij was verdwenen voordat ik het pistool neerlegde en de envelop oppakte. Terwijl Ben toekeek, opende ik met bonkend hart, heen en weer geslingerd tussen hoop en gelatenheid, de flap en haalde er één enkel velletje papier uit.
Ik las het, voelde de muur van angst verbrokkelen en schudde vol verbazing mijn hoofd.
‘Wat is het?’ vroeg Ben.
‘Ik ben een idioot,’ antwoordde ik. ‘Er zou nooit een boodschap zijn die Echelon kon opvangen. Cumali hoefde helemaal niet naar die telefooncel, de man is al hier.’
‘In Bodrum? Hoe weet je dat?’
Ik wees naar de brief. ‘Ze wil me morgenochtend om elf uur komen ophalen, ze heeft me uitgenodigd voor een picknick met haar zogenaamde zoontje.’
‘Nee, je vergist je,’ antwoordde Ben. ‘Wat kan er gebeuren met die jongen erbij?’
Ik lachte schamper. ‘Hij zal er niet bij zijn,’ zei ik. ‘Ze verzint wel een excuus. Waarom zou ze me anders plotseling uitnodigen voor een picknick? Ze kan me niet uitstaan. Nee, haar broer is hier, Ben. En morgen ga ik hem ontmoeten.’
Bradley’s twijfels bezweken onder het gewicht van mijn overtuiging en ik zag de uitdrukking op zijn gezicht; ik kon zien dat hij vreesde voor de rol die hij nu zou moeten spelen. Ik verheugde me eerlijk gezegd ook niet op de mijne.
Ik maakte de deur voor hem open. ‘Ga direct Fluisteraar bellen. Zeg alleen maar: “Maat, we kunnen aan de bak.”’