6
Ik keek naar een halvemaan die boven de Rode Zee opsteeg, ik zag de minaretten van de grote moskee als stille bewakers tegen de lucht afsteken, ik voelde de drukkende aanwezigheid van de woestijn en ik verbeeldde me dat ik kon horen hoe de boortorens tien miljoen barrels per dag vanonder het zand omhoogpompten.
Met de overlijdensakte nog in mijn hand was ik opgestaan en zwijgend naar een raam gelopen – ik had even tijd nodig om tot mezelf te komen, om na te denken. Ik dwong mezelf met ijzeren vastberadenheid om alles nog eens door te nemen. Zakaria al-Nassouri was niet dood – ik wist zeker dat Leyla Cumali door de telefoon met haar broer had gesproken. Ik had zijn stem gehoord op de opnamen en had zijn zoontje ontmoet. dna liegt niet.
Dus wat was de bedoeling hiervan, van een overlijdensakte van zo lang geleden? Direct daarop wist ik het antwoord eigenlijk al en het was erger dan in mijn ergste nachtmerries. Ik voelde een knoop in mijn maag en ik moet toegeven dat ik er heel even over dacht om het op te geven.
Maar ik wist dat een van de kenmerken van elke succesvolle missie – misschien wel van het leven zelf – de volharding was om nooit op te geven. Hoe ging dat liedje van Fluisteraar ook al weer? ‘En ga naar je God als een ware soldaat.’
Er waren honderd paar ogen op mijn rug gericht en ik draaide me om en keek ze aan. ‘Hij is niet dood,’ zei ik vol overtuiging. ‘Dat is onmogelijk, hij heeft een zoontje van zes – we hebben het dna gezien.’
Ik zag een schok door hun gelederen gaan – beweerde ik nu dat hun inlichtingendienst een fout had gemaakt of incompetent was? Wat een idioot was ik toch. Ik was in mijn verwarring en wanhoop totaal het belang vergeten van gevlei en goede manieren. Ik pakte de riemen en roeide snel terug.
‘Natuurlijk is er een organisatie met de vaardigheden en de ervaring van de Mabahith voor nodig – om nog maar te zwijgen van het uitmuntende leiderschap – om dingen te zien die wij nooit zullen zien.’ Het was zo suikerzoet dat het ze diabetes had kunnen bezorgen, maar het werkte wel: iedereen ontspande zich en begon te glimlachen en te knikken.
Ik wees naar het document. ‘Ik denk dat Zakaria al-Nassouri tijdens de laatste weken van het conflict zijn eigen overlijdensakte heeft gekocht, ofwel in de sloppen van Kabul ofwel door een Afghaanse beambte om te kopen.’
‘Waarom?’ vroeg de directeur.
‘Omdat hij een moedj was. Hij wist dat mensen zoals wij altijd achter hem aan zouden blijven zitten. Misschien dat hij toen al plannen had gemaakt voor een nog grotere oorlog.
Zodra zijn oude identiteit dood was, nam hij een nieuwe aan. Dat was niet moeilijk. Afghanistan, Pakistan, Iran – de hele regio was één grote chaos en er was overal corruptie.’
Ik zweeg even, geconfronteerd als ik was met mijn eigen falen. ‘Ik denk dat hij op de een of andere manier aan een nieuw paspoort is gekomen.’
De directeur keek me indringend aan. ‘Begrijpt u het nu?’ zei hij. ‘Het betekent dat we zijn naam en zijn nationaliteit niet kennen, niet weten onder welke vlag hij vaart...’
‘U hebt gelijk, we weten niets,’ zei ik, terwijl ik probeerde de ontgoocheling die ik voelde te verbergen.
‘Maar ergens,’ ging ik verder, ‘moeten er mensen zijn in de Arabische wereld die hebben gehoord van een man van de juiste leeftijd, een voormalige moedj, een banneling wiens vader is geëxecuteerd in Saoedi-Arabië. Hoeveel kunnen dat er zijn? We moeten een aanknopingspunt zien te vinden.’
De directeur dacht daarover na en ik verbeeldde me hoe de seconden wegtikten op zijn peperdure horloge. ‘Als er al iets is, zal dat niet in de computerbestanden staan,’ zei hij ten slotte, hardop denkend. ‘Anders zouden we het al moeten zijn tegengekomen. Misschien in de papieren dossiers... daar zou iets tussen kunnen zitten, van heel lang geleden.’
Hij zei bars iets in het Arabisch, deelde bevelen uit. Aan de gehaaste activiteiten te zien, had hij ze verteld dat ze versterkingen moesten oproepen, dat er nog meer analisten en agenten aan het werk moesten worden gezet, dat er mannen moesten worden opgetrommeld die allang waren gepensioneerd en die zich misschien nog iets herinnerden. Tientallen agenten kwamen achter hun bureau vandaan, pakten hun laptops en sigaretten en verdwenen naar de liften.
De directeur wees naar hen. ‘Dat is de belangrijkste groep onderzoekers, zij zullen de papieren dossiers door gaan spitten. Er zijn nog tweehonderd andere mannen onderweg hierheen, maar ik kan u nu al zeggen dat het wel even zal duren. Er is een appartement hierboven – waarom neemt u niet wat rust?’
Ik bedankte hem, maar dat was geen optie. Ik keek op mijn horloge: ik had nog zes uur totdat ik moest bellen naar de twee mannen in het Oval Office. Ik draaide me om naar het raam en keek naar de met sterren bezaaide hemel. Ergens daarbuiten lag een woestijn zo uitgestrekt dat hij de Zee van de Leegte werd genoemd en ik dacht opnieuw aan de Saraceen.
T.E. Lawrence – Lawrence of Arabia – wist het een en ander over dit deel van de wereld en de aard van de bewoners. Hij zei dat de dagdromers het gevaarlijkst waren – zij probeerden hun dromen te leven en ze tot werkelijkheid te maken. Zakaria al-Nassouri’s dagdroom was om ons allemaal te vernietigen. De mijne was om hem te pakken. Ik vroeg me af wie van ons twee zou ontwaken en zou merken dat de droom tot een nachtmerrie was geworden.