25
Ik was naar Turkije gegaan als padvinder en eindigde als lokaas. Ik had daarom ook geen poging gedaan mijn zaakjes op orde te krijgen voordat ik vertrok en besefte nu dat ik daar snel werk van moest maken.
Zodra Bradley was vertrokken om Fluisteraar te bellen, ging ik achter het kleine bureau zitten, ik pakte een vel papier en begon, laat als het was, mijn testament te schrijven. In normale omstandigheden – met alleen een overheidspensioen, Grace’ toelage en een kleine collectie schilderijen – had ik me er niet druk over gemaakt.
Maar de zaken waren wat ingewikkelder geworden. Toen Ben en Marcie mijn dekmantel hadden doorgeprikt en me dwongen Parijs te verlaten, waren enkele van de weinige dingen die ik in mijn tas had gegooid, de twee brieven van de advocaat in New York betreffende de dood van Bill en Grace.
De naam van de al wat oudere advocaat was Finbar Hanrahan, de zoon van straatarme, Ierse immigranten, een man zo integer dat hij in zijn eentje advocaten een goede naam dreigde te bezorgen. Hij was al voor Bills huwelijk met Grace zijn advocaat en ik had hem in de loop der jaren vaak ontmoet.
Met de twee brieven bij de hand en terug in New York, maakte ik een afspraak met hem. Dus verhief hij zich op een achternamiddag uit de stoel in zijn spectaculaire kantoor en hij verwelkomde me hartelijk. Hij nam me mee naar een bank in de hoek met een uitzicht tot aan Central Park en stelde me voor aan de andere twee aanwezigen, van wie ik er een herkende als de voormalige minister van Handel. Finbar zei dat het advocaten waren, maar dat ze geen van beiden deel uitmaakten van zijn firma.
‘Ze hebben bepaalde documenten ingezien en ik heb ze gevraagd om hier als onpartijdige waarnemers op te treden. Hun taak is om te zorgen dat alles wat ik doe volgens het boekje is, zodat het later niet verkeerd begrepen kan worden of vragen oproept. Ik wil dit met de grootste zorgvuldigheid afhandelen.’
Het kwam allemaal wat vreemd over, maar ik liet het maar – ik nam aan dat Finbar wist waar hij mee bezig was. ‘U schreef in uw brief dat er een kleine kwestie betreffende Bills nalatenschap was die nog moest worden afgehandeld,’ zei ik. ‘Is dat waar we nu mee bezig zijn?’
‘Ja,’ zei hij, ‘maar er is eerst nog een andere belangrijke kwestie die we moeten oplossen.’ Hij keek naar de twee wijze mannen, en zij knikten. Vooruit ermee, leken ze te zeggen.
‘Je weet het misschien niet,’ zei Finbar, ‘maar Bill gaf heel veel om je. Hij geloofde zelfs dat je in zekere zin speciaal was, hij dacht dat je was voorbestemd voor iets groots.’
Ik grinnikte. ‘Ja, een van Grace’ vriendinnen heeft me dat verteld. Hij was kennelijk een beetje de weg kwijt.’
Finbar glimlachte. ‘Nee, dat was hij beslist niet, hoewel hij zich wel steeds meer zorgen over je maakte. Vooral toen je Harvard verliet en in Europa ging wonen. Hij geloofde er eerlijk gezegd niets van dat je je op de kunsthandel had gestort.’
Dat verbaasde me niets – Bill was niet alleen intelligent, maar hij had ook een heel goede intuïtie. Ik reageerde niet en ik keek de bejaarde advocaat alleen maar onbewogen aan.
‘Bill had geen idee hoe je je geld verdiende,’ ging hij verder, ‘en hij maakte zich zorgen dat je in zaken terecht was gekomen die illegaal of immoreel waren.’
Hij wachtte op een antwoord, maar ik knikte alleen maar.
‘Hij zei dat hij er verschillende keren met je over probeerde te praten, maar dat je niet erg “toeschietelijk” was.’
Opnieuw knikte ik.
‘Dus dit is mijn vraag, Scott, wat doe je eigenlijk?’
‘Op dit moment niets,’ antwoordde ik. ‘Ik ben teruggekomen naar New York om te kijken of ik hier iets interessants kan vinden.’ Het leek me geen goed idee hem te vertellen dat ik dekking zocht, mijn verleden wilde ontvluchten.
‘Ja, maar daarvoor?’
‘Ik heb voor de overheid gewerkt,’ zei ik, na een korte pauze.
‘Ja, dat lijkt het halve land te doen, hoewel ik het woord “werken” met een korreltje zout neem.’ Hij had een nogal wrang gevoel voor humor, de oude Finbar. ‘En wat deed je dan wel voor die overheid?’
‘Het spijt me,’ zei ik, ‘maar daar mag ik niets over zeggen.’ Ik zag de twee wijze mannen even naar elkaar kijken – ze geloofden er duidelijk niets van.
‘Van wie niet?’ vroeg Finbar, de twee negerend. Ik had medelijden met hem – hij wilde dit duidelijk heel graag tot een goed einde brengen.
‘Bevel van bovenaf,’ zei ik kalm.
De voormalige minister van Handel sloeg zijn ogen ten hemel – hij vond het zo langzamerhand welletjes, denk ik. ‘Je werkte in Europa, maar het Witte Huis staat niet toe dat je erover praat, is dat het?’
‘Dat is correct, meneer de minister.’
‘Er moet toch iemand zijn – een meerdere of zo – met wie we het desnoods in algemene termen kunnen bespreken,’ zei Finbar.
‘Ik denk niet dat dat mogelijk is,’ antwoordde ik. ‘Ik heb waarschijnlijk al te veel gezegd.’ En trouwens, de Division – die al nooit officieel had bestaan – was inmiddels ten grave gedragen.
Finbar slaakte een zucht. ‘Bill was er heel duidelijk over, Scott, we kunnen pas verder als ik ben overtuigd van je integriteit en eerlijkheid. Je moet ons helpen...’
‘Dat kan ik niet, ik heb mijn woord gegeven om daar niet over te spreken, nergens over. Ik heb ervoor getekend.’ Ik denk dat ze verbaasd waren over mijn scherpe toon, over de beslistheid waarmee ik het zei.
‘Dan ben ik bang...’ De advocaat keek bedroefd naar de andere twee mannen ter bevestiging, en ze knikten beiden. ‘Dan ben ik bang dat we deze zitting moeten beëindigen.’
Ik stond op, en de anderen volgden mijn voorbeeld. Ik was teleurgesteld dat ik nu nooit zou weten wat Bill van plan was geweest, maar ik wist niet wat ik verder nog moest. De voormalige minister stak al zijn hand uit om afscheid te nemen toen me iets te binnen schoot.
‘Ik heb een aanbevelingsbrief die misschien kan helpen. Het betreft een gebeurtenis waar ik jaren geleden bij betrokken was.’
‘Een gebeurtenis? Wat voor gebeurtenis? Iets met liefdadigheid of zo?’ vroeg de voormalige minister.
‘Niet echt,’ antwoordde ik. ‘Sommige delen van de brief moeten waarschijnlijk worden gecensureerd, maar ik denk dat u hem wel kunt inzien.’
‘Van wie is hij afkomstig?’ vroeg Finbar gretig.
‘Van de president. Hij is handgeschreven, op briefpapier van het Witte Huis.’
De drie mannen zeiden niets. Finbar zag eruit alsof hij moest bukken om zijn kaak van de vloer op te rapen. De voormalige minister was de eerste die zich herstelde, nog steeds sceptisch.
‘Welke president?’ vroeg hij.
‘Uw oude chef,’ zei ik koel. Ik mocht die kerel niet zo.
‘Maar goed, bel hem maar,’ ging ik verder. ‘Ik weet zeker dat u zijn nummer hebt. Vraag hem om toestemming om de brief te lezen. Zeg hem dat het om een jongeman gaat en over een verschrikkelijke gebeurtenis op het Rode Plein, ik weet zeker dat hij het zich zal herinneren.’
De voormalige minister reageerde niet en Finbar vulde de stilte op. ‘Ik denk dat we het verder voor gezien moeten houden,’ zei hij. ‘Ik denk dat we zijn gestuit op iets wat met de nationale veiligheid te maken heeft...’
‘Dat is wel zeker,’ antwoordde ik.
Finbar keek naar de twee andere advocaten en richtte zich toen tot de voormalige minister. ‘Jim, als je het niet erg vindt, zou jij later dat telefoontje kunnen plegen, gewoon als formaliteit?’
Hij knikte.
‘Dan zijn we verder voorlopig akkoord?’ ging Finbar verder. ‘We zijn tevredengesteld, we kunnen verder?’
De twee mannen knikten, maar aan de manier waarop de voormalige minister naar me keek, kon ik zien dat hij erbij had gezeten toen de dood van de Cowboy van Dienst ter sprake was gekomen. Hij had waarschijnlijk nooit gedacht dat hij nog eens tegenover de man zou komen te zitten die hem had gedood.