44
De vloed was komen opzetten en dat hielp me onbedoeld. Ik strompelde en wankelde over het zon doorstoven zand, op weg naar de houten steiger, en ik kon op een gegeven moment niet anders dan door het stijgende water waden.
Toen ik er tot mijn enkels in stond, verminderde de plotselinge kou de pijn in zowel mijn voet als mijn geest. Ik bleef minstens een minuut lang staan en liet het de koorts verkoelen, terwijl het zout in de open wonden prikte en ze reinigde.
Met een helderder geest bereikte ik de steiger, ik greep een reling en strompelde verder naar de plek waar Cumali op me wachtte. Ze had de sloep met de boeg naar de steiger gelegd en de motor pruttelde. Ik had het haar niet verteld – we hadden nergens over gepraat – maar haar reis eindigde hier. Ik zou alleen verdergaan en ik wist dat wat er voor me lag moeilijk genoeg was, zeker in mijn conditie, en ik wilde er zo snel mogelijk aan beginnen.
En toen hoorden we het schot.
We draaiden ons om, keken naar het Theater van de Dood en ik besefte plotseling wat ik over het hoofd had gezien, de fout waar ik me de rest van mijn leven het hoofd over zou breken. Had ik het met opzet gedaan?
Natuurlijk, ik was uitgeput toen ik de ruïnes verliet, ik kon nauwelijks lopen en ik moest dringend met Washington bellen. Natuurlijk, ik had alle voorzorgsmaatregelen genomen door de wapens te ontladen en de magazijnen mee te nemen. Maar dat had zich allemaal in mijn bewuste geest afgespeeld. Had ik ergens veel dieper vanbinnen geweten dat er nog een wapen was? Eentje dat wel geladen was: mijn eigen Beretta, het pistool dat de Albanezen van me hadden afgenomen en dat ze naast mijn kapotte telefoon hadden gegooid? Had ik het voor de Saraceen achtergelaten – en als dat zo was, waarom?
Hij was het kennelijk niet vergeten en op het moment dat ik het schot hoorde, wist ik wat hij had gedaan: met zijn handen geboeid op zijn rug, was hij dieper de gang in gekropen en was naast het wapen gaan zitten. Hij had zijn handen over zijn billen weten te krijgen, had het wapen gepakt en het naar zijn dijen gebracht. Vervolgens had hij zijn gezicht zo ver omlaag gebracht dat de loop bijna in zijn mond zat en had hij de trekker overgehaald. Hij kende dat oude lied waarschijnlijk ook:
Ben je gewond en achtergelaten in de Afghaanse wildernis
En komen de vrouwen kijken wat er van je over is
Pak dan je geweer en schiet je voor je raap
En ga naar je god als een ware soldaat.
Cumali realiseerde zich even snel als ik wat het schot betekende en wilde naar de ruïnes rennen. Ik greep haar vast, maar ik was zo zwak dat ze me van zich afschudde. Het was de urgentie in mijn stem die haar tegenhield.
‘Luister!’ schreeuwde ik. ‘Als ze komen, zeg dan dat je van niets wist. Zeg dat je uiteindelijk mijn leven hebt gered, vertel ze over de man die je hebt neergeschoten. Zeg dat je mij bevrijd hebt, dat je je broer hebt verraden. Vertel ze wat je maar wilt! Ik ben de enige die het weet, en ik zal er niet zijn.’
Ze keek me aan, verward. ‘Waarom doe je dit?’ wilde ze weten. ‘Waarom zou je zoiets voor een moslimvrouw doen?’
‘Ik doe het niet voor jou,’ antwoordde ik. ‘Ik doe het voor de jongen, hij verdient een moeder.’
Ik greep het dak van de kajuit beet en begon mezelf aan boord te hijsen. Cumali rende naar de tunnel, maar ik wist dat het een kansloze missie was. Haar broer was een moedj, hij had drie Sovjethelikopters neergehaald: hij zou niet hebben gemist.