50
Een elektromotor begon te zoemen en de hele wand met het toilet en de stortbak draaide open. Het was meesterlijk zoals het was gebouwd: de muur zelf bestond uit grote blokken steen en woog minstens een ton, terwijl de waterleiding en de riolering konden bewegen zonder uit elkaar getrokken te worden.
Net binnen de nu ontstane opening was een grote nis met daarin de elektromotor die het mechanisme aandreef. Een stenen trap – breed en prachtig geconstrueerd – liep omlaag het duister in. Ik zag drie koperen schakelaars aan de muur en nam aan dat ze voor de verlichting waren, maar ik haalde ze niet over – ik had geen idee wat er voor me lag en zoals iedere geheim agent wist ik dat duisternis bescherming betekende.
Ik dacht erover de knop te zoeken die de wand achter me weer zou sluiten, maar verwierp dat idee. Het was veiliger om hem open te laten. Als ik als de donder terug zou moeten rennen, wilde ik geen tijd hoeven verdoen met het zoeken naar de knop en het wachten tot de wand openging. Dat was een vergissing.
Ik liep stilletjes de trap af en kwam in een tunnel hoog genoeg om rechtop te staan. Hij was met zorg aangelegd, met tegels op de vloer en een ventilatieschacht in het plafond. De lucht was fris en zuiver.
De dunne straal van mijn zaklantaarn verlichtte de ruimte voor me, en voordat het licht werd opgeslokt door de duisternis, kon ik zien dat de tunnel was uitgehouwen in het gesteente. Ik was ervan overtuigd dat hij ergens verderop – door het klif heen en ver onder de aflopende gazons – zou uitkomen in het landhuis.
Ik liep verder en mijn zwakke vinger van licht ving een glimp op van brons aan de muur. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat het een plaquette was. Mijn Duits was niet meer wat het geweest was, maar nog wel goed genoeg voor de omstandigheden. Met een wee gevoel las ik: bij de gratie van de almachtige heer hebben tussen 1946 en 1949 de volgende mannen – trotse soldaten van het reich – het huis ontworpen en gebouwd.
Daaronder volgden de naam, rang en functie die ze hadden gehad tijdens de bouw. Ik zag dat de meesten lid waren van de Waffen SS – de gewapende zwarthemden van de nazipartij – en onmiddellijk zag ik weer de foto van de moeder en haar kinderen op weg naar de gaskamer voor me. Het was een afdeling van de SS die de dodenkampen had bestierd.
Onder aan de plaquette stond de naam van de groep die de bouw van het huis had bekostigd en georganiseerd. De groep heette Stille Hilfe – Stille Hulp – en het bevestigde wat ik al had vermoed sinds ik de swastika’s op de muur van de bibliotheek had gezien:
Stille Hilfe was een organisatie – odessa was ook zo’n beruchte groep – die nazi’s had geholpen uit Europa te vluchten, en dan vooral de hoogste officieren van de SS. Het was een van de beste clandestiene netwerken ooit en als geheim agent in Berlijn kon je er onmogelijk niet van gehoord hebben. Voor zover ik me kon herinneren, hadden ze voorzien in geld, valse paspoorten en transport via geheime routes die ook wel bekendstonden als ‘rattenlijnen’. Het was duidelijk dat het landhuis was bedoeld als eindpunt van een van die lijnen, een plek waar de vluchtelingen en hun familie konden inschepen naar Egypte, Amerika, Australië en vooral Zuid-Amerika.
Ik slaakte een diepe zucht en bedacht hoezeer ik me had vergist: de lucht was helemaal niet fris en zuiver. Hij was smerig en bedorven en ik liep snel verder. Ik wilde deze plek en de verschrikkelijke herinnering aan de mannen die ooit via deze tunnel ontsnapt waren zo snel mogelijk weer achter me laten.
De lichtstraal onthulde dat ik het einde van de tunnel naderde. Ik verwachtte een steile trap, dus duurde het even voordat ik besefte dat ik de technische capaciteiten van de Duitse soldaten had onderschat: het was een lift.