8
Londen had er nog nooit mooier uitgezien dan op de avond dat ik er landde – St. Paul’s Cathedral, de Houses of Parliament en al die andere bolwerken van macht en grandeur stonden als beeldhouwwerken afgetekend tegen een rode en donkerder wordende hemel.
Het was nog geen twintig uur na mijn promotie en ik had gereisd zonder pauzes. Ik had me vergist in de locatie van de ranch: hij lag in de Black Hills van Zuid-Dakota, nog afgelegener dan ik had gedacht. Van daaruit was het twee uur rijden naar de dichtstbijzijnde luchthaven, waar een privéjet me naar New York had gebracht, in aansluiting op een trans-Atlantische vlucht van British Airways.
Een Ford-suv, drie jaar oud en onder de modder om hem zo onopvallend mogelijk te maken, pikte me op van Heathrow en bracht me naar Mayfair. Het was zondagavond en er was maar weinig verkeer, maar desondanks schoten we niet op. Het voertuig had bepantsering en het extra gewicht maakte het een kreng om in te rijden.
De kerel die met het stuur worstelde, draaide eindelijk een doodlopend steegje in vlak bij South Audley Street en de garagedeur van een elegante stadsvilla zwaaide omhoog. We reden de ondergrondse garage van een gebouw in dat, volgens het koperen bord op de voordeur, het Europese hoofdkwartier was van de Balearic Islands Investment Trust.
Een bordje eronder maakte het publiek duidelijk dat afspraken alleen telefonisch konden worden gemaakt. Er werd geen nummer vermeld en het bedrijf stond ook in geen enkel telefoonboek, mocht iemand het willen natrekken. Uiteraard werd er nooit gebeld.
Ik nam de lift van het souterrain naar de bovenste verdieping en ging naar binnen in wat altijd het kantoor van de Cowboy van Dienst was geweest – een ruim vertrek met geboende, houten vloeren en witte banken, maar zonder ramen of natuurlijk licht.
Het gebouw zelf had een betonnen kern en het was vanuit deze cel binnen een cel dat ik begon met mijn pogingen het web van bedrog van mijn voorganger te ontrafelen. Tot laat op die eerste avond belde ik geheime telefoonnummers, waarvan telefoonmaatschappijen niet eens wisten dat ze die faciliteerden, en stelde ik een team van codeurs, analisten, archivarissen en agenten te velde samen.
In tegenstelling tot wat overheden vaak beweren, worden niet alle oorlogen gevoerd met embedded verslaggevers of in het felle schijnsel van de televisiecamera’s. De volgende dag begonnen de nieuwe Cowboy en zijn kleine groep partizanen hun eigen veldtocht door Europa en gingen ze de strijd aan met wat uiteindelijk de meest ernstige infiltratie van de Amerikaanse inlichtingenwereld sinds de Koude Oorlog bleek te zijn.
We boekten een paar flinke successen, en hoewel met het verstrijken van de tijd de lichamen van de vijanden zich opstapelden als haardhout, kon ik toch nog steeds niet slapen. Op een avond, toen ik een oud spoor in Praag volgde, liep ik uren door de oude stad en dwong mezelf de balans op te maken van wat we tot nu toe hadden bereikt. Ik had naar mijn eigen normen, en ondanks alle complicerende factoren, gefaald; na twintig maanden van keihard werken had ik nog steeds niet de methode ontdekt waarmee de Russen onze agenten – of, met andere woorden, de verraders – betaalden.
Het geldspoor bleef even mysterieus als altijd en als we dat niet met succes zouden ontrafelen, zouden we nooit weten hoever de infectie zich had verspreid. Ik besloot daarom om echt alles en iedereen in de strijd te gooien, maar uiteindelijk was dat niet wat de doorslag gaf: het waren een verlegen gerechtelijke accountant en een toevallige samenloop van omstandigheden die ons te hulp schoten.
Toen de accountant nog een laatste keer de enorme berg aan materiaal afkomstig uit het huis van mijn voorganger doorploegde, vond hij een met de hand geschreven boodschappenlijstje achter in een chequeboek. Hij stond op het punt het weg te gooien, draaide het om en zag dat het was geschreven op de achterkant van een blanco FedEx-reçu; vreemd, want we hadden nooit aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een FedEx-account. Geïntrigeerd belde hij het bedrijf en ontdekte dat er een aantal keer op dat adres pakjes waren opgehaald, allemaal cash betaald.
Slechts eentje bleek van belang: een doos dure Cubaanse sigaren die naar het luxueuze Burj Al Arab Hotel in Dubai was gestuurd. Het werd al snel duidelijk dat de naam van de ontvanger op de FedEx-bon gefingeerd was en dat zou het einde van de kwestie zijn geweest, ware het niet dat het toeval een handje hielp. Een vrouw die samenwerkte met de accountant was ooit reisagente geweest en ze wist dat alle hotels in de Verenigde Arabische Emiraten verplicht zijn om een kopie te bewaren van het paspoort van hun gasten.
Ik belde het hotel onder het mom van een special fbi-agent die verbonden was aan Interpol en wist de manager zover te krijgen dat hij in zijn dossiers dook en mij de paspoortgegevens verschafte van de gast die op de betreffende datum in kamer 1608 had gelogeerd.
Het bleek ene Christos Nikolaides te zijn. Een sierlijke naam, die eigenlijk een betere man had verdiend.