2

Zodra vroeg in de ochtend dranghekken werden geplaatst en het speciale team timmerlieden het platform in elkaar zette, begonnen zich toeschouwers te verzamelen. Publieke aankondigingen van ophanden zijnde executies zijn zeldzaam in het koninkrijk, maar via gsm en sms verspreidt het woord zich toch wel.

Binnen een paar uur stroomden grote drommen mensen naar de parkeerplaats en tegen de tijd dat een twaalfjarige jongen – de beste vriend van de Saraceen – langsreed met zijn vader, wist hij precies wat het betekende. Het was vrijdag – de islamitische rustdag – en het verkeer was verschrikkelijk, dus kostte het de jongen meer dan een uur om thuis te komen. Hij pakte onmiddellijk zijn fiets en reed de twaalf kilometer naar zijn vriend om te vertellen wat hij had gezien.

Het ergste vrezend en zonder iets tegen zijn moeder of zussen te vertellen, pakte de Saraceen zijn crossmotor, hij zette zijn vriend achterop en ging op weg naar de corniche, de weg die langs de Rode Zee het centrum van Jeddah in loopt.

Op het moment dat de twee jongens de zee in zicht kregen, werden de middaggebeden van de belangrijkste moskee beëindigd en stroomden honderden mannen naar buiten om zich bij de nog steeds groeiende schare toeschouwers op de parkeerplaats te voegen. In het harde zomerlicht boden de mannen in hun spierwitte thobes een verbluffend contrast met de plukjes vrouwen in hun zwarte abaja’s en gezichtssluiers. Alleen kleine kinderen in jeans en T-shirts zorgden voor wat kleur.

Executies zijn in Saoedi-Arabië zo’n beetje de enige toegestane vorm van openbaar amusement; films, concerten, dans, toneelstukken en zelfs gemengde koffiehuizen zijn verboden. Maar iedereen is welkom, ook vrouwen en kinderen, om te kijken hoe iemand zijn leven verliest. Moderne uitvindingen als medische injecties of zelfs maar een vuurpeloton worden door de Saoedi’s geschuwd ten bate van wat een echt publieksfestijn blijkt te zijn: een openbare onthoofding.

Het was die dag op de corniche bijna 43 graden en de hitte kaatste in trillende golven van het asfalt toen de crossmotor snel tussen het weekendverkeer door schoot. Verderop begon de echte chaos: de weg was opgebroken vanwege de aanleg van een nieuw viaduct, zodat er nog slechts één rijbaan was en de auto’s stonden in een kilometer lange file.

Onder zijn verstikkende helm was het ook chaos voor de zoon van de zoöloog. Hij was zo bang dat hij er bijna van moest kotsen en hij bad wanhopig dat het een Afrikaanse drugshandelaar zou zijn die naar het platform werd geleid. Hij kon er gewoon niet aan denken dat hij zich vergiste en dat het laatste wat hij van zijn vader zou zien was dat hij op het marmer knielde, de vliegen al in grote wolken om hem heen, en dat het zilveren zwaard in een rode fontein zou verdwijnen.

Hij keek naar het ondoordringbare verkeer voor hem, stuurde de crossmotor de weg af en scheurde in een wolk van stof en vuil over de vol gaten zittende bouwplaats.

Ondanks de omvang van de menigte die zich voor het schouwspel had verzameld, was er weinig herrie op de parkeerplaats, alleen het gemurmel van stemmen en het geluid van een moellah die via het luidsprekersysteem van de moskee voorlas uit de Koran. Langzaam maar zeker stierven ook de zachte stemmen weg toen een officiële auto zich een weg baande door het cordon en bij het platform stopte.

Een krachtig gebouwde man in een onberispelijk witte thobe stapte uit het voertuig en beklom de vijf treden naar het platform. Een glanzende leren riem liep diagonaal over zijn borst en eindigde op zijn linkerheup, waar hij een schede droeg met daarin een lang, gekromd zwaard. Dit was de beul. Zijn naam was Sa’id bin Abdullah bin Mabrouk al-Bishi en hij werd algemeen erkend als de beste vakman binnen het koninkrijk. Zijn reputatie was voornamelijk gebaseerd op een procedure bekend als kruisamputatie. Die is veel moeilijker dan een simpele onthoofding en wordt vooral toegepast als straf voor struikrovers. Het behelst het snelle gebruik van speciaal daarvoor vervaardigde messen om de rechterhand en de linkervoet van een gevangene af te snijden. Door zich steeds verder te bekwamen in dit proces, had Sa’id al-Bishi in de loop der jaren het niveau van de openbare executies sterk verbeterd. Het publiek trof nu nog slechts zelden een beul die maar op het hoofd of de ledematen van een gevangene moest blijven inhakken teneinde die van de romp te scheiden.

Al-Bishi begroette een aantal bekenden en had daardoor nauwelijks tijd om zich vertrouwd te maken met zijn werkplek toen hij al een wit busje door de menigte zag naderen. Een politieman schoof een hek opzij en het van airco voorziene voertuig stopte naast de trap.

De zoöloog stapte uit het busje de heksenketel in, blootsvoets, geblinddoekt met een dik, wit verband, zijn handen geboeid achter zijn rug.

Tussen de toeschouwers stonden mensen die hem kenden, of dachten dat ze hem kenden, en het duurde even voordat ze zijn gezicht herkenden. God mocht weten wat de geheime politie de afgelopen vijf maanden met hem had uitgespookt, maar hij leek te zijn gekrompen. Hij was nog maar een schim van een man, in elk geval lichamelijk gebroken en verzwakt, als die oude, bijna doorzichtige mensen die je soms in bejaardenhuizen ziet. Hij was achtendertig jaar oud.

Hij wist precies waar hij was en wat er stond te gebeuren; een medewerker van het zogenaamde ministerie van Justitie was veertig minuten geleden bij zijn cel gearriveerd en had hem een officieel decreet voorgelezen. Dat was voor het eerst dat hij hoorde dat hij ter dood was veroordeeld. Terwijl twee geüniformeerde agenten hem langzaam de trap naar het schavot op loodsten, zeiden getuigen dat hij zijn gezicht ophief naar de zon en probeerde zijn schouders te rechten. Ik ben ervan overtuigd dat hij niet wilde dat zijn zoon en dochters zouden horen dat het hun vader aan moed ontbrak.

Op de corniche keken vastzittende chauffeurs met een mengeling van afkeer en jaloezie naar de voorbijschietende crossmotor, die de bouwplaats als privésnelweg gebruikte. Die verdomde jeugd ook.

De jongen gleed slippend langs de opgerolde brandslangen die werden gebruikt om de overwerkte arbeiders uit Bangladesh te besproeien, om te voorkomen dat ze van de hitte en de uitputting flauw zouden vallen, en slalomde toen door een woud van betonnen pilaren. Hij had nog ongeveer zeven minuten om het plein te bereiken.

Ik denk dat hij nooit, ook later in zijn leven niet, heeft kunnen verklaren waarom hij aan die wildemansrit was begonnen. Wat moest hij daar? Mijn eigen overtuiging is dat hij, in zijn angst en verdriet, alleen maar kon bedenken dat hij zowel de ziel als het lichaam van zijn vader was en dat een dergelijke band niets minder eiste dan zijn aanwezigheid. Hij stuurde de motorfiets met een ruk naar links, langs een berg bouwafval, en gaf nog eens extra gas richting een weg die naar het plein leidde. Die werd geblokkeerd door een hek van ijzergaas, maar achter bundels ijzeren staven bedoeld om het beton mee te bewapenen, zag hij een opening net groot genoeg om doorheen te glippen. Allah was met hem!

Hij stuurde nog strakker naar links en zigzagde in een wolk van stof tussen de bundels door, op weg naar de smalle doorgang. Het ging hem lukken!

De zoöloog, geblinddoekt op het platform, voelde een hand in zijn nek die hem omlaag dwong. Dat was de beul, die hem opdroeg te knielen. Terwijl hij zich liet zakken, voelde hij aan de zon op zijn gezicht dat hij naar Mekka gekeerd was, zestig kilometer verderop. Precies in die richting lag ook zijn huis, en de gedachte aan zijn vrouw en kinderen die in de geborgenheid daarvan bij elkaar zaten, deed een huivering van verlies door zijn lichaam gaan.

De beul greep de man bij de schouder – de man met het zwaard had dit al vele malen eerder gedaan en hij wist precies wanneer een man wat steun kon gebruiken. Een stem riep een bevel via de luidsprekers van de moskee.

Overal op het plein, dat zich uitstrekte van het strenge gebouw van het ministerie van Buitenlandse Zaken tot aan het gras voor de moskee, knielden duizenden mensen in gebed richting Mekka. Zoals alle devote moslims kende de zoöloog de woorden uit zijn hoofd en hij sprak ze uit tezamen met de menigte. Hij wist ook precies hoe lang dat duurde: hij had nog hoogstens vier minuten te leven op deze aarde.

De jongen, half verblind door het stof dat werd opgeworpen door zijn voortrazende motor, zag een van de bundels ijzeren staven net een seconde te laat. Een van de staven stak zo’n dertig centimeter verder uit dan de andere en hij zat al tussen de spaken van zijn voorwiel voordat hij het in de gaten had.

Zijn reactiesnelheid was ongelooflijk – hij gooide de motor opzij, maar net niet snel genoeg. In een gekrijs van scheurend metaal werden de spaken uit het draaiende voorwiel gerukt. Stukken ijzer sloegen dwars door de benzinetank en de cilinderkop van de motor, het wiel begaf het, de voorvork groef zich in de grond en de motorfiets kwam abrupt tot stilstand. De zoon van de zoöloog en zijn vriend vlogen verder, over het stuur, en landden in een wirwar van rondvliegende ledematen en opstuivend stof. Volkomen verbijsterd, de crossmotor alleen nog rijp voor de sloop, begrepen ze nauwelijks wat hen was overkomen.

Tegen de tijd dat de eerste geschrokken automobilisten op de corniche hen hadden bereikt, waren de gebeden op de parkeerplaats beëindigd en kwam de menigte overeind. De beul stapte dichter op de geknielde gevangene toe en er viel een doodse stilte op het plein. De man met het zwaard boog de nek van de zoöloog in een iets andere hoek en de toeschouwers die dichtbij genoeg stonden, zagen dat er een paar woorden tussen hen gewisseld werden.

Vele jaren later heb ik gepraat met een aantal mensen die die dag op het plein waren. Onder degenen met wie ik sprak, was ook Sa’id al-Bishi, de beul. Ik dronk thee met hem in de majlis – de officiële ontvangstkamer – van zijn huis en vroeg hem wat de zoöloog had gezegd.

‘Het is maar zelden dat een man in die situatie nog iets kan zeggen,’ zei Sa’id al-Bishi, ‘dus zoiets blijft je natuurlijk bij.’ Hij haalde diep adem. ‘Het was kort, maar hij zei het vol overtuiging. Hij vertelde me: “Het enige wat ertoe doet is dat Allah en het Saoedische volk me mijn zonden vergeven.”’

Al-Bishi zweeg en wierp een blik in de richting van Mekka – dat was het kennelijk. Ik knikte eerbiedig. ‘Allahoe akbar,’ zei ik, ten antwoord. God is groot.

Hij nam nog een slokje van zijn thee, zijn blik afwezig, verloren in gedachten over de wijsheid die een man in zijn laatste momenten vindt. Ik bleef naar hem kijken, ernstig knikkend. Het laatste wat je in welk Arabisch land dan ook moet doen, is een man ervan betichten dat hij liegt, hoe indirect ook.

Gevolg was dat ik hem alleen maar bleef aankijken en dat hij wijs voor zich uit bleef staren. Buiten hoorde ik het water tinkelen in een fontein op zijn prachtige binnenplaats, het geluid van bedienden in het kwartier van de vrouwen. De functie van staatsbeul verdiende kennelijk goed.

Ten slotte begon hij wat ongemakkelijk te schuiven op zijn stoel en toen wierp hij een blik in mijn richting om te kijken of ik echt zo’n zwijgend type was of dat ik hem min of meer uitdaagde.

Ik bleef hem aankijken en hij lachte. ‘U bent een intelligent man voor een westerling,’ zei hij, ‘dus laten we het dan nu maar eens hebben over wat hij echt zei, goed?

Toen ik me vooroverboog naar de gevangene vertelde ik hem dat hij zo veel mogelijk van zijn nek moest blootgeven en niet moest bewegen – dat zou het voor ons allebei makkelijker maken. Het leek hem niet te kunnen schelen, hij gebaarde alleen dat ik nog dichterbij moest komen. Iemand moet de binnenkant van zijn mond hebben beschadigd – een elektrode misschien – want hij had moeite met praten. “Kent u de koning?” fluisterde hij.

Ik werd daar nogal door verrast, maar ik zei dat ik de eer had gehad Zijne Majesteit diverse keren te ontmoeten.

Hij knikte, alsof hij dat al had verwacht. “Zeg hem de volgende keer dat u hem ontmoet, dat dit is wat een Amerikaan een keer heeft gezegd: je kunt een denker doden, maar niet de gedachte,” zei hij.’ De beul keek me aan en haalde zijn schouders op.

‘En hebt u hem dat ooit verteld?’ vroeg ik. ‘De koning, bedoel ik.’

De beul lachte. ‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Ik heb het alternatief gezien en vind het prettiger mijn hoofd op mijn schouders te houden.’

Ik hoefde niet te vragen wat er daarna gebeurde – andere aanwezigen op de parkeerplaats hadden me dat al verteld. Toen Al-Bishi zijn korte woordenwisseling met de gevangene had beëindigd, stak er een sterke bries op vanaf de Rode Zee – bijna iedereen vermeldde dat omdat het zo heet was op het asfalt. De beul ging rechtop staan en trok in één vloeiende beweging zijn zwaard. Hij deed een stap naar achteren en mat de afstand met zijn ervaren blik alvorens zijn voeten stevig op de grond te planten.

Het enige geluid was de statische ruis van de moskeeluidsprekers. Al-Bishi bracht het lange zwaard in horizontale positie, rechtte zijn rug en tilde zijn kin op om zijn profiel te accentueren. Toen ik hem ontmoette, viel zijn ijdelheid me ook al op. Met één hand bracht hij het zwaard omhoog en alle ogen op het plein volgden, bijna verblind door de witte zon er recht boven, de zwaai van het zwaard naar zijn hoogste punt.

Hij hield het fonkelende zwaard even stil, als om alle drama uit de situatie te melken, sloot toen zijn andere hand om het handvat en bracht het zwaard met adembenemende snelheid omlaag. Het messcherpe lemmet raakte de zoöloog precies halverwege zijn nek. Zoals gevraagd bewoog de gevangene niet.

Waar iedereen het naderhand over heeft, is het geluid: luid en nat, alsof een watermeloen wordt gekliefd. Het lemmet sneed door het ruggenmerg, de slagaders en het strottenhoofd tot het hoofd los was van de romp.

Het rolde met knipperende ogen over het marmer, gevolgd door een golf van bloed uit de doorgesneden slagaders. Het hoofdloze lichaam van de zoöloog leek even te zweven, als in shock, en sloeg toen voorover in zijn eigen sappen.

De beul stond er in zijn onbezoedelde thobe naast en keek neer op zijn handwerk. Het statische geruis van de luidsprekers maakte plaats voor een gebed, de zwerm vliegen begon zich te verzamelen en de menigte op het plein barstte los in applaus.

De jonge zoon van de man – zwaar hijgend door zijn pogingen om te rennen, de hele linkerkant van zijn lichaam opengeschuurd, een zakdoek om zijn bloedende hand – hinkte de parkeerplaats op net nadat het lichaam van zijn vader in de bijna schokkende koelte van het witte busje was geladen. Dat was de reden dat het voertuig airco had; niet vanwege het comfort van de levenden, maar om de stank van de dood te beteugelen.

De meeste toeschouwers waren al vertrokken, zodat alleen de politie nog aanwezig was om de hekken op te ruimen en een paar arbeiders uit Bangladesh om het marmer schoon te spoelen.

De jongen keek om zich heen, op zoek naar iemand die hij kende en aan wie hij kon vragen wie er precies geëxecuteerd was, maar de mannen gingen er snel vandoor om aan de wind te ontsnappen, hun geblokte hoofddoeken als bedoeïenen voor hun gezicht houdend. Aan de overkant van het stuk gras was de muezzin, de assistent van het hoofd van de moskee, bezig houten luiken dicht te doen, om het gebouw af te schermen voor wat er steeds meer als een heftige zandstorm begon uit te zien.

De jongen rende in de striemende wind op hem af, luid roepend om een naam, een beroep. De muezzin draaide zich om, beschermde zijn gezicht tegen het zand en schreeuwde iets terug. De wind nam zijn stem mee, dus was er maar één woord dat de jongen opving. Zoöloog.

Beelden van Saoedische bewakingscamera’s die het plein bestreken – een hele tijd later pas opgedoken – laten zien dat de muezzin verderging met zijn werk en niet eens meer zag hoe het kind zich omdraaide en naar het marmeren platform staarde, zijn lichaam murw gebeukt door de verschroeiende wind, zijn hart duidelijk verteerd door opperste wanhoop. Hij bleef minutenlang zo staan en zag er, vastbesloten om zich als een man te gedragen en niet te huilen, uit als een door de wind gegeseld standbeeld.

Ikzelf denk eerlijk gezegd dat hij een heel snelle reis maakte: zoals de meeste mensen die grote verschrikkingen meemaken, was hij losgezongen van tijd en ruimte. Hij zou daar waarschijnlijk uren zijn blijven staan als niet een van de agenten op hem af was gekomen en schreeuwde dat hij daar weg moest, waarna hij wegstrompelde om aan de gemene bamboe wapenstok van de agent te ontsnappen.

Terwijl hij door het rondwervelende zand wegliep, barstten dan eindelijk de tranen door zijn ijzeren wilskracht naar buiten en, alleen in een stad die hij inmiddels haatte, slaakte hij één enkele, afschuwelijke kreet. Mensen vertelden me later dat het een schreeuw van immens verdriet was, maar ik wist dat het dat niet was. Het was de oerkreet van de geboorte.

In een proces dat even bloederig en pijnlijk was als de fysieke tegenhanger ervan, werd de Saraceen op een door de wind geteisterde parkeerplaats in het centrum van Jeddah geboren als terrorist. Uiteindelijk zou hij, door de niet-aflatende liefde voor zijn vader, uitgroeien tot een overtuigde aanhanger van de conservatieve islam, tot een vijand van de westerse waarden, tot een gezworen vijand van de Fahd-monarchie en een aanhanger van de gewelddadige jihad.

Dank, Saoedi-Arabië, dank.

Ik ben Pelgrim
IkBenPelgrim1.html
IkBenPelgrim2.html
IkBenPelgrim3.html
IkBenPelgrim4.html
IkBenPelgrim5.html
IkBenPelgrim6.html
IkBenPelgrim7.html
IkBenPelgrim8.html
IkBenPelgrim9.html
IkBenPelgrim10.html
IkBenPelgrim11.html
IkBenPelgrim12.html
IkBenPelgrim13.html
IkBenPelgrim14.html
IkBenPelgrim15.html
IkBenPelgrim16.html
IkBenPelgrim17.html
IkBenPelgrim18.html
IkBenPelgrim19.html
IkBenPelgrim20.html
IkBenPelgrim21.html
IkBenPelgrim22.html
IkBenPelgrim23.html
IkBenPelgrim24.html
IkBenPelgrim25.html
IkBenPelgrim26.html
IkBenPelgrim27.html
IkBenPelgrim28.html
IkBenPelgrim29.html
IkBenPelgrim30.html
IkBenPelgrim31.html
IkBenPelgrim32.html
IkBenPelgrim33.html
IkBenPelgrim34.html
IkBenPelgrim35.html
IkBenPelgrim36.html
IkBenPelgrim37.html
IkBenPelgrim38.html
IkBenPelgrim39.html
IkBenPelgrim40.html
IkBenPelgrim41.html
IkBenPelgrim42.html
IkBenPelgrim43.html
IkBenPelgrim44.html
IkBenPelgrim45.html
IkBenPelgrim46.html
IkBenPelgrim47.html
IkBenPelgrim48.html
IkBenPelgrim49.html
IkBenPelgrim50.html
IkBenPelgrim51.html
IkBenPelgrim52.html
IkBenPelgrim53.html
IkBenPelgrim54.html
IkBenPelgrim55.html
IkBenPelgrim56.html
IkBenPelgrim57.html
IkBenPelgrim58.html
IkBenPelgrim59.html
IkBenPelgrim60.html
IkBenPelgrim61.html
IkBenPelgrim62.html
IkBenPelgrim63.html
IkBenPelgrim64.html
IkBenPelgrim65.html
IkBenPelgrim66.html
IkBenPelgrim67.html
IkBenPelgrim68.html
IkBenPelgrim69.html
IkBenPelgrim70.html
IkBenPelgrim71.html
IkBenPelgrim72.html
IkBenPelgrim73.html
IkBenPelgrim74.html
IkBenPelgrim75.html
IkBenPelgrim76.html
IkBenPelgrim77.html
IkBenPelgrim78.html
IkBenPelgrim79.html
IkBenPelgrim80.html
IkBenPelgrim81.html
IkBenPelgrim82.html
IkBenPelgrim83.html
IkBenPelgrim84.html
IkBenPelgrim85.html
IkBenPelgrim86.html
IkBenPelgrim87.html
IkBenPelgrim88.html
IkBenPelgrim89.html
IkBenPelgrim90.html
IkBenPelgrim91.html
IkBenPelgrim92.html
IkBenPelgrim93.html
IkBenPelgrim94.html
IkBenPelgrim95.html
IkBenPelgrim96.html
IkBenPelgrim97.html
IkBenPelgrim98.html
IkBenPelgrim99.html
IkBenPelgrim100.html
IkBenPelgrim101.html
IkBenPelgrim102.html
IkBenPelgrim103.html
IkBenPelgrim104.html
IkBenPelgrim105.html
IkBenPelgrim106.html
IkBenPelgrim107.html
IkBenPelgrim108.html
IkBenPelgrim109.html
IkBenPelgrim110.html
IkBenPelgrim111.html
IkBenPelgrim112.html
IkBenPelgrim113.html
IkBenPelgrim114.html
IkBenPelgrim115.html
IkBenPelgrim116.html
IkBenPelgrim117.html
IkBenPelgrim118.html
IkBenPelgrim119.html
IkBenPelgrim120.html
IkBenPelgrim121.html
IkBenPelgrim122.html
IkBenPelgrim123.html
IkBenPelgrim124.html
IkBenPelgrim125.html
IkBenPelgrim126.html
IkBenPelgrim127.html
IkBenPelgrim128.html
IkBenPelgrim129.html
IkBenPelgrim130.html
IkBenPelgrim131.html
IkBenPelgrim132.html
IkBenPelgrim133.html
IkBenPelgrim134.html
IkBenPelgrim135.html
IkBenPelgrim136.html
IkBenPelgrim137.html
IkBenPelgrim138.html
IkBenPelgrim139.html
IkBenPelgrim140.html
IkBenPelgrim141.html
IkBenPelgrim142.html
IkBenPelgrim143.html
IkBenPelgrim144.html
IkBenPelgrim145.html
IkBenPelgrim146.html
IkBenPelgrim147.html
IkBenPelgrim148.html
IkBenPelgrim149.html
IkBenPelgrim150.html
IkBenPelgrim151.html
IkBenPelgrim152.html
IkBenPelgrim153.html
IkBenPelgrim154.html
IkBenPelgrim155.html
IkBenPelgrim156.html
IkBenPelgrim157.html
IkBenPelgrim158.html
IkBenPelgrim159.html
IkBenPelgrim160.html
IkBenPelgrim161.html
IkBenPelgrim162.html
IkBenPelgrim163.html
IkBenPelgrim164.html
IkBenPelgrim165.html
IkBenPelgrim166.html
IkBenPelgrim167.html
IkBenPelgrim168.html
IkBenPelgrim169.html
IkBenPelgrim170.html
IkBenPelgrim171.html
IkBenPelgrim172.html
IkBenPelgrim173.html
IkBenPelgrim174.html
IkBenPelgrim175.html
IkBenPelgrim176.html
IkBenPelgrim177.html
IkBenPelgrim178.html
IkBenPelgrim179.html
IkBenPelgrim180.html
IkBenPelgrim181.html
IkBenPelgrim182.html
IkBenPelgrim183.html
IkBenPelgrim184.html
IkBenPelgrim185.html
IkBenPelgrim186.html
IkBenPelgrim187.html
IkBenPelgrim188.html
IkBenPelgrim189.html
IkBenPelgrim190.html
IkBenPelgrim191.html
IkBenPelgrim192.html
IkBenPelgrim193.html
IkBenPelgrim194.html
IkBenPelgrim195.html
IkBenPelgrim196.html
IkBenPelgrim197.html
IkBenPelgrim198.html
IkBenPelgrim199.html
IkBenPelgrim200.html
IkBenPelgrim201.html