DE OPROEP
Cal werd opeens wakker.
Het was een beetje koud geworden, hoewel hij daardoor niet was
gewekt. Lemuel Lo riep zijn naam.
'Calhoun... Calhoun . . '
Hij ging rechtop zitten. Lemuel stond naast hem, glimlachte
door zijn voile baard heen.
lemand heeft naar je gevraagd,' zei hij.
`0?'
`We hebben niet veel tijd, mijn dichter,' zei hij, toen Cal
overeind krabbelde. 'Het tapijt wordt opnieuw geweven. Over een
paar minuten zal dit alles weer slapen. En ik ook.'
Dat kan niet goed zijn,' zei Cal.
`Er zit niets anders op, mijn vriend. Maar wees niet bang. Jij
zult over ons waken, nietwaar?'
Hij pakte Cals hand heel stevig vast.
`Ik heb lets gedroomd . . zei Cal.
Wat dan?'
`Ik droomde dat deze wereld de werkelijkheid was en die andere
niet.' Lemuels glimlach verdween. 'Ik wou dat je droom waar was,'
zei hij. `Het Koninkrijk is echter maar al te zeer werkelijkheid.
Maar lets dat te zeker van zichzelf wordt, wordt een soort leugen.
Zo gaat dat nu eenmaal. Dat heb je gedroomd. Dat die andere plaats
niets anders is dan een plaats vol leugens.'
Cal knikte. Zijn hand werd nog steviger vastgehouden, alsof er
een overeenkomst zou worden gesloten.
`Calhoun, laat je niet van de wijs brengen. Denk aan Lo. En
aan zijn boomgaard. Zul je dat doen? En dan zullen we elkaar
weerzien.' Lemuel omhelsde hem.
'Met vergeten,' zei hij, met zijn mond heel dicht bij Cals
oor.
Cal omhelsde de man eveneens, zo goed hij dat kon gezien de
omvangrijke gestalte van Lo. Toen liet de eigenaar van de boomgaard
hem los.
`Ga nu maar snel,' zei hij. `Degene die je wil spreken, heeft
je lets belangrijks te zeggen, zegt ze.' Toen liep hij met grote
passen weg naar de plaats waar het tapijt werd opgerold en nog een
paar laatste melancholieke
liederen werden gezongen.
Cal zag hem tussen de bomen doorlopen, met zijn vingers iedere
stam even aanrakend. Ongetwijfeld om te zeggen dat ze lekker
moesten gaan slapen.
`Meneer Mooney?'
Cal keek om zich heen. Twee bomen verderop stond een vrouw met
een duidelijk oosters gezicht. In haar hand hield ze een lamp vast,
die ze optilde toen ze op hem afliep en hem uitgebreid en
schaamteloos bekeek.
`Hij had tegen me gezegd dat je knap was en dat is ook zo,'
zei ze. `Op een eigenaardige manier.'
Ze hield haar hoofd een beetje schuin, alsof ze Cals
gelaatstrekken zo beter zou kunnen interpreteren.
`Hoe oud ben je?'
`Zesentwintig. Hoezo?'
`Zesentwintig; zei ze. 'Rekenen kan hij niet.'
Ik ook niet, wilde Cal zeggen, maar er waren andere,
dringender vragen. En de eerste luidde: Wie ben jij?'
'Ik ben Chloe,' antwoordde de vrouw. 'Ik kom je halen. We
moeten haast maken, want hij wordt ongeduldig.'
Wie?'
`Zelfs als we tijd hadden om te praten, zou ik je dat nog niet
mogen zeggen,' antwoordde Chloe. 'Maar hij wil je heel graag zien,
dat kan ik je wel zeggen. Heel graag.'
Ze draaide zich om en liep tussen de bomen door. Ze sprak nog
altijd, maar Cal kon de woorden niet opvangen. Hij ging achter haar
aan en hij hoorde het laatste deel van een zin.
geen tijd om te voet . .
Vat zei je?' vroeg hij, toen hij haar had ingehaald.
`We moeten snel verder,' zei ze.
Ze hadden de rand van de boomgaard bereikt en daar zag hij tot
zijn grote verbazing een riksja staan. Een gespierde man van
middelbare leeftijd, die een dunne zwarte sigaret rookte, stond
erbij, gekleed in een felblauwe broek en een oud vest. Op zijn
hoofd een bolhoed. Dit is Floris,' vertelde Chloe. 'Stap
alsjeblieft in.'
Cal deed wat er van hem was gevraagd en ging te midden van de
vele kussens zitten. Hij had dit avontuur nog niet kunnen weigeren
als zijn leven ervan had afgehangen. Chloe ging naast hem zitten.
`Snel; zei ze tegen de man, en ze vertrokken vlug als de
wind.