68
Cumali deed de deur open in een shirt, een spijkerbroek en een ovenwant. Aangezien ze geen bezoekers verwachtte, had ze de hoofddoek afgedaan en haar haar in een paardenstaart bij elkaar gebonden – ik moet zeggen dat het haar goed stond. Het accentueerde haar jukbeenderen en grote ogen en het viel me opnieuw op hoe aantrekkelijk ze eigenlijk was.
Ze leek het niet erg te vinden dat ze werd gezien met onbedekt haar en een shirt dat bij de hals openstond, ze was alleen behoorlijk pissig dat ze thuis gestoord werd.
‘Wat komt u doen?’ vroeg ze.
‘Uw hulp vragen,’ antwoordde ik. ‘Mag ik binnenkomen?’
‘Nee, ik ben bezig. Ik sta op het punt te gaan eten.’
Ik wilde al in discussie gaan – zo volhardend zijn als nodig was – maar de moeite werd me bespaard. De kleine jongen dook op uit de keuken, zag mij en begon te rennen. Vrolijk roepend in het Turks kwam hij tot stilstand, hij raapte zichzelf bij elkaar en maakte een perfecte buiging.
‘Heel goed,’ zei ik lachend.
‘Dat mag ook wel, hij oefent elke dag,’ zei Cumali, haar stem wat vriendelijker nu. Ze veegde wat plukjes haar van zijn voorhoofd.
‘Het duurt maar een paar minuten,’ zei ik, en na even nadenken deed ze een stap naar achteren en liet me binnen – meer vanwege haar zoon, als hij dat al was, dan uit een behoefte mij te helpen.
Ik liep door de gang voor hen uit en keek nieuwsgierig om me heen, alsof ik nog nooit in dit huis was geweest. De kleine knaap liep vlak achter me, kletste er in het Turks op los en eiste van zijn moeder dat ze het vertaalde.
‘Hij wil u meenemen op een picknick,’ zei ze. ‘Hij heeft een programma gezien op tv over een Amerikaanse jongen. Dat is kennelijk wat boezemvrienden doen.’
Ik maakte geen grapjes – het betekende heel veel voor het kind. ‘Een picknick? Natuurlijk,’ zei ik, terwijl ik bleef staan en naar hem toe boog. ‘Wanneer je maar wilt, dat is een belofte.’
We stapten de keuken in en ze liep naar de oven en haalde er met behulp van haar ovenwant een tajine uit – een Marokkaanse stoofschotel –, ze proefde er even van met een korte, houten lepel en schepte voor zichzelf en haar zoontje op. Ze bood mij niets aan – een grove belediging in de moslimwereld, waar dankzij het verbod op alcohol de gastvrijheid vooral om eten draait – en het was duidelijk dat ze zo snel mogelijk weer van me af wilde.
‘U zei dat u mijn hulp wilde, waar gaat het over?’ vroeg ze, zodra ze zat.
‘Herinnert u zich een vrouw genaamd Ingrid Kohl?’ zei ik, blij dat ik een verhaal had dat mijn bezoek aan haar rechtvaardigde.
Ze zweeg even nadenkend, terwijl de kleine jongen naar me glimlachte en een slok uit zijn Mickey Mouse-glas nam.
‘Ingrid Kohl,’ zei Cumali. ‘Een backpacker... Amerikaans... een kennis van Cameron of zoiets. Bedoelt u die?’
‘Ja. Hebt u verder nog informatie over haar?’
‘Ze was er maar zeer zijdelings bij betrokken; ik geloof niet eens dat we haar verhoord hebben. U komt mij onder het eten storen om naar haar te vragen? Waarom?’
‘Ik denk dat zij en Cameron elkaar al kenden. Ik denk dat ze elkaar al heel lang kenden. Ik vermoed dat ze minnaressen zijn.’
Ze staarde me aan, haar vork halverwege haar mond. ‘Hebt u daar enig bewijs voor, of is de wens meer de vader van de gedachte?’
‘U bedoelt zoals bij de spiegels?’ zei ik scherp. ‘Er is bewijs, ik moet het alleen nog wat harder maken.’
‘Dus u wilt beweren dat zij weet hoe ze op het landgoed kan komen, dat ze een verdachte is?’
‘Dat is precies wat ik wil zeggen. Maar ik moet haar stem horen.’
‘Haar stem?’
‘Ik leg het wel uit als ik het zeker weet,’ antwoordde ik. Ik wilde niet in een lange discussie verzeild raken over Dodge’s dood, ik wilde alleen maar dat ze even uit die verdomde keuken wegging, zodat ik de voorwerpen kon pakken die ik al had uitgekozen.
‘Kunt u de twee vrouwen morgenochtend op het politiebureau langs laten komen?’ vroeg ik. ‘Ik wil Ingrids stem horen en daarna wat vragen aan haar en Cameron stellen.’
Cumali leek niet erg enthousiast over het idee. ‘Cameron is al uitgebreid verhoord. Ik heb toch wat meer nodig om...’
‘Ik wil dit vlug afronden,’ onderbrak ik haar. ‘Ik wil zo snel mogelijk weer vertrekken uit Turkije. En met uw hulp denk ik dat dat gaat lukken.’
Misschien was het de urgentie in mijn stem – of misschien het idee dat ze dan van me af was – maar in elk geval stemde ze ermee in. ‘Oké, ik zal Hayrunnisa morgenochtend meteen bellen en het haar laten regelen.’
‘Wilt u haar alstublieft nu bellen?’ Ik had de keuken al rondgekeken en had nergens haar handtas of gsm gezien.
‘Haar thuis bellen, bedoelt u?’
‘Ja.’
‘Nee. Zoals ik al zei, ik zal haar morgenochtend bellen.’
‘Geef mij dan het nummer,’ antwoordde ik. ‘Dan doe ik het wel.’
Ze keek me kwaad aan, zuchtte toen, stond op en liep naar de woonkamer om haar telefoon te pakken.
Ik reageerde snel en miauwde naar de kat, die me vanuit een hoek van de keuken zat aan te kijken. Het werkte, want de jongen schoot in de lach en draaide zich om naar de kat. Ik liep achter hem langs en had voor hij het in de gaten had het eerste voorwerp in mijn zak.
Toen hij zich weer naar mij omdraaide, stond ik met mijn rug naar hem toe bij de oven en kon hij niet zien dat ik mijn hand uitstak naar het tweede voorwerp. Om hem af te leiden, haalde ik mijn telefoon tevoorschijn terwijl ik me naar hem omdraaide en begon ik gekke gezichten te trekken en foto’s van hem te maken.
Het maakte hem opnieuw aan het lachen en daar was hij nog mee bezig toen zijn moeder terugkwam, de gsm tegen haar oor, in het Turks tegen Hayrunnisa pratend. Cumali hing op en keek me aan.
‘Ze zal ze morgenochtend om acht uur bellen en ze vertellen dat ze om tien uur op het bureau moeten zijn. Tevreden?’
‘Bedankt.’
‘En kunnen mijn zoon en ik nu misschien verder met ons eten?’
‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Ik laat mezelf wel uit.’
Ik boog naar de kleine jongen, draaide me om en liep de voordeur uit. Ik sloeg rechts af, liep naar de dichtstbijzijnde doorgaande weg en begon te rennen. Ik stopte pas toen ik het geluk had een lege taxi te treffen die van de haven terugging naar de stad.
Ik zei tegen de chauffeur dat ik naar een paar souvenirwinkeltjes wilde en stuurde hem naar die welke ik op mijn eerste dag in Bodrum had gezien.
Het was al laat, maar ik wist dat ze vrijwel nooit dichtgingen en dat de grootste ervan ook een kantoor van FedEx was.
Daar kocht ik een stuk of tien souvenirs en vertelde de knaap achter de toonbank dat ik ze per express naar New York wilde versturen – ik had alleen nog een doos nodig om ze in te doen. Ik adresseerde hem aan Ben Bradley op het politiebureau en deed er een briefje bij, zodat als iemand in Turkije het pakketje zou inspecteren, ze zouden denken dat het volkomen onschuldig was: een agent op een missie die de jongens op het bureau een paar aandenkens stuurde om hen jaloers te maken.
Ik schreef aan Bradley dat hij de rode fezzen onder de andere rechercheurs moest verdelen, de plastic lamp met de buikdanseres was voor zijn bureau en de andere twee voorwerpen waren voor onze gemeenschappelijke vriend. ‘Maak je geen zorgen, hij zal de grap wel begrijpen,’ schreef ik.
Maar het was natuurlijk helemaal geen grap – over een uur zou ik Bradley bellen en hem vertellen wat ik wilde dat er gedaan werd met de houten lepel en de Mickey Mouse-beker.
Ze moesten zo snel mogelijk op dna getest worden, zou ik hem vertellen. Pas dan zou ik weten wat nu precies de relatie was tussen Cumali en de kleine jongen.