19
Er was niets. Ik stond in de deuropening van mijn hotelkamer en er was helemaal niets aangeraakt.
Ik deed de deur achter me dicht en liep naar de kast, toetste de cijfers in om de kluis te openen en keek erin. De laptop en de plastic map lagen nog precies op de plek waar ik ze had achtergelaten.
Ik liet mijn blik door de kamer gaan. Wat had ik over het hoofd gezien? Hoe had Cumali me kunnen doorzien? Had de Turkse mit-man haar getipt, opzettelijk dan wel onbedoeld? Ik dacht van niet – er stond voor hem te veel op het spel om te bellen naar een lagere politiefunctionaris. Maar waarom had ze dan niet in het aas gehapt? Terwijl mijn hersenen van theorie naar theorie stuiterden, liep ik door de kamer. Ik kwam langs het onopgemaakte bed – ik had het bordje niet storen aan de deur gehangen toen ik vertrok, zodat de inbrekers niet zouden worden gestoord – en liep de badkamer in.
Alles was nog precies zoals ik het had achtergelaten. Afwezig bukte ik me om een handdoek te pakken die ik op een krukje had laten liggen, en ik zag dat de tube tandpasta op het plankje lag waar ik hem had neergelegd. Al sinds mijn jeugd had ik echter de rare gewoonte om mijn tandenborstel op het dopje van de tube te leggen. Nu lag hij ernaast. Iemand had het verplaatst om het medicijnkastje te openen.
Ik draaide om mijn as, liep de slaapkamer weer binnen en trok de koffer van de kast. Ik zag tot mijn opluchting dat de eventuele indringers in elk geval niet mijn Bulgaarse telefoon hadden gevonden – die zat nog steeds weggestopt achter de voering. Ik rukte hem los uit het plakband, drukte op een icoontje en opende de foto’s die met tussenpozen van twee seconden waren genomen.
Ik zag al snel dat de inbrekers toch waren gekomen – ze waren alleen veel beter dan ik had verwacht.
De tijdsaanduiding gaf aan dat de twee mannen tweeëndertig minuten na mijn vertrek mijn kamer waren binnengedrongen. Op één foto zag ik ze recht van voren en heel scherp: een paar snelle jongens met harde blikken, korte jacks en een rugzak op hun rug. Hun snelle, efficiënte bewegingen en het minimum aan conversatie maakten me duidelijk dat het beroeps waren. Ik had de microfoon van de camera ook aangezet en dat leverde me een nauwelijks hoorbare opname op van hun gedempte stemmen. Hoewel ik niet begreep wat ze zeiden, herkende ik de taal: het waren Albanezen. Dat had achteraf gezien de alarmbellen moeten doen rinkelen.
Hun nationaliteit verklaarde ook het gemak waarmee ze de kamer waren binnengekomen. Op de achtergrond van een van de foto’s stond de piccolo – hun landgenoot en collega-smeerlap – die een pak geld kreeg overhandigd. Ik nam aan dat hij, nadat ze hem betaald hadden, in een nis in de foyer was neergeploft om daar als uitkijkpost te dienen voor het geval ik eerder terugkwam. Er waren duizenden foto’s – godzijdank hadden de accu’s het uitgehouden – maar door er snel doorheen te klikken en wetend hoe professionals te werk gingen, kreeg ik toch een goed beeld van wat ze hadden gedaan.
De foto’s toonden hoe de leider – degene die de orders gaf – zijn leren jack uittrok en aan het werk ging. Hij droeg een strak, zwart T-shirt – uitgekozen, wist ik zeker, om te laten zien hoe gespierd hij was. Heel wat steroïden, dacht ik.
Hij haalde een digitale camera uit een van de rugzakken en voordat ze de rommel op het kleine bureau doorzochten, maakte hij er eerst een foto van, zodat ze alles weer precies op dezelfde plek konden terugleggen. Ik nam aan dat ze bij de rest ook diezelfde procedure volgden. Geen wonder dat ik, afgezien van de verkeerd neergelegde tandenborstel, had gedacht dat er niemand in de kamer was geweest.
Ze richtten hun aandacht nu op de kluis en hoewel de foto’s niet erg duidelijk waren, kon ik zien dat die nauwelijks weerstand bood. Spierbal zou het goedkope toetsenbord wel linksom gedraaid hebben en het eruit gewipt hebben, zodat hij de batterijen kon wegnemen en de code kon verbreken. Een reeks van tien foto’s liet zien dat hij de deur binnen twintig seconden open had.
Ze haalden er de plastic map uit en fotografeerden het kiekje van Cumali’s ouderlijk huis voordat Spierbal zijn eigen laptop tevoorschijn haalde, de usb-stick erin stopte en de gegevens kopieerde. Zodra hij daarmee klaar was, richtten ze hun aandacht op mijn computer. Ik hoefde niet alle foto’s te bekijken om te weten wat ze deden...
Ze gebruikten een kleine schroevendraaier om de harde schijf eruit te halen en die in hun eigen computer te stoppen, waarmee ze gelijk ook de meeste van mijn wachtwoorden omzeilden. Met speciale software zouden ze ook door de rest van de verdedigingsgordel heen zijn gebroken en hadden ze binnen enkele minuten toegang tot al mijn bestanden en e-mails.
En daarna was het simpelweg een zaak van alles overschrijven naar usb-sticks, mijn harde schijf weer in de laptop stoppen en alles terugleggen in de kluis. Ik vloog door het restant foto’s en zag dat de mannen ook de rest van mijn kamer hadden doorzocht, de badkamer waren binnengegaan en zesentwintig minuten nadat ze waren gearriveerd weer waren vertrokken.
Ik ging op het bed zitten en keek naar een foto van hun vertrek. Mijn hand trilde van opluchting: het was succesvol geweest, de eerste fase was achter de rug. Cumali had het telefoontje van onze man bij de mit geloofd en had precies gedaan wat we hadden gehoopt.
Het leed geen twijfel dat ze in staat zou zijn de gestolen data te lezen, en dat betekende dat de volgende stappen nu geheel aan haar waren. Zou ze geloven wat ze in de e-mails las? Had ik, in mijn vermoeide en gespannen toestand, een kleine, maar fatale fout gemaakt? Zou ze voldoende in paniek raken – doodsbang voor Bright Light voor zichzelf en een Bulgaars weeshuis voor het kind – om een gecodeerde boodschap te sturen en contact met haar broer op te nemen?
Misschien dat als ik niet zo in beslag was genomen door die vragen, ik wat beter naar de foto had gekeken die ik in mijn hand had. Ik wist dat er zeven grote drugskartels in het gebied opereerden en dat een ervan, gerund door een lavendelboer in Thessaloniki, een meer dan gemiddelde interesse had voor de activiteiten van Amerikaanse geheim agenten. Als ik wat beter bij de les was geweest, zou ik hebben nagedacht over wie voor Cumali de meest voor de hand liggende persoon was om het vuile werk te laten opknappen, of misschien had ik zelfs wel iets kunnen herkennen aan een van de mannen op de foto’s. Maar dat dat deed ik niet en ik hoorde een klop op de deur.
Ik keek door het kijkgat en zag dat het Bradley was.
‘En, zijn de inbrekers langs geweest?’ vroeg hij.
‘Ja, inderdaad,’ zei ik.
Hij plofte in een stoel. ‘Wat een verschrikking, die manager.’
‘De professor? Wat is er met hem?’
Hij keek me aan. ‘De professor! En waarin dan wel?’
‘Engels,’ zei ik.
Bradley moest bijna glimlachen – tot mijn grote opluchting. Het betekende dat hij over zijn walging heen was. Mocht alles in een stroomversnelling raken, dan moest hij kalm en totaal gefocust zijn: mijn leven zou ervan afhangen.