41
Tegen de tijd dat de Chinooks waren geland, was de Saraceen al onder aan de eerste van de steile hellingen en stak hij een klein, door de wind schoongeveegd plateau over. De westerse wereld mocht zich dan gelukkig prijzen met iemand als Keating als bevelhebber op de bergtop, de Saraceen had zelf ook zijn portie geluk. Hij zat te paard.
Zijn tocht omlaag langs de helling was steeds moeilijker geworden, vooral dankzij de beschadigde heup. Zijn ervaring als arts zei hem dat hij niet gebroken was, maar wat de schade ook was, hij kreeg steeds meer moeite met lopen.
Zonder kruk of stuk hout om het gewicht te dragen, wist hij dat hij al heel snel een grot of een gat in de grond zou moeten zoeken om minstens een paar uur uit te rusten. En op dat moment, net toen hij het plateau wilde oversteken, zag hij de pony.
Het was een van zijn pakpaarden. Het was zijn broeders kwijtgeraakt en zag er verdwaald en verloren uit. Het herkende zijn stem en kwam gehoorzaam op hem af trippelen, waarschijnlijk vooral in de hoop op gezelschap en een versnapering. Hij pakte het touw waarmee hij de pony’s eerder die avond het dorp had uitgestuurd, gebruikte dat als geïmproviseerde halster en klom op de rug van de pony.
Hij dwong het dier tot een galop, stak snel het plateau over, vond een pad dat de geitenhoeders ’s zomers gebruikten om bij de hooggelegen weides te komen en gaf de pony de sporen. Het dier was opgegroeid in de bergen en bracht hem met vaste tred omlaag langs het afbrokkelende pad. Het vermeed instinctief de losse steentjes en hield altijd zijn hoofd erbij, zelfs als de afgrond onder zijn hoeven driehonderd meter diep was.
Tegen het ochtendgloren vlogen Amerikaanse en VN-helikopters in alle richtingen over het plateau, maar ze dachten dat ze op zoek waren naar een man te voet en daar baseerden ze al hun berekeningen op. Aangezien het terrein wemelde van de ravijnen en grotten, zowel de natuurlijke als de door mensen gemaakte, was het een langzaam en bewerkelijk proces voor de piloten en hun spotters.
De grens van hun zoektocht werd langzaam uitgebreid, maar de pony hield de Saraceen steeds buiten hun bereik en binnen twee dagen had hij zich aangesloten bij een stam nomadische herders, waar hij overdag mee opreed, terwijl hij ’s nachts tussen hun tenten sliep.
Vroeg op een ochtend, toen ze over een hoge kam trokken, zag hij de oude trans-Afghaanse snelweg door de vallei onder hem lopen. Hij nam afscheid van de nomaden en daalde af naar de weg.
Twee uur later had hij zich gevoegd in een rivier van gestrande trucks, voorbijscheurende Toyota-pick-ups en overvolle bussen en ging hij op in de chaos van het moderne Afghanistan.