44
Ik stak de weghelft over, klom over de roestige vangrails die de weg in tweeën deelden, ontweek een zwerm aanstormende voertuigen en liep op Pamuk af. Hij zag me naderen en deed geen moeite zijn walging te verbergen. Nou ja, dan kon ik de beleefdheden in elk geval overslaan.
‘Bezit u een çigirtma, of hebt u er misschien eentje van iemand geleend?’ vroeg ik.
‘Een wat?’ antwoordde hij.
Mijn uitspraak was volgens mij best redelijk en ik wist bijna zeker dat hij alleen maar dwars wilde liggen.
‘Een çigirtma,’ herhaalde ik.
Hij vertrok geen spier en haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet waar je het over hebt, Amerikaan, misschien komt het door het accent.’
Ik wist me te beheersen en pakte een stiknaald – een lange, puntige priem – die hij had gebruikt om gaatjes in het leer te prikken. Ik kraste ermee in het tafelblad...
‘Hé, wat moet dat?’ protesteerde hij, maar ik negeerde hem.
‘Dat is hem,’ zei ik, toen ik de naam van het instrument in het hout had gekrast. ‘Herken je hem nu?’
‘O, die,’ zei hij, bijna zonder ernaar te kijken. ‘Een çigirtma.’ Vreemd, het klonk vrijwel hetzelfde als toen ik het had gezegd.
‘U was hier aan deze tafel op eentje aan het spelen, ongeveer een week geleden. Misschien een volksliedje voor het archief?’ Ik vroeg het hem alleen maar om er absoluut zeker van te zijn dat ik de juiste telefooncel had gevonden: heel wat onderzoeken waren de mist ingegaan omdat agenten zo graag informatie wilden dat ze de verkeerde conclusies trokken.
‘Dat weet ik niet meer, ik herinner het me niet,’ zei hij, met een voor mij onbegrijpelijke korzeligheid.
Ik moet toegeven dat ik een beetje opgefokt was – ik leek eindelijk een opening in het labyrint te gaan vinden – en misschien dat ik daarom mijn zelfbeheersing verloor. Ik had nog steeds de priem in mijn hand – een gemeen scherp ding – en Pamuks linkerhand rustte op de tafel. Het ging zo snel dat hij het waarschijnlijk niet eens zag. Ik dreef de punt van de priem recht in het dunne vel tussen zijn duim en wijsvinger en nagelde zijn hand aan de tafel. Hij gilde van de pijn, maar hij zou me dankbaar moeten zijn voor mijn vakmanschap – een halve centimeter de andere kant op en hij zou nooit meer bas hebben gespeeld.
Ik pakte onmiddellijk zijn onderarm om te voorkomen dat hij bewoog – de meeste mensen hebben in dergelijke situaties de neiging hun hand terug te trekken en dat zou de zaak alleen maar hebben verergerd. Het was nu alleen maar een steekwond die – hoewel pijnlijk genoeg – snel weer zou genezen.
Het was wel opvallend hoezeer een ijzeren priem door de hand zijn concentratievermogen verbeterde. Hij keek me aan, luisterde naar elk woord dat ik zei en beet ondertussen op zijn lip van de pijn.
‘Je bent een goede bassist,’ zei ik tegen hem, ‘misschien wel een van de beste die ik ooit gehoord heb – en ik weet waar ik over praat – maar het is niet de fout van de wereld dat het zo heeft uitgepakt voor jou.
Je houdt er niet van om covers van andermans muziek te spelen? Hou er dan mee op. Schrijf zelf nummers, organiseer concerten met volksmuziek voor toeristen, doe iets, maar hou op met dat zelfbeklag.
Dat is het advies, hier is de waarschuwing. Lieg tegen me en ik beloof je dat je niet meer tot die dingen in staat zult zijn, zelfs niet tot het voor de tienduizendste keer spelen van Mamma Mia. Je zult van geluk mogen spreken als je nog met je tanden aan een ukelele kunt plukken. Oké?’
Hij knikte, angstig, dacht waarschijnlijk dat ik een of andere door de Amerikaanse overheid goedgekeurde psychopaat was. Ik dacht erover hem te vertellen dat die bij de post zaten, niet bij de fbi, maar besloot het maar te laten. Ik beval hem doodstil te blijven zitten en slaagde erin de priem er weer uit te trekken zonder verdere schade aan te richten. Hij hapte naar adem van de pijn, maar dat was nog niets vergeleken met de gil die hij slaakte toen ik de wond bevochtigde met een flinke plens uit de geopende fles raki die op tafel stond.
‘Alcohol,’ legde ik uit, ‘is een fantastisch ontsmettingsmiddel.’ Ik pakte een lap witte katoen, bedoeld om er het instrument mee op te poetsen als het klaar was, en verbond daarmee zijn hand. Ik deed het keurig, net strak genoeg om de pijn te verminderen en het bloeden te stoppen.
‘Bent u dokter geweest?’ vroeg hij.
‘Nee,’ zei ik. ‘Ik heb gewoon hier en daar wat kennis opgedaan, meestal bij het verbinden van schotwonden.’
Hij keek me aan en besloot dat het geen grapje was, en dat was precies de houding die ik nodig had.
‘Speelde je op de çigirtma, ja of nee?’ vroeg ik, zodra ik het verband had aangebracht.
‘Ja,’ antwoordde hij, dankbaar dat hij zijn hand weer terug had en zijn vingers buigend om er zeker van te zijn dat alles nog werkte.
‘Hoe was mijn uitspraak deze keer, oké?’
‘Niet slecht,’ zei hij. ‘Hij lijkt ineens enorm verbeterd, komt waarschijnlijk door die priem.’
Ik kon het niet helpen – ik schoot in de lach. Ik schonk een bodempje raki voor hem in en haalde het scherpe randje van mijn stem.
‘Ik wil je een stukje muziek laten horen,’ zei ik, terwijl ik de mp3-speler tevoorschijn haalde. ‘Ben jij dat?’
Hij luisterde even. ‘Ja... ja. Dat ben ik,’ antwoordde hij, zijn stem vol verbazing.
Ik wist toen, zonder enige twijfel, dat mijn logica niet ten prooi was gevallen aan mijn emotie.
‘Hoe hebt u dat opgenomen?’ vroeg Pamuk, wijzend naar de mp3-speler.
‘Er kwam een auto langs om te tanken,’ loog ik. ‘Een van de inzittenden was aan het telefoneren en liet een boodschap achter op een antwoordapparaat in New York. De muziek speelde op de achtergrond. Dit is een moordonderzoek, dus meer kan ik er niet over zeggen.’
Het laatste wat ik wilde, was het belang van de telefooncel blootgeven – of zelfs maar het bestaan ervan aanstippen – en ik zag tot mijn genoegen dat hij mijn uitleg volkomen slikte.
‘New York?’ zei hij glimlachend. ‘Wow, ben ik toch nog een internationale artiest.’
Ik glimlachte en wees naar wat ik had gezien bij het kantoor van het benzinestation en op het dak. ‘Jullie hebben hier videocamera’s,’ zei ik.
‘Ja, voor het geval dat iemand wegrijdt zonder te betalen. En ook voor gewapende overvallen, maar die zijn er al in jaren niet meer geweest.’
‘Luister, meneer Pamuk, dit is belangrijk: welk systeem wordt er gebruikt om de beelden op te slaan? Tape of disk?’
‘Het is een oud systeem. Tape,’ antwoordde hij. ‘vhs.’
‘Waar is het, het systeem en de banden?’
‘Die zijn allebei hier, in het kantoor.’
‘Oké,’ zei ik. ‘Hoe zijn de banden gearchiveerd, opgeslagen?’
Hij lachte. ‘Gearchiveerd? Er is een doos en daar worden de videobanden in gegooid.’
‘Om daarna weer gebruikt te worden?’
‘Precies,’ zei hij.
Dat was precies waarvoor ik al had gevreesd – dat een van de camera’s de vrouw die te voet dan wel met de auto naar de telefooncel ging, had vastgelegd, maar dat de tape opnieuw was gebruikt en dat de beelden waren gewist.
‘Oké,’ zei ik. ‘Vertel me hoe het werkt. Wie verwisselt de tapes?’
‘Wij allemaal, hangt ervan af wie er dienst heeft,’ legde hij uit. ‘Het eerste wat je doet aan het begin van je dienst is controleren of het geld in de kassa klopt, en vervolgens controleer je de opnameapparatuur.
Als de tape bijna op zijn einde is,’ ging hij verder, ‘haal je hem eruit, je gooit hem in de doos, pakt een andere, spoelt die terug en drukt op opnemen.’
‘Dus er kunnen tapes tussen zitten die in geen weken of maanden zijn gebruikt?’ vroeg ik.
‘Ja, zeker, hangt er maar net van af welke er gepakt wordt. Die op de bodem van de doos kunnen best al een jaar niet gebruikt zijn.’
Ik dacht even na: het zou een kwestie van geluk zijn, zoveel was zeker. ‘Wat gebeurt er als iemand wegrijdt zonder te betalen?’
‘Dan lopen we naar het systeem, we spoelen de band terug, noteren het kenteken en bellen de politie.’
‘Geef je hun de tape? Voor een eventuele rechtszaak of zoiets?’
Hij keek me aan en lachte toen schamper. ‘Dit is Turkije, meneer Wilson. De politie trekt het kenteken na en gaat met die kerel praten. En dan is hij al heel snel bereid twee keer het bedrag van de pomp op te hoesten, en dat bedrag gaat naar ons. Hij moet ook nog een boete betalen, en die steekt de politie in haar zak. Wie heeft er dan een rechtszaak nodig? Iedereen is blij, behalve de knaap die ervandoor ging, en met hem heeft niemand medelijden.’
Het systeem had ook voor mij voordelen – het betekende dat geen van de tapes op het politiebureau van Bodrum lag of ergens rondzwierf in het juridisch traject.
‘En jullie bekijken de tapes op een tv in het kantoor, niet?’
‘Klopt,’ antwoordde hij, waarna hij toekeek hoe ik om de voorkant van het benzinestation heen liep, elke camera bekeek en probeerde in te schatten hoeveel terrein ze bestreken. Het zou erom spannen of ze haar hadden vastgelegd. Of ze nu te voet of per auto was gekomen, ze had in elk geval naar de telefooncel moeten lopen. Als ze heel dicht bij de stoep was gebleven, zou ze volgens mij door geen enkele camera zijn betrapt. En dan hoopte ik maar dat ik de juiste tape kon vinden en dat hij niet opnieuw was gebruikt.
‘Hebben de tapes ook een tijdsaanduiding: kun je de datum, de uren en de minuten onderaan mee zien lopen?’ vroeg ik.
Hij knikte – ja – en dat leverde me één voordeel op: dankzij Echelon kende ik de exacte data en tijden van beide telefoongesprekken.
‘Oké,’ zei ik. ‘Breng me naar je kantoor. Ik wil die banden bekijken.’