13
Een schorre mannenstem antwoordde. Ik vertelde hem dat een wederzijdse vriend die op de tweeëntwintigste verdieping van een gebouw hier in de buurt werkte, me had gezegd dat ik hier maar eens langs moest gaan. Hij drukte op de zoemer en ik liep een trap op, waarbij me opviel dat iemand erg zijn best had gedaan om vier bewakingscamera’s weg te moffelen die het trappenhuis in de gaten hielden. Bang voor de Russische maffia, nam ik aan.
Ik liep een gang in en pas nadat mijn ogen aan de schemer gewend waren, zag ik hem: Battleboi stond pal voor me, net binnen het soort stalen deur waar een drugspand trots op zou zijn geweest. Het meest verrassende aan hem was niet zijn omvang – hoewel hij een kleine tweehonderd kilo moest wegen – nee, het schokkende was dat hij was gekleed als een middeleeuwse Japanse daimyo. Op en top de samoeraihacker, besefte ik.
Hij droeg een ontstellend dure, zijden kimono en traditionele, witte Japanse sokken met een aparte ruimte voor de grote teen. Zijn zwarte haar was geolied en in een strakke knot naar achteren getrokken. Mocht iemand ooit een Latijns-Amerikaanse sumoworstelaar nodig hebben, dan weet ik waar je moet zijn. Hij maakte een lichte buiging, het minimum aan goede manieren – ik nam aan dat hij onze vriend van de tweeëntwintigste verdieping niet zo erg mocht – en stapte opzij om me binnen te laten.
Hoewel zijn feodale landgoederen niet meer dan vier kamers in een zijstraat besloegen, lagen er wel prachtige tatami’s op de vloer, de verschillende ruimtes werden van elkaar gescheiden door shoji-schermen en er hing aan een van de muren een antiek, geschilderd doek van de berg Fuji dat volgens mij minstens twintigduizend van zijn duurste bestanden moest hebben gekost.
Eenmaal over de drempel wist ik maar net een enorme sociale misser te voorkomen – op het laatste moment realiseerde ik me dat ik werd verondersteld mijn schoenen uit te doen en een paar sloffen aan te trekken. Terwijl ik mijn barbaarse laarzen uittrok, vroeg ik hoe ik hem moest aanspreken.
Hij keek me niet-begrijpend aan. ‘Wilde je zeggen dat ze je dat niet verteld hebben?’
‘Nou ja, ze hebben me het wel verteld,’ antwoordde ik, ‘maar het lijkt me raar om iemand zomaar Battleboi te noemen.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Het maakt mij niet uit hoor, stuk onbenul,’ zei hij, waarna hij me voorging naar een paar kussens op de vloer.
‘De onderdirecteur zegt dat jij met hem samenwerkt,’ zei ik, alsof ik hier was met volledige toestemming van die man.
Hij keek me vol walging aan, maar ontkende het niet. ‘Wat wil je?’
Terwijl we in de lotushouding gingen zitten, legde ik hem uit dat ik alle verwijzingen naar ene Scott Murdoch verwijderd wilde hebben uit de databases van de verenigingen van oud-leerlingen van mijn vroegere scholen. Ik moest tenslotte toch ergens beginnen.
Hij vroeg wie Murdoch was en ik zei dat ik dat niet wist. ‘Er is besloten zijn verleden te wissen, dat is het enige waar wij ons druk over hoeven te maken.’
Hij vroeg naar Murdochs geboortedatum, naar details over de verenigingen van oud-leerlingen en nog een hele reeks andere vragen om er zeker van te zijn dat hij de juiste persoon te pakken had. Nadat ik zijn vragen had beantwoord, trok hij zijn kimono recht en zei dat we er over een paar minuten mee zouden beginnen.
‘Cha, neh?’ zei hij langs zijn neus weg, maar ik begreep de achterliggende gedachte: ik zou nu verbaasd moeten kijken en me inferieur moeten voelen, maar daar was ik eerlijk gezegd niet voor in de stemming.
Ik dook in mijn geheugen, terug naar een zomer van lang geleden. Ik bevond me op een met bloed doorweekt strand, met overal om me heen van de romp gescheiden hoofden en hele hordes samoerai die rituele zelfmoord pleegden. Ik had met andere woorden mijn vakantie doorgebracht met het lezen van Shōgun. Ik herinnerde me van al die epische passages ook nog een paar sleutelbegrippen – cha was thee.
‘Hai, domo,’ zei ik, hopend dat mijn geheugen me niet in de steek had gelaten en dat ik inderdaad ‘Ja, graag’ zei, en niet ‘Rot toch op’.
Ik had kennelijk het juiste gezegd. ‘Spreek je Japans?’ vroeg hij, met een mengeling van verbazing en respect.
‘Een klein beetje, ja,’ zei ik bescheiden.
Hij klapte in zijn handen en een van de kamerschermen schoof weg. Een slank latinomeisje in een rode kimono kwam binnen en boog, wat een vraag bij me deed opkomen die al sinds onheuglijke tijden het denken van de grote filosofen beheerste. Hoe komt het toch dat onaantrekkelijke kerels altijd de mooiste vrouwen krijgen?
Ze was een paar jaar jonger dan hij, met grote ogen en een sensuele mond. Bij nadere inspectie bleek dat ze de traditionele kimono op geheel eigen wijze droeg: hij zat veel strakker om haar heupen en tieten dan je ooit in Tokyo zou zien. Om toch nog te kunnen bewegen, had ze hem van achteren tot aan haar dijen omgeslagen en toen ze door het vertrek liep, was uit de manier waarop de zijde rimpelde en aan haar kleefde duidelijk dat ze niet bang hoefde te zijn dat je de omtrek van een slipje of bh-bandjes zou zien. Die droeg ze namelijk niet. Het effect was zowel uiterst verleidelijk als behoorlijk gestoord.
‘Thee?’ vroeg ze.
Ik knikte en Battleboi wendde zich tot mij. ‘Dit is Rachel-san.’ Ze keek even naar mij en schonk me een minieme glimlach.
Battleboi? Rachel-san? Old Japan boven Walgreens? Wat de fbi ook over zijn capaciteiten beweerde, ik had er weinig vertrouwen in. Ik had eerder het idee dat ik te maken had met een begeleidwonenproject.
Drie uur later was ik gedwongen mijn mening drastisch te herzien. Niet alleen had Lorenzo – zo noemde Rachel hem althans een keer – alle verwijzingen naar mij uit de databases van de verenigingen van oud-leerlingen verwijderd, maar hij zei dat hij datzelfde kon doen bij de veel ingewikkelder bestanden van Caulfield Academy en Harvard zelf.
‘Je kunt een compleet academisch bestand wissen?’ vroeg ik. ‘Zodat nergens uit blijkt dat Scott Murdoch ooit op Caulfield of Harvard heeft gezeten?’
‘Waarom niet?’ Hij lachte. ‘Al die mensen op deze kloteaarde en wat zijn we? Niet meer dan wat enen en nullen op een harde schijf. Wis die en we bestaan niet meer; voeg er iets aan toe en we zijn echt iemand. Wil je een volledige aanstelling als professor? Zeg maar bij welke faculteit. Heb je honderd miljoen nodig? Wacht even tot ik een of andere binaire code heb aangepast. Je mag me trouwens ook God noemen, als je wilt.’
‘Bedankt, maar ik ben een beetje gehecht geraakt aan Battleboi.’ Ik glimlachte.
Laat die avond keek ik toe hoe hij de laatste van doctor Murdochs academische prestaties naar de elektronische prullenmand verwees. ‘Doodzonde al dat studeren en nu is het allemaal weg,’ zei hij.
Wat moest ik daarop zeggen? Ik werd te zeer overspoeld door herinneringen, met name aan Bill – hij was in zijn oude Ferrari naar Boston gereden, de enige persoon die me had zien promoveren.
Toen Lorenzo zich ervan had vergewist dat hij geen enkel spoor had nagelaten op de diverse websites, vertelde ik hem over het volgende punt op mijn agenda: de informatie die moest worden geknipt uit overheidscomputers en vermeldingen van benoemingen.
‘Hoeveel lemma’s?’ vroeg hij.
‘Een stuk of honderd, waarschijnlijk meer.’
Aan zijn gezicht te zien zou je denken dat ik hem had gevraagd seppuku te plegen.
‘Laat me raden, het is urgent, neh?’ Maar hij wachtte mijn reactie niet af; hij wist het antwoord al. ‘Heb je kopieën van die vermeldingen, of moeten we die zelf opgraven?’
Ik aarzelde. Ben Bradley en zijn vrouw hadden alle informatie, maar zij waren wel de laatsten aan wie ik het wilde vragen. ‘Daar moet ik even over nadenken,’ zei ik.
‘Als we met niks moeten beginnen, kan het wel maanden duren. Laat me weten wat je beslist,’ zei hij, en hij begon zijn rekken met harde schijven op slot te doen.
Toen hij met me meeliep naar de deur, was hij inmiddels ontspannen genoeg voor een praatje. ‘Ik heb drie jaar Japans gestudeerd, verschrikkelijke taal. Waar heb jij het geleerd?’
‘Uit Shōgun,’ zei ik, en toen hij eenmaal over de schok heen was, moet ik zeggen dat hij het enorm goed opnam. De berg vlees schudde terwijl hij lachte om zijn eigen onnozelheid, en met zijn glinsterende ogen en die enorme ruimdenkendheid van geest, begon ik te begrijpen wat Rachel in hem zag.
‘Shit,’ zei hij, terwijl hij de tranen uit zijn ogen veegde, ‘en ik voelde me de afgelopen zes uur voortdurend tekortschieten, alsof ik weer op de middelbare school zat.’
Terwijl ik mijn laarzen weer aantrok, opgevrolijkt door zijn gelach, vroeg hij: ‘Wat doe je eigenlijk precies bij de fbi?’
‘Dat kan ik niet... het is nogal gecompliceerd. Je zou denk ik kunnen zeggen dat ik ooit een fellow traveller van hen ben geweest, dat is alles.’
‘Ben jij Scott Murdoch?’
Ik lachte opnieuw. ‘Dacht je nu echt dat als ik zijn capaciteiten had gehad, dat ik dan hier met jou had zitten praten?’ Ik had precies de juiste toon van verbittering en humor getroffen – als het zo uitkomt, ben ik een verdomd goede leugenaar.
‘Wie je ook bent, je moet op goede voet staan met de tweeëntwintigste verdieping.’
‘Nou, dat valt wel mee. Hoezo?’
‘Ik hoopte dat je misschien een goed woordje kon doen bij de onderdirecteur, hem vragen of hij geen al te zware aanklacht tegen me wil indienen.’
‘Ik heb begrepen dat als jij blijft meewerken, er misschien helemaal geen aanklacht zal zijn.’
‘Ja hoor,’ zei hij met een verbitterde lach. ‘Daarom hebben ze zeker een speciale afdeling voor cybercrime opgezet. Dat is hun “brave new world”, ik denk dat ze me flink zullen laten bloeden. Je weet wel, gewoon om een voorbeeld te stellen.’
Ik schudde mijn hoofd, zei dat hij paranoïde was, dat ze zo niet te werk gingen.
Maar hij had natuurlijk gelijk. Enkele maanden later pakten ze hem met elke aanklacht die ze maar konden vinden, om hem vervolgens in ruil voor zijn medewerking een strafvermindering aan te bieden die dat helemaal niet was. Toen hij ten slotte zijn advocaten niet meer kon betalen – hij had zelfs zijn geliefde prent van de Fuji verkocht – werd hij toch gedwongen te tekenen. Vijftien jaar in Leavenworth was wat hij kreeg.
En hij zou daar zijn weggekwijnd, zo goed als vergeten, als niet – in een angstaanjagende opeenvolging van gebeurtenissen – de zoektocht naar de Saraceen in een heel kritische fase was beland.