49
Twee telefoontjes. De eerste uitdraai van Echelon had twee satelliettelefoontjes opgeleverd en allebei voldeden ze beter aan de zoekcriteria dan wie dan ook had verwacht.
Ze waren drie dagen na elkaar gepleegd en vielen allebei precies in het beoogde tijdsbestek. En hoewel er flink wat atmosferische ruis was geweest – waarschijnlijk weer een van die stormen in de Hindu Kush, of die verdomde wind die helemaal tot in China waaide – waren de nsa-analisten die voor het Witte Huis aan het werk waren gegaan er zeker van dat ze op maar een paar kilometer van het geruïneerde dorp waren gepleegd.
Het was zelfs heel goed mogelijk dat ze vanuit het dorp kwamen, maar een dergelijk niveau van precisie kon pas worden verwacht als de ibm Roadrunners door filtering van storingsfactoren de exacte locatie hadden weten te bepalen.
Verder spraken de twee mensen op de lijn – de man in de Hindu Kush en een vrouw in een telefooncel in het zuiden van Turkije – allebei Engels, maar was het niet hun moedertaal.
De president en Fluisteraar luisterden naar het verslag van de stafchef en keken elkaar aan. Hun gezicht drukte uit wat de drie ministers dachten: beter dan dit kon bijna niet.
En toen was hun geluk alweer voorbij.
De twee mensen aan de telefoon mochten dan Engels hebben gesproken, veel helpen deed het niet. Bij het eerste gesprek zei de man heel weinig; het leek of hij naar een verslag luisterde. De vrouw was voornamelijk aan het woord, maar ze was heel slim – ze had alles van tevoren opgenomen, waarschijnlijk op een gsm. Wat ze te melden had, kwam van de bbc, cnn, msnbc en nog een hele reeks andere Engelstalige nieuwszenders. Hoewel ze haar opname enkele keren onderbrak om zo te horen wat aanvullende informatie te geven, was het onmogelijk enig idee te krijgen van haar leeftijd, haar scholing of iets anders waarmee de fbi-analisten aan de slag konden.
De eigenlijke inhoud van deze vreemde conversatie was zo mogelijk nog geheimzinniger. De helft was in gecodeerde woorden die duidelijk niet klopten met de rest van het gesprek. De experts die de conversatie analyseerden, waren van mening dat ze informatie gaf over een medisch probleem, maar ook dat kon best weer een code zijn voor iets anders.
Het tweede gesprek was nog korter. Ook dit had ze van tevoren opgenomen en het leek iets van een update. De man bedankte haar en zelfs met zoveel tijd en kilometers ertussen kon je de opluchting in zijn stem horen. Hij sprak zes ononderbroken seconden achter elkaar en hing toen op.
De mensen in het Oval Office stonden perplex. Wat een paar minuten eerder zo beloftevol had geleken, bleek nu een labyrint van problemen.
De stafchef keek nog eens naar het verslag dat naar hem was gemaild en zei tegen de anderen dat Echelon zijn complete database van de laatste zes jaar had doorzocht om te kijken of de satelliettelefoon was gebruikt voor andere gesprekken. Er was verder niets gevonden, alleen deze twee gesprekken, als losse atomen rondzwevend in cyberspace, virtueel ongrijpbaar.
En toch zaten er in de chaos van codes en stemmen geleend van nieuwsuitzendingen aanwijzingen verborgen. Vier woorden, op zeker moment per ongeluk uitgesproken door de vrouw, waren in het Arabisch, en de man had haar in dezelfde taal ruw onderbroken, had haar berispt voor het gebruik ervan. Het waren dus Arabieren: of misschien hadden ze dit geoefend en was het een opzettelijke fout, om iedereen die meeluisterde de verwachte – verkeerde – conclusie te laten trekken.
Er was nog een aanwijzing: aan de Turkse kant van de conversatie drukte het gedender van voorbijrazend verkeer bijna het geluid weg van muzak of een radiostation of iets. Maar niet helemaal. Er klonk iets wat op muziek leek en de analisten gingen ervan uit dat het was meegekomen over de telefoonlijn toen de vrouw haar opname afspeelde in het mondstuk. Wat het was, konden ze echter niet vertellen. In hun verslag stond dat ze nog weken nodig hadden om een antwoord te krijgen op wat ze hadden ontdekt.
Normaal zou een dergelijk achtergrondgeluid niet van belang zijn geweest. Echelon zou in staat zijn om binnen enkele ogenblikken de telefooncel te lokaliseren. Maar het Turkse telefoonnet was niet normaal. Wie er bij Echelon ook verantwoordelijk was geweest voor de software die fungeerde als een dief in de regionale telefooncentrales van het land, hij of zij had geen rekening gehouden met broddelwerk, illegale verbindingen, nergens genoteerde reparaties, mysterieuze herbekabeling om de telefoonkosten te omzeilen, epidemische corruptie en voortdurende technische storingen. Het enige waar Echelon toe in staat was, was de locatie van de telefooncel vastpinnen op het centrum van een kleine stad: ergens binnen een actieradius van zeven kilometer had een vrouw twee telefoontjes gekregen, meldden ze in hun rapport, met op de achtergrond verkeerslawaai en een soort muziek.
‘En stemherkenning, is dat geen optie?’ vroeg de president, doelend op een van de grote verworvenheden van Echelon. Zijn stem klonk nog vermoeider dan hij eruitzag.
‘De vrouw sprak niet lang genoeg achter elkaar om er iets mee te kunnen,’ zei de stafchef, terwijl hij in het rapport bladerde. Hij wendde zich tot de drie ministers, in de wetenschap dat zij nooit toegang hadden gekregen tot de diepste geheimen van Echelon...
‘Het systeem heeft minstens zes seconden nodig. Het vergelijkt elementen van een stem met meer dan tweehonderd miljoen andere stemmen – terroristen, guerrilla’s, misdadigers – via informatie verkregen uit databases over de hele wereld,’ zei hij, steeds enthousiaster. Hij was altijd al gek geweest op technologie.
‘Maar dat is nog maar het begin. Wat het echt fenomenaal maakt, is dat het elke vocaal in stukjes kan knippen om die dan digitaal...’
‘Zo is het genoeg,’ onderbrak Fluisteraar hem. Zijn blik maakte duidelijk dat de stafchef nog maar één woord hoefde te zeggen of hij zou hem, geheel volgens de richtlijnen van de National Security Act, moeten wurgen.
‘En de man?’ vroeg hij. ‘Hebben ze wel zes seconden van hem?’
‘Ja, ze hebben een goed monster van hem,’ zei de stafchef, nog steeds beledigd door de reprimande van de directeur van de Nationale Inlichtingendienst. ‘Maar er was geen match. Er was zelfs geen groep stemmen die ook maar in de buurt kwam, niet in het Engels en niet in het Arabisch. Hier staat het: “Volkomen onbekend bij elke database van de inlichtingendiensten of de politie.”’
Deze ontwikkeling joeg Fluisteraar een enorme angst aan. Hij zei het niet tegen de president en de anderen, maar het enige waar geen enkele inlichtingendienst ter wereld raad mee wist, was iemand met een volkomen schone lei. Waar moest je beginnen bij een persoon die geen verleden, geen vorm, geen strafblad had? Fluisteraar had er nog nooit eentje ontmoet – geen echte in elk geval – en hij had er ook geen behoefte aan.
De anderen zagen het ongemak op zijn sombere gezicht en in de korte, ongemakkelijke stilte die volgde, realiseerden ze zich dat hun geluk niet terug zou keren.
De president was de eerste die weer bij zijn positieven kwam en het leiderschap toonde dat ze nodig hadden. Hij vertelde hun dat er ondanks al die frustraties en onterechte hoop van de afgelopen uren één ding overeind bleef: er was een vrouw in Zuid-Turkije die de identiteit van de man kende en die met hem had gesproken. Ze had hem informatie gegeven die, zo leek het, heel belangrijk was. Waarom zou hij anders – midden in het testen van een virus dat hij zelf had samengesteld, een opmerkelijke prestatie – de moeite hebben genomen haar te bellen? En dat niet één, maar twee keer. Iemand die slim genoeg was om een dodelijk virus te produceren, moest hebben geweten dat hij het risico liep dat er iemand meeluisterde. Waarom deed hij het dan? Wat was er zo belangrijk? En nog belangrijker: wie was die vrouw?
‘Dus... we gaan naar Turkije,’ zei hij ten slotte. ‘Hoe?’
Natuurlijk waren Defensie, Binnenlandse Veiligheid en Buitenlandse Zaken – de Bende van Drie, zoals Fluisteraar ze was gaan noemen – er allemaal voor om het 5de Legerkorps en de vloot erop af te sturen en de kust te bestormen. Honderdduizend agenten waren nog niet voldoende voor wat zij in gedachten hadden. De president riep ze tot de orde.
‘We hebben een glimp opgevangen van iemand,’ zei hij. ‘Als we erop afstormen, als we het gebied overspoelen met manschappen, zal ze bang worden en verdwijnen naar Syrië, Saoedi-Arabië, Jemen – noem maar op – en onderduiken in een hol waar we haar nooit meer uit krijgen.’
Hij had gelezen over de vergissing die George Bush had gemaakt bij de jacht op Osama bin Laden, toen ze het gebied van Tora Bora waren binnengevallen. De hoeveelheid mensen die daar was ingezet, had uiteindelijk de hele operatie ondermijnd. Ze hadden hem ten slotte gepakt dankzij ouderwets speurwerk. ‘Wat vind jij, Fluisteraar?’
‘De spijker op zijn kop. De effectiviteit van elke operatie is omgekeerd evenredig aan het aantal mensen dat wordt ingezet,’ zei hij, bereid om zo nodig het gevecht aan te gaan met de Bende van Drie. ‘Het is het soort werk dat geheim agenten doen, de beste dan. We sturen een “padvinder” en als hij goed genoeg is en ons geluk terugkeert, zal hij voldoende ontdekken om de rest van ons bij te schijnen.’
De Bende van Drie zei niets. Ze droomden waarschijnlijk nog steeds van zware bombardementen en de openingsscène van Saving Private Ryan.
‘Wie sturen we erop af?’ vroeg de president.
‘Dat weet ik nog niet,’ antwoordde Fluisteraar, en dat was ook waarom de president hem zo respecteerde: hij was een van de weinige mensen in Washington die bereid was toe te geven dat hij iets niet wist. ‘U hoort nog van me.’
Iedereen dacht nu hetzelfde. Eén man, dat was alles, een padvinder, in zijn eentje in een vreemd land. Geen klus voor een man die bang was om te breken, voor iemand die nooit geleerd had te dansen op het slappe koord.
De zes mensen in het Oval Office besloten dat er verder weinig was wat ze konden doen terwijl ze wachtten op Fluisteraar. De man zelf stond op en griste in één beweging de kopie van het Echelon-rapport mee dat de stafchef op de koffietafel had gelegd – hij wilde niet dat het hier bleef rondslingeren.
Terwijl de hoeders van het grote geheim op weg gingen naar de deur, schoot de president nog iets te binnen en hij riep naar Fluisteraar: ‘Over welke plaats in Turkije hebben we het eigenlijk?’
Fluisteraar bladerde door het Echelon-rapport. ‘Een provincie genaamd Mugla,’ antwoordde hij. ‘De naam van de stad is Bodrum.’