OP DE HEUVEL
1
Ze had geen plan. Maar toen ze Nimrod en Cal naar de heuvel
had zien kruipen, was het haar volkomen duidelijk dat ze zouden
worden gezien en gedood als er niet voor de een of andere afleiding
werd gezorgd. Ze wilde niet om vrijwilligers vragen. Als iemand het
vuur van de Engel moest afleiden, moest zij diegene zijn.
Uiteindelijk hadden Hobart en zij dit Drakenspel al eerder
gespeeld, of in ieder geval een variatie erop.
Ze wilde niet rechtstreeks door het scherm stappen om Shadwell
meteen een doelwit te geven. Dus sloop ze tussen de bomen door en
verliet het bos aan de zijkant, gebruik makend van de bescherming
van de of en toe opstuivende sneeuw, totdat ze al een eindje bij
het bos vandaan was. Pas toen liet ze zich aan de Draak zien.
Als ze sneller was geweest, had ze misschien kunnen voorkomen
dat Shadwell Cal en Nimrod zag; nu hoorde ze zijn kreet vlak
voordat ze uit haar schuilplaats te voorschijn kwam. Twintig
seconden later •zou Shadwell erin geslaagd zijn Hobart wakker te
maken om hem tot handelen aan te zetten. Maar toen de Verkoper de
heuvel weer opging, had Hobart haar al gezien en bleef strak naar
haar kijken. Voordat ze zich liet zien, had ze de twee figuren
boven op de heuvel aandachtig bestudeerd, hopend op de een of
andere manier te kunnen vaststellen hoe zij samenwerkten. Maar hun
gedrag, en vooral dat van Uriel, verbaasde haar hooglijk. De Gesel
moest beslist evenzeer in deze jacht geïnteresseerd zijn als
Shadwell, maar hij leek afgeleid te worden en keek als betoverd
naar de lucht. Slechts eenmaal liet hij zijn vuur zien, toen het
lichaam van de man die hij in bezit had genomen, om onduidelijke
redenen spontaan ontbrandde en de vlammen hem omgaven tot zijn
kleren waren verbrand en zijn huid was verschroeid. Hij had zich
geen centimeter bewogen terwijl het vuur zijn werk deed, maar was
midden op de brandstapel blijven staan, als een martelaar, kijkend
naar het lege landschap, tot het vuur om al even onduidelijke
redenen opeens weer was gedoofd.
Nu ze naar hem toe klom, zag ze hoe ernstig Hobarts lichaam
gewond was. De vlammen die hem zojuist hadden omgeven,
waren kennelijk voorafgegaan door talloze andere soortgelijke
aanvallen. Sommige wonden waren slordig dichtgeschroeid; zijn
handen waren afschuwelijk verminkt; zijn gezicht — haren en
wenkbrauwen weggebrand — was nauwelijks herkenbaar. Maar toen ze
zijn ogen in dat gezicht vol blaren zag, werd een indruk bevestigd:
hij was op de een of andere manier betoverd en hetzelfde kon
wellicht worden gezegd van de kracht in hem. Niets wees erop dat
zijn verwondingen hem zeer deden, hij schaamde zich niet voor het
feit dat hij naakt voor haar stond, hij was niet het
triomfantelijke slachtoffer uit zijn dromen, maar een brok ellende,
die stonk naar de dood en gekookt vlees.
Toen ze hem zo nietsziend zag kijken, werd ze bang. Was het
mogelijk dat ze door die trance heen kon breken, de Hobart kon
bereiken met wie ze dat verhaal over de Jonkvrouwe, de Ridder en de
Draak had gedeeld? Misschien zou ze deze confrontatie overleven als
haar dat lukte, of in ieder geval zou ze dan de vijand lang genoeg
op een afstand kunnen houden totdat de Zieners andere manieren
hadden gevonden om zich te verdedigen.
Shadwell had haar nu gezien. Naast Hobart zag de man er
beslist kwiek uit, maar zijn gezicht vertelde een ander verhaal. De
uitdrukking erop, die vroeger slechts pretentieus was geweest, was
nu maniakaal; de gespeelde hoffelijkheid aan haar adres was eerder
deerniswekkend dan ironisch.
'Wel, wel,' zei hij. 'En waar ben jij zo opeens vandaan
gekomen?' Zijn handen staken diep in zijn zakken om ze warm te
houden, en bleven daar. Hij deed geen poging haar vast te pakken of
zelfs ook maar naar haar toe te !open. Hij wist waarschijnlijk dat
ze hier niet levend vandaan zou kunnen komen.
'Ik ben voor Hobart gekomen,' zei ze tegen hem.
'Ik ben bang dat hij er niet is,' antwoordde Shadwell.
Leugenaar,' zei ze.
Hobart keek haar nog altijd strak aan. Zag ze even een reactie
in zijn ogen?
'Ik zeg je de waarheid,' protesteerde Shadwell. 'Hobart is
weg. Dit ding. . . is niets meer dan een omhulsel. Je weet wat daar
in zit, en dat is Hobart niet.'
`Jammer,' zei ze, beleefd het spelletje meespelend, zodat ze
tijd zou hebben om na te denken.
`Geen groot verlies,' zei Shadwell.
'Maar we hadden nog iets of te handelen.'
`Jij en Hobart?'
`Ja,' zei ze, en keek strak naar de verbrande man. 'Ik had
gehoopt dat hij zich me zou herinneren.'
Hobarts hoofd zakte, kwam toen weer omhoog; een primitief
knikje. Je herinnert je me dus,' zei ze.
De ogen lieten haar geen seconde los.
`Ben je de Draak?' vroeg ze hem.
`Houd je mond,' zei Shadwell.
`Of de Ridder?'
'Ik heb je al gezegd dat je je mond moet houden!' Shadwell
wilde op haar aflopen, maar voordat hij dicht genoeg bij was om
haar te kunnen slaan, had Hobart zijn arm opgeheven en legde het
zwarte stompje dat eens zijn hand was geweest op Shadwells borst.
De Verkoper deed meteen een pas achteruit.
Hij is bang, dacht Suzanna. Ze zag een krans van angst om zijn
hoofd, die alleen maar bevestigde wat zijn gezicht al had
toegegeven. Hier was een kracht die hij niet onder controle kon
houden, en hij was bang. Maar niet zo bang dat hij zijn mond
hield.
`Verbrand haar,' zei hij tegen Hobart. `Laat haar ons
vertellen waar ze zijn.'
Haar maag verkrampte zich. Ze had rekening gehouden met de
mogelijkheid dat ze haar zouden martelen om haar tot spreken te
dwingen. Maar het was te laat om te vluchten. Bovendien leek Hobart
absoluut niet van plan te zijn Shadwells bevel op te volgen. Hij
keek haar alleen aan, zoals de Ridder in het boek naar haar had
gekeken: een gewond wezen, aan het einde van zijn verhaal. En zij
voelde zich *net zoals ze zich toen had gevoeld: bang en sterk
tegelijk. Het lichaam voor haar was het transportmiddel van een
vernietigende kracht, maar als ze dat binnen kon gaan — heel zacht
— en met Hobart kon spreken, wiens geheime hart ze kende, zou ze
hem er misschien, heel misschien toe kunnen overhalen haar partij
te kiezen, tegen de Gesel. Draken hadden zwakke plekken; misschien
hadden Engelen die ook. Zou ze hem ertoe kunnen overhalen haar zijn
keel aan te bieden?
'Ik . kan me je herinneren,' zei hij.
De stem klonk aarzelend, er sprak pijn uit, maar het was wel
duidelijk die van Hobart en niet de stem van degene die bezit van
zijn lichaam had genomen. Ze keek even van opzij naar Shadwell, die
deze ontmoeting verbaasd gadesloeg, en toen weer naar Hobart. Op
dat zelfde moment zag ze iets flikkeren in de niet gesloten gaten
in zijn lichaam. Instinctief wilde ze achteruitwijken, maar Hobart
hield haar tegen.
`Ga niet . . . weg,' zei hij. zal je geen kwaad doen.'
`Bedoel je de Draak?'
Ja,' zei hij. sneeuw heeft hem traag gemaakt. Hij denkt dat
hij in het zand is, alleen.'
Nu begon ze vaag iets te begrijpen van het gebrek aan
activiteit van de Gesel. Nu hij daar boven op de heuvel naar het
ondergesneeuwde landschap zat te kijken, had hij zijn greep op het
heden verloren. Hij was terug in de Leegte waar hij zo lang had
gewoond, waar hij op nieuwe instructies van zijn Maker wachtte.
Shadwell was die Maker niet. Hij was stof, menselijk stof. De Gesel
hoorde hem niet langer. Maar hij kende de geur van de Zieners. En
als de betovering niet meer werkte, hetgeen nu snel zou gebeuren,
zou de wildernis hem niet langer van zijn plicht afhouden. Dan zou
hij doen waarvoor hij hierheen was gekomen, niet omwille van
Shadwell, maar omwille van zichzelf. Ze moest hem snel
bereiken.
`Herinner je je het boek?' vroeg ze aan Hobart.
Het duurde even voordat hij antwoordde. In de stilte gloeide
zijn lichaam weer als een oven. Ze begon te vrezen dat zijn
troostende woorden misplaatst waren geweest; dat deze twee
Wetgevers een integraal deel uitmaakten van elkaar, dat het
verbreken van de trance van de een, de ander alert had
gemaakt.
`Zeg het me . zei ze. 'Het boek .
`0 ja. We waren daar zei hij, en het licht dat hij uitstraalde
werd
feller, . . in de bomen. Jij en ik en . .
Hij zweeg, en zijn zoeven nog slappe gezicht raakte
verwrongen. Er was sprake van paniek, terwijI het vuur tot aan de
lippen van zijn wonden kwam. Uit haar ooghoeken zag ze Shadwell
langzaam achteruitstappen, alsof hij wegliep van een op scherp
gezette born. Ze probeerde snel een afleidingsmanoeuvre te
bedenken, maar zonder succes.
Hobart bracht zijn gebroken handen naar zijn gezicht, en door
dat gebaar begreep ze hoe die zo verwoest waren. Hij had het vuur
van de Gesel al eens eerder willen tegenhouden, en daar was zijn
huid het slachtoffer van geworden.
`Verbrand haar,' hoorde ze Shadwell mompelen.
Toen kwam het vuur. Niet opeens, zoals ze had verwacht, maar
druppend uit zijn wonden en neusgaten, uit zijn mond, pik en
poriën, toen stromend, nog een beetje traag, maar steeds sneller.
Ze had de race verloren.
Maar Hobart was nog niet helemaal verslagen. Hij deed een
laatste, heldhaftige poging om zijn eigen wil duidelijk te maken.
Voordat hij echter een woord had kunnen zeggen, had Uriel zijn
spuug in brand gestoken. Vuur likte aan zijn gezicht, de
geometrische vormen erachter werden duidelijker. Door de vlammen
heen zag Suzanna Hobarts ogen op zich rusten, en toen hun
blikken elkaar kruisten, gooide hij zijn hoofd in zijn nek.
Ze kende dat gebaar van vroeger. Hij bood haar zijn keel aan.
Dood me snel, had de Draak gezegd.
Hobart vroeg nu om diezelfde liefhebbende daad, op de enige
manier die hem nog restte.
In het boek had ze geaarzeld en daardoor de kans misgelopen
haar vijand te vellen. Ditmaal zou ze niet aarzelen.
Ze had het menstruüm als wapen, en zoals altijd kende dat haar
bedoeling beter dan zij die zelf kende. Zodra ze aan moord dacht,
vloog die gedachte al voor haar uit, had de afstand tussen haar en
Hobart in een fractie van een seconde overbrugd en greep hem
vast.
Zijn keel werd aangeboden, maar het menstruüm pakte niet zijn
keel maar zijn hart. Ze voelde de hitte van zijn lichaam naar haar
hoofd terugstromen, meegenomen door de rivier, en daarmee ook zijn
levensritme. Ze had zijn hartslag in haar hand en hield die stevig
vast, zonder een spoortje berouw. Hij wilde de dood en zij kon hem
die geven. Het was een eerlijke ruil.
Hij trilde heftig, maar ondanks al zijn zonden was zijn hart
dapper en bleef slaan.
Vuur kwam nu uit zijn hele lichaam. Hij huilde het uit, kakte
het uit, zweette het uit. Ze rook dat haar haren schroeiden, en de
stoom tussen hen deed de sneeuw smelten en verdampen. De
geometrische vormen kregen het vuur nu in hun macht, vormden het,
richtten het. Het zou haar nu ieder moment kunnen raken.
Ze pakte zijn hart nog steviger vast, voelde het opzwellen.
Nog altijd slaand, nog altijd slaand.
Net toen ze dacht dat ze zou falen, gaf de spier het op en
stond het 1 hart stil.
Ergens uit Hobarts binnenste kwam een geluid dat zijn longen
niet hadden kunnen vormen en zijn mond niet had kunnen uiten. Maar
ze hoorde het duidelijk, net als Shadwell. Het was deels een zucht,
deels een snik. Het was zijn laatste woord. Het lichaam dat ze nog
f/ vasthield in de vingers van haar geest, was dood voordat het
geluid verstorven was.
Ze begon het menstruüm uit hem weg te trekken, maar de Gesel
greep de staart vast en via de rivier bereikte haar een echo van de
Leegte. Ze proefde de krankzinnigheid ervan, voordat ze haar
dodelijke kracht weer helemaal in zich had getrokken.
Er volgde een leeg moment. De stoom steeg op, de sneeuw
dwarrelde neer. Toen viel Hobart, eens Ridder en Draak, dood bij
haar voeten op de grond.
Wat heb je gedaan?' zei Shadwell.
Ze was er niet zeker van. Natuurlijk, ze had Hobart gedood.
Maar verder? Het lijk dat op zijn bulk voor haar lag, gaf geen
enkel teken bezeten te zijn; het vuur was plotseling gedoofd. Had
Hobarts dood Uriel uitgedreven, of wachtte die domweg het juiste
moment af?
`Je hebt hem gedood,' zei Shadwell. ,ja .2
`Hoe? Jezus . hoe?'
Ze bereidde zich voor om zich te verzetten als hij haar zou
aanvallen, maar ze zag in zijn ogen geen moordlust, wel
walging.
`Jij bent een van de tovenaars, nietwaar?' zei hij. `Je bent
hier bij hen.'
'Dat was ik, maar zij zijn weg, Shadwell. Je bent je kans
misgelopen.'
kun je met je bedrog een rad voor ogen draaien,' zei hij, een
en al gespeelde onschuld, 'want ik ben maar een mens. Maar je kunt
je voor de Engel niet verborgen houden.'
`Je hebt gelijk,' zei ze. 'Ik ben bang. Net als jij.'
`Bang?'
`Hij kan zich nu nergens verbergen,' bracht ze hem in
herinnering, en keek even naar Hobarts lijk. `Zal hij niet iemand
nodig hebben? Hij heeft de keuze tussen jou en mij. Ik ben verrot
door mijn toverkunsten. Jij bent zuiver.'
Even verdween Shadwells façade, en werden haar ergste
vermoedens bevestigd en versterkt. Hij was niet alleen bang, hij
was doodsbang. `Hij zal mij niets doen,' protesteerde hij met een
samengeknepen keel. 'Ik heb hem wakker gemaakt en hij heeft aan mij
zijn leven te danken.'
Denk je dat hem dat lets kan schelen?' zei ze. Denk je dat
iets als hij echt belangstelling heeft voor kanonnevoer zoals jij
en ik?'
Nu ze hem die vragen stelde, kon hij niet langer
onverschilligheid voorwenden. Hij streek met zijn tong over zijn
lippen, eerst zijn bovenlip, toen zijn onderlip, telkens
weer.
`Je wilt niet sterven, nietwaar?' zei ze. 'In ieder geval niet
op die manier.'
Ditmaal keek hij naar het lijk op de grond.
zou het niet durven,' zei hij. Maar zijn stem werd steeds
zachter, alsof hij bang was dat Uriel hem zou Koren.
`Help me,' zei ze tegen hem. `Samen kunnen we hem wellicht in
bedwang houden.'
'Dat is onmogelijk,' antwoordde hij.
Toen hij sprak, werd het lichaam in de warme modder tussen hen
opeens door vlammen omgeven. Ditmaal kon Uriels vuur niets
anders meer verteren dan spieren en beenderen; Hobart was al
zo naakt als een man kon zijn. De huid barstte en op een
honderdtal plaatsen kookte bloed. Suzanna deed een stap achteruit
om zich tegen de hitte te beschermen, en kwam daardoor binnen het
bereik van Shadwell. Hij pakte haar beet en plaatste haar lichaam
tussen hem en het vuur. Maar de Gesel had Hobart al verlaten en was
de heuvel ingegaan. De grond begon te trillen en onder zich hoorden
ze het oorverdovende lawaai van verschuivend gesteente en
verpulverde aarde.
Suzanna wilde wegrennen zolang het kon, maar Shadwell had haar
nog altijd vast, en hoewel ze het menstruüm dolgraag met hem aan de
slag wilde laten gaan, besefte ze dat hij de laatste bondgenoot was
die ze nog had. Hij was degene die het beest wakker had gemaakt en
zijn metgezel was geweest. Als iemand zijn zwakke plekken kende,
was dat Shadwell wel.
Het geraas werd steeds luider, en toen kantelde de hele
heuvel. Ze hoorde Shadwell gillen. Toen viel hij en trok Suzanna
met zich mee. Daardoor werd waarschijnlijk haar leven gered, want
toen ze de helling afrolden, deed zich bij de top van de
Raymentheuvel een eruptie voor.
Stenen en bevroren aarde werden de lucht in geschoten en
regenden toen op hun hoofden neer. Ze had geen kans zichzelf
daartegen te beschermen. Ze spuugde nog altijd sneeuw uit toen lets
tegen haar nek sloeg. Ze probeerde bij bewustzijn te blijven, maar
dat lukte haar niet, en ze gleed weg in de nacht achter haar
ogen.
2
Toen ze bijkwam, was Shadwell nog altijd bij haar en hield
haar zo stevig vast dat haar arm van elleboog tot vingertoppen
gevoelloos was. Aanvankelijk dacht ze dat de klap haar
gezichtsvermogen had aangetast, maar toen merkte ze dat ze omgeven
werden door een dichte, koude mist die de hele heuvel in zijn greep
leek te hebben. Shadwell keek haar aan, zijn ogen twee spleten in
zijn smerige gezicht.
`Je leeft nog. . zei hij.
`Hoe lang liggen we hier al?'
Ten paar minuten.'
'Waar is de Gesel?' vroeg ze hem.
Hij schudde zijn hoofd. 'Die kan niet meer nadenken,' zei hij.
'Hobart had gelijk. Hij weet niet meer waar hij is. Je moet me
helpen.' Daarom ben je hier gebleven.'
`Anders zal geen van ons beiden in leven blijven.'
`Hoe kan ik je dan helpen?' vroeg ze.
Hij gaf haar een klein, trillend glimlachje.
'Breng hem tot rust,' zei hij.
Nogmaals: hoe?'
`Geef hem wat hij hebben wil. De tovenaars.'
Ze lachte hem uit.
`Nog eens proberen,' zei ze.
Dat is de enige mogelijkheid. Hij zal pas tevreden zijn als
hij hen allemaal heeft. Dan zal hij ons met rust laten.'
'Ik ben niet van plan hem lets te geven.'
Hij pakte haar weer steviger vast.
`vroeg of laat zal hij hen toch vinden,' zei hij, en stond
duidelijk op het punt om als een baby te gaan snikken. 'Zij hebben
geen enkele kans dit te overleven, maar wij wel. Jij moet ervoor
zorgen dat die rotzakken zich laten zien. Als hij hen eenmaal
heeft, zal hij geen enkele belangstelling meer hebben voor ons.'
Hij had zijn gezicht dicht bij het hare gebracht en ze kon iedere
traan en tic duidelijk zien. 'Ik weet dat je me haat,' zei hij, 'en
dat verdien ik. Dus doe het voor jezelf en niet voor mij. Ik kan
het voor je de moeite waard maken.' Ze keek hem aan met iets van
ontzag vanwege het feit dat hij ook nu nog in staat was te
marchanderen. 'Ik heb spul verstopt,' zei hij. 'Is een fortuin
waard. Zeg maar wat je hebben wilt en dat krijg je dan van me.
Helemaal voor niets en . .
Hij zweeg.
lieve god,' zei hij.
Ergens in de mist was lets gaan janken, een in intensiteit
toenemend gejank dat hij herkende, en dat hem angst aanjoeg. Hij
scheen tot de conclusie te komen dat het zinloos was te hopen dat
zij hem zou helpen, want hij her haar los en stond op. De mist was
overal even dicht. Het duurde enige seconden voordat hij een
ontsnappingsroute had gekozen. Hij rende struikelend weg toen het
gejank, dat alleen van Uriel afkomstig kon zijn, de heuvel deed
schudden.
Suzanna stond op, en alles om haar heen leek te draaien door
de mist en haar pijnlijke hoofd. Ze kon zich niet oriënteren. Het
enige dat ze kon doen was rennen, zo snel mogelijk weg van het
gejank, terwij1 er bloed over haar nek stroomde. Tweemaal viel ze;
tweemaal maakte haar lichaam contact met een aarde die onder haar
leek te zullen opensplijten.
Ze stond op het punt van instorten toen er opeens voor haar
uit de mist een figuur opdoemde die haar naam riep. Het was Hamel.
'Ik ben hier!' schreeuwde ze hem toe, boven de herrie van de Gesel
uit. Hij was binnen een paar seconden bij haar, en leidde haar over
de gevaarlijke grond heen terug naar het bos.
3
Shadwell had geluk. Toen hij bij de heuvel vandaan was, werd
de mist minder dicht, en hij besefte dat hij door instinct of
toeval de beste ontsnappingsroute had gekozen. De weg was hier niet
ver vandaan. Hij zou er zijn voordat de Engel klaar was met de
heuvel. Dan kon hij weggaan naar een veilige plaats aan de andere
kant van de wereld, waar hij zijn wonden kon likken en al deze
ellende uit zijn hoofd kon zetten.
Hij waagde het even over zijn schouder te kijken. Hij was al
een aardig eind verwijderd van de plaats des onheils. Het enige
teken dat op de aanwezigheid van de Engel wees, was de mist, en die
hing nog altijd om de heuvel heen. Hij was veilig.
Hij ging lets langzamer lopen toen hij de haag bij de weg zag.
Die hoefde hij nu alleen maar te volgen tot het eerste het beste
hek. Het sneeuwde nog altijd, maar hij was warm door het rennen, en
het zweet drupte over zijn borst en rug. Maar toen hij zijn jas
losknoopte, besefte hij al dat hij niet zelf voor die warmte
zorgde. De sneeuw onder zijn voeten veranderde in modder toen er
hitte uit de grond opsteeg en er opeens loten te voorschijn kwamen
die als slangen naar zijn gezicht klommen. Toen er bloemen
ontstonden, begreep hij hoe ernstig zijn vergissing was geweest.
Die bloesems hadden sappen nodig, en in hun harten zag hij de ogen
van Uriel, de ontelbare ogen van Uriel.
Hij kon Been kant op; ze hadden hem helemaal ingesloten. Tot
zijn grote schrik hoorde hij de stem van de Engel in zijn hoofd,
zoals hij die voor het eerst had gehoord in Rub al Khali.
Denk je dat ik het niet durf?
DENK JE DAT IK HET NIET DURF?
En toen was hij bij hem.
Het ene moment was hij slechts zichzelf; een man met een
levensgeschiedenis.
Het volgende moment werd hij tegen zijn krakende schedeldak
gedrukt op het moment dat de Engel uit het Paradijs hem opeiste. De
laatste actie die hij ondernam als een man met een lichaam dat hij
het zijne kon noemen, was gillen.
4
`Shadwell,' zei ze.
`Geen tijd om daarvan te genieten,' merkte Hamel grimmig op.
`We moeten terug zijn voordat ze gaan vertrekken.'
`Vertrekken?' herhaalde ze. 'Nee, dat moeten we niet doen. De
Gesel is er nog, in de heuvel.'
`We hebben geen keuze,' zei Hamel. 'De betoveringen zijn bijna
opgebruikt. Zie je dat dan niet?'
Ze stonden nu een paar meter van de bomen vandaan, en er leek
inderdaad een rokerige presence in de lucht te zijn, een aanwijzing
van wat er achter het scherm was verborgen.
`Geen kracht meer over,' zei Hamel.
`Geen spoor van Cal? Of Nimrod?' vroeg ze.
Hij schudde even ontkennend zijn hoofd. Ze waren weg, zei zijn
blik, en het was de moeite niet waard je daar druk over te
maken.
Ze keek om naar de heuvel, hopend op een teken dat hem zou
tegenspreken, maar ze zag geen enkele beweging. Bij de top nog
steeds mist; de omgewoelde aarde stil.
`Ga je mee?' wilde hij weten.
Ze liep achter hem aan, met kloppend hoofd, de eerste stap nog
door de sneeuw, de tweede door de struiken. Ergens midden in hun
schuilplaats was een kind ontroostbaar aan het snikken.
`Kijk eens of je het tot bedaren kunt brengen, Hamel, maar
zachtjes.' `Gaan we of gaan we niet?' vroeg hij.
`Ja, we zullen wel moeten,' gaf ze toe. 'Maar ik wil Cal
eerst, nog zien.'
Daar hebben we de tijd niet voor,' hield hij vol.
`Oké,' zei ze. `Ik heb je wel gehoord. We zullen gaan.' Hij
gromde wat, en draaide zich om. 'Hamel?' riep ze hem na.
`Ja?'
`Dank voor het feit dat je achter me aan bent gekomen.'
'Ik wil hier weg,' zei hij, en ging het snikkende kind zoeken,
waarna zij terugging naar de uitkijkpost, vanwaar de heuvel het
beste te zien was.
Daar hielden meerdere Zieners de wacht.
lets bijzonders?' vroeg ze aan een van hen.
De man hoefde geen antwoord te geven. Er werd gemompeld, en
snel keek ze naar de heuvel.
De wolk van mist bewoog zich. Het was alsof lets er middenin
diep adem had gehaald, want de wolk vouwde zich dubbel, werd
kleiner en kleiner, tot de kracht zichtbaar werd.
Uriel had de Verkoper gevonden. Hoewel Shadwells lichaam in de
modder van de Raymentheuvel stond, brandden de ogen met een
engelachtig licht. Door de doelbewuste manier waarop hij het veld
bekeek, werd duidelijk dat de Gesel nu niet meer werd afgeleid. De
Engel was niet langer verloren in een herinnerde Leegte. Hij wist
waar het was, en waarom. 'We moeten weg,' zei ze. Eerst de
kinderen.' Dat bevel kwam geen seconde te vroeg, want toen de
boodschap door de bomen werd meegenomen en de vluchtelingen het
voor de laatste maal in hun Leven op een lopen zetten, richtte
Uriel zijn moordzuchtige ogen op het veld onder aan de
Raymentheuvel, en de sneeuw begon weg te branden.