27
Hoewel ik Ben en Marcie de volgende avond ontmoette voor een etentje, zei ik tegen Ben niets over mijn nieuwe theorie. Ik wilde haar eerst, als een ingewikkelde bouwkundige maquette, van alle kanten bekijken om te zien of ze standhield.
Als wederdienst voor Marcies eigengemaakte maaltijden had ik ze uitgenodigd in Nobu en ergens tussen de tempura van garnalen en de rauwe tonijn vertelde ik ze dat ik van gedachte was veranderd – ik zou heel graag deelnemen aan zijn seminar.
Ze staarden me allebei aan. Het was Marcie die als eerste reageerde. ‘Laat me raden. Heb je ook nog Jezus gevonden?’
Ik glimlachte, maar mannen blijven nu eenmaal mannen en er was geen denken aan dat ik mezelf dan wel Bradley in verlegenheid zou brengen door te vertellen over het gedenkteken dat ik bij Ground Zero had gezien en de emoties die ik had ondergaan bij het lezen over zijn heldhaftige optreden.
‘Misschien komt het omdat ik weer thuis ben,’ zei ik, ‘maar ik heb het gevoel dat ik iets moet terugdoen voor de maatschappij.’
Bradley verslikte zich bijna in zijn sake. Hij en Marcie keken elkaar even aan. ‘Dat is prachtig,’ zei Bradley. ‘Misschien moet je gelijk ook maar bij de buurtwacht gaan. Niet om het een of ander, maar is er een kans dat je ons de echte reden vertelt?’
‘Nee, niet echt,’ antwoordde ik glimlachend, terwijl ik weer terugdacht aan de zesenzestig verdiepingen en het feit dat de man in de rolstoel aan zijn foto te zien behoorlijk zwaargebouwd was.
De stilte duurde voort, totdat Marcie besefte dat ik niet van plan was verder nog iets uit te leggen en ze een nieuw onderwerp aansneed. ‘Heb je er nog over gedacht om naar het ouderlijk huis terug te gaan?’ vroeg ze.
De verrassing was nu aan mijn kant. Ik keek haar aan alsof ze gek was geworden. ‘Greenwich, bedoel je? Hoe had je je dat voorgesteld? Op de intercom drukken en de eigenaar vragen of ik even rond mag kijken?’
‘Dat kun je natuurlijk proberen, maar ik heb hem ontmoet en ik denk niet dat je veel kans maakt,’ zei ze. ‘Nee, ik dacht dat je misschien dat stuk in New York Magazine had gelezen.’
Ik zette mijn glas water neer en stelde haar met mijn blik een vraag.
‘Een plaatselijke tuinvereniging gaat een rondleiding over het terrein organiseren om geld op te halen voor een goed doel,’ legde ze uit. ‘Als je er belangstelling voor hebt, gaan Ben en ik met alle plezier met je mee.’
Mijn hoofd tolde – teruggaan naar Greenwich? – maar ik aarzelde niet. ‘Nee, maar bedankt. Het is maar een huis, Marcie, het betekent niets voor me. Het is allemaal al zo lang geleden.’
Natuurlijk kocht ik direct na het etentje het tijdschrift en de volgende dag belde ik de Horticultural Society van Connecticut en kocht een kaartje.
Bill zou het prachtig gevonden hebben. ‘Tweehonderd dollar om naar een paar bomen te kijken? Wat is er mis met Central Park?’
Het was een stralende zaterdagochtend en de opkomende zon stond aan een wolkeloze hemel toen ik over de kronkelende, boomrijke lanen van Connecticut reed. Ik had de taxichauffeur kunnen vragen me tot aan de voorkant van het huis te rijden, maar ik wandelde liever – dat gaf volgens mij mijn herinneringen de meeste kans om lucht te krijgen. De gigantische, smeedijzeren hekken stonden open en ik gaf mijn kaartje aan een oude dame met een rozet en stapte het verleden binnen.
Het was verbazingwekkend hoe weinig er in twintig jaar veranderd was. De platanen vormden nog steeds een dak boven de met kiezels bedekte oprijlaan, de Europese berken verschaften als altijd diepte aan het glooiende landschap en op de koele open plekken waren de rododendrons nog even mooi als altijd. Halverwege de oprijlaan was er een opening in het gebladerte, om bezoekers een eerste blik op het huis te bieden. Het was bedoeld als een schok en het werkte altijd.
Ik bleef staan en keek opnieuw naar Avalon. Het stond daar in de verte en de voorgevel werd weerspiegeld in het stille water van het mooi vormgegeven meer. Bills grootvader was in de jaren twintig in Engeland geweest en had daar gelogeerd bij de Astors in Cliveden, hun schitterende, Italiaanse villa aan de Theems. Hij keerde terug met tientallen foto’s, liet die aan zijn architect zien en droeg hem op ‘iets dergelijks, maar dan mooier’ te bouwen.
Het huis werd opgeleverd zes maanden voor de beurskracht. Het was, naast Marjorie Merriweather Posts Mar-A-Lago in Palm Beach, het laatste, grote Amerikaanse landhuis van de twintigste eeuw.
Mijn blik ging langs de muren van zandsteen uit Indiana die gloeiden in het ochtendlicht, en vond de drie hoge ramen aan de noordkant. Dat was mijn slaapkamer en je kunt je misschien voorstellen hoe een dergelijke kamer moet zijn overgekomen op een jongen uit mijn deel van Detroit. De herinnering aan die bange dagen dwong mijn blik omlaag naar het meer, waar ik zo vaak in mijn eentje omheen had gewandeld.
Onder een rij rode eiken zag ik de met gras begroeide landtong vanwaar Bill me, jaren later, had leren zeilen. Hij had als kind zijn zomers doorgebracht in Newport en was verliefd geworden op de twaalfmeterjachten die streden om de America’s Cup. Op een dag kwam hij thuis met schaalmodellen van twee van de grootste boten waar ooit een kiel onder was gelegd. Australia II en Stars and Stripes waren ruim anderhalve meter lang, hun zeilen en roeren konden op afstand worden bediend en ze werden slechts voortgedreven door de wind en de vaardigheden van de persoon met de afstandsbediening. God mocht weten hoeveel ze hadden gekost.
Ik zie hem nog steeds voor me, als een idioot langs het meer rennend, de zeilen trimmend en dat alles om te proberen de wind uit mijn zeilen te nemen en als eerste de boei te ronden. Pas toen ik hem drie keer op rij had verslagen, nam hij me mee naar Long Island Sound om me in een tweepersoonsjol het echte werk te leren.
Ik geloof niet dat ik een opschepper ben, dus misschien geloof je me als ik zeg dat zeilen de enige activiteit was waar ik een natuurlijke aanleg voor had. En bedrog natuurlijk. Zozeer zelfs dat Bill me op een zaterdag, gezeten op de omgekeerde romp, vertelde dat hij dacht dat ik kans zou maken om naar de Olympische Spelen te gaan.
Wetend dat ik nogal op mezelf was, was hij zo verstandig om een van de soloklassen aan te raden – een Laser – waarna hij elk weekend stevig met me aan de slag ging. Het haalde uiteindelijk niets uit. Toen ik zo rond mijn zestiende, in de knoop met mezelf en kwaad op het leven, niets anders had om tegen te rebelleren, gaf ik het op. Ik vertelde hem dat ik niet meer zou zeilen en ik dacht in mijn naïviteit en wreedheid dat de uitdrukking van teleurstelling op zijn gezicht een soort overwinning was. Ik moet daarna wel honderd keer nagedacht hebben over hoe ik het weer ongedaan kon maken, maar ik was niet slim genoeg om te begrijpen dat een verontschuldiging een teken van kracht is, niet van zwakheid, en samen met de zomer verdween ook de gelegenheid ertoe.
Nu ik na zoveel jaar weer op de oprijlaan stond en naar het meer keek, realiseerde ik me waarom ik terug was gekomen. Hij was dood, maar ik wilde met hem praten.
Ik ging op weg naar het oude huis. Op het gazon stonden partytenten voor de lunch en voor de deuren van het huis hingen koorden – alleen leden van het comité en vipgasten met pasjes kwamen langs de bewakers. Binnenkomen zou zelfs voor een goed opgeleide agent een probleem zijn geweest, maar niet voor iemand die in dit huis was opgegroeid.
Aan de achterkant van de dienstgebouwen ontdekte ik dat de deur naar een kleedhok voor de tuinmannen niet op slot zat. Ik glipte snel naar binnen en betrad de spelonkachtige garage.
Aan de muur aan de andere kant voelde ik op de bovenste van een paar planken met gereedschap en vond een knop die weggestopt zat onder een aantal stopcontacten. Een deel van de planken klapte weg – een ondergrondse doorgang leidde het huis in. Hij was aangelegd door Bills vader, zogenaamd om bij ijzig weer de garage in te kunnen, maar het werkelijke doel ervan was heel wat anders.
Volgens de oude huishoudster was de kolonel – na met het 6de Legerkorps Europa te hebben veroverd – naar huis teruggekeerd om een vergelijkbare campagne onder de dienstmeiden te beginnen. Zijn hoofdkwartier vestigde hij op de sofa in zijn studeerkamer, een vertrek dat uitzicht bood op een groot deel van de oprijlaan, zodat de buit van die week voldoende tijd had om zich weer aan te kleden en door de ondergrondse doorgang naar de garage te rennen, nog voordat de vrouw van de kolonel de voordeur had bereikt. De huishoudster zei altijd dat het plan zo goed werkte dat haar baas tot generaal zou moeten worden bevorderd.
In de onderdoorgang bleef ik even staan om te luisteren of ik geluid uit de studeerkamer hoorde. Niets, dus pakte ik de deurknop en stapte door de deur die wegviel in de antieke lambrisering van het vertrek.
Grace zou een rolberoerte hebben gekregen. Weg was haar onbetaalbare Engelse antiek, en het prachtig ingelegde parket was verdwenen onder banken met een Schotse ruit en een tapijt met eenzelfde patroon. Boven de oude haard, afkomstig uit een of ander kasteel, waar ooit haar mooiste Canaletto had gehangen, hing nu een portret van de eigenaar en zijn gezin, de blik gericht op een punt in de verte, alsof ze zojuist de Nieuwe Wereld hadden ontdekt. De enige mogelijke verbetering zou misschien zijn geweest als het op zwart fluweel was geschilderd.
Hun heroïsche blik negerend liep ik de kamer door en opende de deur naar de hal. Ik hoorde stemmen – de crème de la crème schoolde samen in de formele woonvertrekken – maar de twee gorilla’s bij de voordeur stonden met hun rug naar het interieur, dus zagen ze me niet de trap oplopen. Boven leek de tijd stil te staan.
De eigenaar had zijn binnenhuisarchitect niet losgelaten op de eerste verdieping, dus vielen de jaren prompt weg en zat ik weer midden in mijn kindertijd. Ik liep door de prachtige gang – ik heb geloof ik al gezegd dat dit het stilste huis was dat ik ooit had gekend – en opende de deur aan de noordkant.
De inrichting van de kamers was niet veranderd en het gewicht van het verleden was bijna voelbaar – een grote zitkamer, een badkamer, inloopkasten en een slaapkamer met uitzicht op het beboste land. Er waren nog een stuk of tien vergelijkbare suites in het huis en het was duidelijk dat de familie van de eigenaar deze nooit gebruikt had.
Ik stond daar minutenlang terwijl de herinneringen over elkaar heen buitelden, maar uiteindelijk ging ik op het bed zitten en keek naar een zetel die was ingebouwd in een erker. Als Bill langskwam om te praten, ging hij altijd daar zitten, zijn gezicht afgetekend tegen de bomen van de achterliggende bebossing. Langzaam liet ik mijn blik wazig worden en ik zweer je dat het net was of ik hem daar weer zag zitten.
In gedachte vertelde ik hem al die dingen die ik tijdens zijn leven nooit had kunnen uitspreken. Ik zei dat hij voor me had gezorgd terwijl hij daar totaal niet toe verplicht was, niet uit bloedverwantschap en ook niet uit vriendschap. Ik vertelde hem dat als er een hemel was, daar volgens mij altijd plaats was voor iemand die zoiets voor een kind deed. Ik bekende dat wat ik aan goeds in me had, van hem kwam, maar dat die hectaren aan duisternis van mijzelf waren, en ik vertelde hem dat hij voor altijd in mijn gedachten was en dat er geen dag voorbijging dat ik niet wenste dat ik weer kon gaan zeilen om hem trots te maken. Ik vroeg om vergeving omdat ik niet de zoon was geweest naar wie hij zo wanhopig had verlangd en daarna bleef ik heel stil zitten.
Als er iemand was binnengekomen en mij met het hoofd gebogen had gezien, zou hij hebben gedacht dat ik zat te bidden, en ik moet lange tijd zo hebben gezeten, want wat me wakker schudde, was het geluid van een viool. Voor mijn tweehonderd dollar had ik niet alleen een lunch gekocht, maar ook de begeleiding van een kamermuziekensemble, en ik nam aan dat iedereen nu op weg was naar de tenten. Ik stond op, wierp nog één laatste blik op mijn verleden en liep naar de deur.