17
Het toegangspasje dat de Saraceen uit Tlass’ portefeuille had gehaald, deed direct zijn werk, en de voordeuren van het instituut gleden open.
Hoewel de balie met bewakingspersoneel onbemand was en het gebouw verlaten, werkten de metaaldetectors nog wel. Hij liep er zonder problemen doorheen. Uren daarvoor had hij al zijn horloge afgedaan en zijn zakken geleegd. Hij deed nog zes flinke stappen en bleef toen staan.
Vóór hem bevond zich een smalle gang – de enige mogelijkheid om verder het gebouw in te komen, aan de andere kant geblokkeerd door een automatische, stalen deur. Tussen hem en die deur bestond de vloer uit één lange, metalen plaat.
Toen hij zogenaamd zat te genieten van de kapotte airco, had hij via het grote raam een van de vele veiligheidsgeheimen van het gebouw ontdekt: de vloer was eigenlijk een weegschaal. Voordat je op het metaal stapte, moest je je pasje door nog een kaartlezer halen. Een computer koppelde vervolgens de naam op de kaart aan een database die het gewicht van de betreffende persoon controleerde.
Als deze voorzorgsmaatregel er niet was geweest, had de Saraceen Tlass gewoon in zijn nekvel kunnen grijpen en achter hem aan kunnen lopen. Maar twee mannen van één meter tachtig op die vloer zou het gebouw onmiddellijk op slot hebben gedaan.
Met nog steeds zijn operatiehandschoenen aan haalde de Saraceen het pasje van Tlass door de lezer. Hij stapte op de weegschaal zonder dat hij enig idee had van het tolerantieniveau van het systeem en hij verwachte al half dat er schotten uit het plafond omlaag zouden komen om hem op te sluiten.
Er gebeurde niets – zijn schatting dat Tlass ongeveer even zwaar was als hij, was juist geweest. En nu dan de laatste horde: een irisscanner. Hij zette de containers met ijs op een rand en nam in elke hand een oog, er goed op lettend wat links en wat rechts was. Hij nam een voor een de slijmerige oogbollen tussen duim en wijsvinger en ramde ze hard in zijn eigen oogkassen. Hij zag nu niets meer en met alleen hoop en een gebed om hem te helpen, draaide hij zich om naar de scanner in de muur.
Hij wist dat zijn gehandschoende handen geen probleem waren – het systeem was zo ontworpen dat het plastic, brillen, contactlenzen, make-up en verder alles negeerde. Het had voor maar één ding belangstelling: de bloedvaten in het membraan aan de achterkant van het oog, waarvan het patroon voor ieder van de zes miljard mensen op aarde uniek is, zelfs bij identieke tweelingen.
De fabrikant beweerde dat het systeem niet om de tuin kon worden geleid en hoewel het netvlies van overleden personen inderdaad heel snel achteruitging, was de echte vraag of ogen die amper drie minuten geleden van een levend persoon waren weggenomen, nog voldoende bloed bevatten om de software ervan te overtuigen dat Bashar Tlass hier stond. De Saraceen kon het antwoord daarop onmogelijk weten en waarschijnlijk wist niemand dat, want het leek onwaarschijnlijk dat iemand het ooit vrijwillig had uitgeprobeerd.
Dankzij zijn observaties wist de Saraceen dat de meeste mensen maar ongeveer twee seconden voor de scanner stonden, dus dwong hij zichzelf tot drie te tellen en hij draaide zich toen om. Hij stopte de ogen weer in het ijs en keek naar de metalen deur aan het andere eind van de gang. Opnieuw telde hij af – hij had nog nooit iemand langer dan vier tellen zien wachten tot de deur openging.
Hij telde langzaam tot zes en wist dat hij zou moeten rennen. Zijn ontsnappingsstrategie was om zich door het glazen raam te gooien, want hij ging ervan uit dat het pasje en de deuren door het systeem zouden worden geblokkeerd. Eenmaal buiten zou hij de suv naar een al door hem verkende plek vlak bij een vuilnisbelt rijden. Daar zou hij voorgoed afrekenen met Tlass en vervolgens dertig kilometer naar een busstation lopen. Hij zou de eerste de beste bus naar de grens nemen en hopen dat hij daar aankwam voordat ze de grenzen sloten.
Bij acht draaide hij zich om. Zijn planning sloeg om in zelfhaat, de angst maakte dat elke beweging een enorme urgentie kreeg, en toen gleed de metalen deur open. Hij was binnen.
De reden voor de vertraging zal wel altijd een raadsel blijven – misschien dat subtiele veranderingen in de ogen het systeem in verwarring hadden gebracht en het hadden gedwongen een complexer algoritme te gebruiken, of misschien moest het eerst ontwaken uit een stand-bymodus, maar dat zou hem een zorg zijn. Met een gevoel van euforie beende hij door de gang, hij passeerde de stalen deur en kwam in een groot atrium terecht, maar daar werd al zijn hoop de bodem ingeslagen.
Vanwege de hoge muren, prikkeldraad en bewakingscamera’s had hij nooit meer van het instituut gezien dan de voorkant. Hij had aan de hand daarvan bijna zonder nadenken de grootte van het totale gebouw ingeschat. Dat bleek nu een ernstige vergissing – misschien wel een fatale. Nu hij in het atrium stond, bleek dat het gebouw echt gigantisch was.
Alleen Allah wist hoeveel tijd het hem zou kosten om te vinden waar hij naar op zoek was, terwijl daarbuiten na verloop van tijd, en waarschijnlijk al tamelijk snel, Tlass zou worden vermist. Als zijn vrienden of familie hem niet op kantoor of via zijn gsm konden bereiken, zou er ongetwijfeld iemand naar de parkeerplaats rijden om naar hem op zoek te gaan.
Hoeveel tijd dat hem zou geven, wist de Saraceen niet – misschien waren ze al onderweg – maar hij wist nu in elk geval dat de tijd krap was en de taak enorm. Zoals een Turks spreekwoord luidt: het was als het graven van een waterput met een naald.
Ongewapend, volkomen overgeleverd aan de niet-bestaande genade van wie er dan ook langs zou komen, sprintte hij door de eerste van vijf brede gangen en schoot naar rechts toen hij een kruising bereikte. Hij bleef abrupt staan: gewapend glas en een onbemande balie blokkeerden zijn weg.
Twee bewakers met wie hij in het weekend een keer thee had gedronken, hadden het gehad over een speciale veiligheidsmaatregel diep in het gebouw die, afgaand op wat zij erover vertelden, iets te maken had met een reflecterende röntgenstraal. Onmogelijk om daar wat dan ook langs te smokkelen, want het maakte dat je zo ongeveer in je nakie stond en de röntgenstraal kon ook allerlei lichaamsafmetingen scannen: de lengte van het rechterdijbeen, de afstand tussen neus en oorlel. Anders dan bij een irisscanner moest je hier zijn wie je beweerde te zijn.
Geen enkel medisch instituut kon zich beroemen op gewapend glas en reflecterende röntgenstralen en de Saraceen wist dat daarachter ongetwijfeld al die verschrikkelijke zaken schuilgingen waar het instituut zich echt mee bezighield. Hij had al nooit gedacht dat hij het binnenste bastion zou kunnen betreden en dat maakte ook eigenlijk niet uit. Als hij gelijk had, was dat helemaal niet nodig.
Hij draaide zich om en keerde snel terug naar de kruising. Een vreemdeling in een vreemd land, wanhopig op zoek naar iets vreemds wat, vreemd genoeg, volkomen onschuldig was, alleen maar een doos met kleine flesjes die werden gebruikt om de mensen die hier werkten te beschermen.
Terwijl hij de volgende doolhof van gangen en kantoren indook, door poelen van diepe schaduw, langs vage vormen die allerlei dreigingen in zich konden bergen, gingen plotseling de lichten langs de plinten en in de gangen aan. Hij hield stil en draaide om zijn as.
Iemand was het gebouw binnengekomen en had de verlichting geactiveerd! Hij luisterde met elke vezel die hij in zich had naar een aanwijzing voor hun positie. Ergens ver weg hoorde hij een telefoon overgaan, een kraan lekken, een luik klapperen in de wind. Het ritme ging vrijwel gelijk op met het bonken van zijn hart. Hij luisterde naar voetstappen, het geritsel van kleding, de metalige klank van een wapen dat werd gespannen. Niets.
Toen begreep hij het, en de angst kroop weer in zijn grot: de lichten werden geactiveerd door een timer en het moest buiten inmiddels donker zijn.