4
Drie technici in overalls hebben een oude stenen muur omvergehaald. Ondanks hun stofmaskers moeten ze toch bijna kokhalzen door de stank in het ontstane gat. Het is geen lichaam dat ze hebben gevonden, rottend vlees heeft zijn eigen specifieke geur, dit is een lekkend riool, cement en honderden generaties rattenpoep.
Bradley baant zich een weg door een opeenvolging van vier kelders en blijft staan in het kille licht van een aantal looplampen die de verwoeste muur belichten. Ik volg in zijn kielzog, samen met de andere rechercheurs en arriveer net op tijd om de Aziatische knaap – een Chinees-Amerikaan die, hoe kan het ook anders, door iedereen Bruce wordt genoemd – met een lamp in het ontstane gat te zien schijnen.
Daarbinnen is het een wirwar van geïmproviseerde leidingen. Bruce legt uit dat ze, nadat ze de badkamer van kamer 89 hadden geruïneerd zonder iets in de zwanenhals aan te treffen, een stap verder zijn gegaan. Ze kregen een capsule Fast Blue B van de forensische jongens, mengden die met een kan water en goten dat in de afvoerpijp.
Het duurde vijf minuten voordat het helemaal beneden was en ze wisten dat dit betekende dat er ergens tussen de kelder en kamer 89 een blokkade moest zitten. En die hebben ze nu gevonden, in de wirwar aan pijpen en illegale verbindingen achter de muur.
‘Zeg me alsjeblieft dat het de tanden zijn,’ zegt Bradley. ‘Heeft ze ze door het toilet gespoeld?’
Bruce schudt zijn hoofd en schijnt met de lamp op een natte prop verkoold papier die gevangenzit in een haakse hoek in de leiding. ‘Deze pijp komt rechtstreeks van kamer 89, dat hebben we getest,’ zegt hij, op de prop wijzend. ‘Wat dit ook is, ze heeft het waarschijnlijk verbrand en door het toilet gespoeld. Dat was geen slecht idee, behalve dan dat ze niet wist dat hierbeneden niet alles volgens de regels is aangelegd.’
Met behulp van een pincet begint Bradley het stremsel uit elkaar te plukken. ‘Stukjes rekening, de hoek van een metrokaartje, een filmticket,’ somt hij op, terwijl iedereen toekijkt. ‘Het lijkt erop dat ze de kamer voor een laatste keer heeft gecontroleerd en zich heeft ontdaan van alles wat ze eerder over het hoofd had gezien.’ Hij scheidt zorgvuldig nog wat meer verbrande fragmenten. ‘Een boodschappenlijstje. Zou nuttig kunnen zijn om het handschrift te vergelijken, mochten we ooit...’
Hij zwijgt en kijkt naar een stukje papier dat iets minder verkoold is dan de rest. ‘Zeven cijfers. Met de hand geschreven: 9. 0. 2. 5. 2. 3. 4. Het is niet compleet, de rest is verbrand.’
Hij laat het stukje papier aan de groep zien, maar ik weet dat hij het eigenlijk tegen mij heeft, alsof mijn baan bij een inlichtingendienst mij kwalificeert als cryptograaf. Zeven handgeschreven cijfers, half vernietigd – het kan van alles betekenen – maar ik heb één voordeel: mensen in mijn voormalige werkkring werken altijd met fragmenten, dus ik laat mijn gedachten erover gaan.
De rest begint natuurlijk direct met speculeren: bankrekening, creditcard, postcode, een IP-adres, een telefoonnummer. Alvarez zegt dat geen enkel telefoonnummer begint met 902 en ze heeft gelijk. Min of meer.
‘Ja, maar wij zijn ook verbonden met het Canadese systeem,’ zegt Petersen, de jonge rechercheur met het postuur van een rugbyspeler, tegen haar. ‘902 is Nova Scotia. Mijn grootvader had daar een boerderij.’
Bradley reageert niet, hij blijft naar mij kijken, wachtend op mijn mening. Ik heb uit bittere ervaring geleerd nooit iets te zeggen voordat je ergens zeker van bent, dus haal ik alleen maar mijn schouders op, wat betekent dat Bradley en alle anderen verdergaan met speculeren.
Ik denk eigenlijk vooral aan de muurkalender, die me al dwarszit sinds ik hem voor het eerst zag. Volgens het stickertje op de achterkant kostte hij veertig dollar bij Rizzoli, de chique boekwinkel, en dat is een hoop geld om alleen maar de datum aan te geven en hem verder nooit te gebruiken. De moordenaar was duidelijk een slimme vrouw en de gedachte is bij me opgekomen dat het voor haar helemaal geen kalender was, dat ze alleen maar was geïnteresseerd in oude ruïnes.
Ik heb de afgelopen tien jaar in Europa gewerkt en hoewel het lang geleden is dat ik zo ver naar het oosten reisde, ben ik er vrij zeker van dat 90 de internationale code voor Turkije is. Ik heb er zelfs een dag rondgereisd en dan besef je dat het land waarschijnlijk meer Grieks-Romeinse ruïnes heeft dan welk ander land ook. Als 90 het netnummer is, dan is het mogelijk dat de daaropvolgende cijfers een kengetal en deel van een telefoonnummer zijn. Ik loop ongemerkt naar buiten en ga op zoek naar het rustigste deel van het keldercomplex, waar ik met mijn gsm bel naar telecombedrijf Verizon. Ik wil meer weten over Turkse kengetallen.
Terwijl ik wacht tot ze opnemen, kijk ik op mijn horloge en zie tot mijn schrik dat het buiten dag begint te worden. Het is inmiddels tien uur geleden sinds een klusjesman, die een stroomstoring in de belendende kamer onderzocht, de deur naar kamer 89 opende om bij de bedrading daar te kunnen. Geen wonder dat iedereen er zo moe uitziet.
Uiteindelijk bereik ik iemand van de helpdesk van Verizon, een vrouw met een zwaar accent in naar ik aanneem een callcenter in Bombay, en ik merk dat mijn geheugen me niet in de steek heeft gelaten: 90 is inderdaad het netnummer van Turkije. ‘En 252? Is dat een kengetal?’
‘Ja, een provincie... Mugla of zoiets,’ zegt ze, haar best doend om het goed uit te spreken. Turkije is een groot land – groter dan Texas, met meer dan zeventig miljoen inwoners – en de naam zegt me niets. Ik maak aanstalten haar te bedanken en op te hangen, als ze zegt: ‘Ik weet niet of u er wat aan hebt, maar hier staat dat een van de belangrijkste steden een plaats is aan de Egeïsche kust, Bodrum genaamd.’
Dat woord stuurt een elektrische schok door mijn lichaam, een rilling van angst die nog nauwelijks is afgezwakt na al die jaren. Bodrum, zegt ze, en de naam spoelt aan als het wrakhout van een ver weg gelegen scheepswrak. ‘Echt?’ zeg ik kalm, de tumultueuze gedachten onderdrukkend. Dan herinnert het deel van mijn hersenen dat zich met het heden bezighoudt me eraan dat ik slechts een passant ben bij dit onderzoek en ik voel een golf van opluchting – ik wil niets meer te maken hebben met dat deel van de wereld.
Ik ga terug naar kamer 89. Bradley ziet me en ik vertel hem dat ik denk dat het stukje papier inderdaad het eerste deel bevat van een telefoonnummer, maar dat hij Canada maar uit zijn hoofd moet zetten. Ik vertel hem over de kalender en hij zegt dat hij die eerder die avond ook had gezien en dat het hem ook dwarszat.
‘Bodrum? Waar ligt Bodrum?’ vraagt hij.
‘Je moet er eens wat vaker uit. In Turkije, een van de meest geliefde zomerbestemmingen ter wereld.’
‘Wat is er mis met Coney Island?’ zegt hij, met uitgestreken smoel.
‘Goeie tweede,’ zeg ik, terwijl ik de haven weer voor me zie, vol met extravagante jachten, de chique villa’s, een kleine moskee, genesteld in de heuvels, cafés met namen als Mezzaluna en Oxygen, een en al hormonen en cappuccino’s van tien dollar per stuk.
‘Ben jij daar geweest?’ vraagt Bradley. Ik schud mijn hoofd – er zijn zaken waar ik van de overheid niet over mag praten.
‘Nee,’ lieg ik. ‘Waarom zou ze iemand in Bodrum bellen?’ peins ik hardop, van onderwerp veranderend.
Bradley haalt zijn schouders op. Hij heeft geen zin om te speculeren, is afwezig. ‘Die grote knaap heeft ook nog goed werk verricht,’ meldt hij, terwijl hij naar Petersen wijst, die aan de andere kant van de kamer staat. ‘Het was geen studentenkaart die Alvarez in het kantoor van de manager vond, valse naam natuurlijk, maar het was een lidmaatschap van de bibliotheek van New York.’
‘O, mooi,’ zeg ik, zonder al te veel enthousiasme, ‘een intellectueel.’
‘Niet echt,’ antwoordt hij. ‘Volgens hun gegevens heeft ze in een heel jaar slechts één boek geleend.’ Hij zwijgt even, kijkt me strak aan. ‘Dat van jou.’
Ik kijk terug en weet even niet wat ik moet zeggen. Geen wonder dat hij afwezig was. ‘Ze heeft mijn boek gelezen?’ weet ik ten slotte uit te brengen.
‘Niet alleen gelezen, zeg maar gerust bestudeerd,’ zegt hij. ‘Zoals je al zei, heb je er niet veel gezien die zo professioneel te werk zijn gegaan als deze. En we weten nu waarom: de ontbrekende tanden, de antiseptische spray: het staat allemaal in je boek, toch?’
Ik buig mijn hoofd naar achteren terwijl de waarheid me als een mokerslag raakt. ‘Ze heeft informatie over diverse zaken verzameld en dat als handleiding gebruikt. Hoe je iemand moet doden, hoe je je sporen wist.’
‘Precies,’ zegt Bradley en bij grote uitzondering glimlacht hij een keer. ‘Ik wil je bij dezen bedanken, ik moet nu dus achter een kopie van jou aan.’