CHARISMA
Nimrod stond op hem te wachten op de plaats die ze twee dagen
daarvoor hadden afgesproken. Jerichau had de indruk dat zijn
enthousiasme in die tussentijd nog was toegenomen.
`Het zal de tot dusver allergrootste bijeenkomst worden . .
zei hij. `Onze groep wordt steeds groter. Jerichau, de dag is
nabij. Onze mensen zijn klaar en wachten.'
zal ik pas geloven als ik het zie.'
En hij zag het.
Tegen het invallen van de avond nam Nimrod hem via een
ingewikkelde weg mee naar de ruin van een groot gebouw, ver weg van
de bewoonde wereld. Dat gebouw had eens een smederij onderdak
geboden; maar toen de welvaart afnam, was het daarmee ook
bergafwaarts gegaan. Nu zouden de muren getuigen zijn van het
ontsteken van een heel ander vuur.
Toen ze dichterbij kwamen, was het duidelijk dat er binnen
lichten brandden, maar verder wees niets op de aanwezigheid van de
mensenmenigte die Nimrod had beloofd. Te midden van het puin zaten
een paar mensen; verder leek de plaats verlaten te zijn.
Maar toen ze eenmaal binnen waren, werd Jerichau
geconfronteerd met de eerste schok van een avond die vele schokken
met zich zou meebrengen. Het grote gebouw was tot de nok toe
afgeladen met honderden Zieners. Hij zag Babu, Ye-me, Lo en Aia;
hij zag oude mannen en vrouwen, baby's. Sommigen herkende hij.
Mensen die aanvankelijk in het Weefsel hadden gezeten en de vorige
zomer kennelijk besloten hadden hun geluk in het Koninkrijk te
beproeven; anderen waren, zo vermoedde hij, afstammelingen van
diegenen die het Weefsel van het begin aan hadden afgewezen. Aan
hen was duidelijk te zien dat ze hun vaderland niet kenden. Velen
van hen stonden een beetje apart, alsof ze bang waren te worden
verstoten.
Het was desoriënterend om Zieners te zien die gekleed gingen
in spijkerbroeken en leren jasjes, in bloemetjesjurken en op hoge
hakken.
Zo te zien hadden velen van hen het in het Koninkrijk
uitstekend weten te redden, zo ze niet welvarend waren geworden.
Toch waren ze er. Een gefluister over de bevrijding was hun in hun
schuilplaatsen te midden van de Koekoeken ter ore gekomen en ze
waren gekomen, met hun kinderen en hun gebeden. Zieners die alleen
via geruchten en verhalen van het bestaan van de Fuga op de hoogte
konden zijn, waren hierheen getrokken in de hoop de plaats te zien
die hun hart nooit had vergeten.
Ondanks zijn aanvankelijke cynisme kon hij er niets aan doen
dat hij werd ontroerd door deze zwijgende en verwachtingsvolle
menigte. `Had ik het je niet gezegd?' fluisterde Nimrod, terwijl
hij Jerichau door de mensenmenigte been meenam. `Zullen we proberen
zo dicht mogelijk bij hem in de buurt te komen?'
Aan de andere kant van de grote hal was een podium gebouwd dat
overdekt was met bloemen. Lichtjes cirkelden door de lucht —
betoveringen van de Babu — en verlichtten het podium.
`Hij zal spoedig komen,' zei Nimrod.
Daar twijfelde Jerichau niet aan. Hij zag aan de andere kant
van de hal enige beweging; verscheidene figuren, allen in het
donkerblauw gekleed, bevalen de menigte een paar meter van het
podium vandaan te gaan. De gelovigen gaven zonder morren gehoor aan
dat bevel.
zijn zij?' vroeg Jerichau, en knikte in de richting van de
geüniformeerde figuren.
`Het Elitekorps van de Profeet,' zei Nimrod. 'Zij zijn dag en
nacht bij hem. Om hem te beschermen.'
Jerichau had geen tijd verder nog vragen te stellen. In de
kale muur van baksteen achter het podium ging een deur open en
iedereen trilde meteen van opwinding. De menigte rukte op richting
podium. De emoties waren besmettelijk. Jerichau deed zijn uiterste
best kritisch te blijven, maar merkte dat zijn hart van opwinding
bonsde.
Een lid van het Elitekorps was door de geopende deur
verschenen met een eenvoudige houten stoel. Die zette hij v66r op
het podium neer. Achter Jerichau rukten de mensen nog altijd verder
op, en links en rechts werd hij ingebouwd. leder gezicht was naar
het podium toegekeerd, behalve het zijne. Sommige mensen hadden
tranen op hun wangen, omdat de spanning van het wachten hun te
machtig was geworden. Anderen waren in stilte aan het bidden.
Nu kwamen er nog twee leden van het Elitekorps de deur door en
toen hun wegen zich scheidden, zag men een gestalte, gekleed in het
lichtgeel. Op dat moment weerklonken niet de jubelende
welkomstkreten die Jerichau had verwacht, wel hoorde hij een zacht,
verlangend gemompel dat zijn hele lichaam leek te beroeren.
De zwevende lichtjes boven het podium werden feller. Het
gemompel werd dieper en luider. Jerichau moest zijn uiterste
best doen zich niet bij de anderen aan te sluiten.
De lichtjes waren nu wit van de hitte geworden, maar de
Profeet kwam niet naar voren om zich daarin te baden. Hij hield
zich nog op de achtergrond, de menigte plagend die hem met gekreun
smeekte zich te laten zien. Nog kwam hij niet; ze bleven hem
smeken, waarbij hun woordeloze gebeden steeds intenser
werden.
Pas na drie of vier minuten verwaardigde hij het zich te
reageren en het licht in te stappen. Hij was een grote man — een
mede-Babu, vermoedde Jerichau — die door de een of andere ziekte
langzaam liep. Zijn gezicht was vriendelijk, een beetje vrouwelijk
zelfs; zijn haar, fijn als dat van een baby, was spierwit.
Hij bereikte de stoel en ging zitten — kennelijk niet geheel
zonder pijn — en bekeek de menigte. Geleidelijk aan werd het
gemompel zachter. Hij zei echter pas iets toen het helemaal stil
was geworden. En toen hij sprak, hoorde Jerichau niet de stem die
hij van een Profeet zou hebben verwacht; krachtig, bezeten. Het was
een zachte, muzikale stem, aarzelend zelfs.
`Mijn vrienden . . . ' zei hij. 'We zijn hier bijeen gekomen
in de naam van Capra . . . '
`Capra ' Die naam werd van muur tot muur gefluisterd.
`Ik heb Capra's woorden gehoord. Ze zeggen dat de tijd heel
dichtbij is.' Hij sprak, vond Jerichau, alsof hij die mededeling
wel moest doen, maar zich daar verre van gemakkelijk bij
voelde.
`Als er onder u nog mensen zijn die twijfelen . . . moeten die
zich voorbereiden om die twijfel van zich af te zetten.'
Nimrod keek naar Jerichau, alsof hij wilde zeggen: hij doelt
op jou. `Per dag neemt ons aantal toe . . . ' zei de Profeet.
`Capra's woord vindt overal zijn weg naar diegenen die vergeten
zijn, of die hem hebben vergeten. De slapenden worden erdoor
gewekt. De stervenden dansen erdoor.' Hij sprak heel zacht, liet
retorica de plaats van stem-volume innemen. 'Heel spoedig zullen we
thuis zijn,' zei hij. 'Dan zullen we ons weer bevinden te midden
van diegenen die we liefhebben, lopen waar onze vaders en moeders
hebben gelopen. We zullen ons niet langer verborgen hoeven houden.
Dat vertelt Capra ons. We zullen opstaan, mijn vrienden. Opstaan en
een fel licht uitstralen.' In de hal werd onderdrukt gesnikt. Hij
hoorde dat, en bracht de mensen met een zachte glimlach tot
bedaren.
`Er hoeft niet meer te worden gehuild,' zei hij. `Ik zie een
einde aan het huilen komen. En een einde aan het wachten.'
`Ja,' zei de menigte, als uit een mond. 'Ja! Ja!'
Jerichau wilde zich niet meer verzetten. Hij hoorde immers bij
deze mensen? Hun tragedie was zijn tragedie en hun verlangen
was het zijne.
Ja,' hoorde hij zichzelf zeggen. ja . .
`Geloof je het nu?' vroeg Nimrod.
De Profeet stak een gehandschoende hand omhoog om de menigte
weer tot zwijgen te brengen. Het duurde ditmaal Langer voordat
iedereen weer tot rust was gekomen, maar toen de Profeet opnieuw
het woord nam, was zijn stem sterker, alsof hij die had kunnen
voeden met de gemeenschappelijk tot uitdrukking gebrachte
gevoelens.
`Mijn vrienden, Capra houdt van de vrede, net zoals wij dat
allemaal doen, maar we moeten onszelf geen rad voor ogen draaien.
We hebben vijanden. Vijanden onder de mensen en ja, ook onder de
Zieners. Velen hebben ons bedrogen. Zijn met de Koekoeken gaan
samenzweren om ons slapende te houden. Dat heeft Capra met zijn
eigen ogen gezien. Verraad en leugens, mijn vrienden; overal!' Hij
boog even zijn hoofd, alsof het uiten van die woorden hem bijna
verslagen had. Vat zullen we doen?' zei hij, met een stem vol
wanhoop.
Leid ons!' schreeuwde iemand.
De Profeet hief zijn hoofd weer op, en keek bezorgd.
`Ik kan jullie alleen de weg wijzen,' protesteerde hij.
Maar de kreet was al door anderen overgenomen en zwol aan.
`Leid ons!' riepen ze. Leid ons!'
Langzaam stond de Profeet op. Weer hief hij zijn handen op om
iedereen tot zwijgen te brengen, maar ditmaal lieten ze dat niet zo
makkelijk toe.
Nu was hij voor het eerst gedwongen zijn stem te verheffen.
`Luister alstublieft naar mij!'
`We zullen u volgen!' schreeuwde Nimrod. 'We zullen u volgen!'
Verbeeldde Jerichau het zich, of hadden de lichtjes boven het
podium een nieuwe gloed gekregen en straalde het haar van de
Profeet echt, als een stralenkrans? Te oordelen naar zijn
gezichtsuitdrukking was hij niet blij met die strijdlustige kreten
uit het publiek; de vox populi wilde meer dan vage beloften.
Luister naar me,' smeekte hij. 'Als jullie willen dat ik
jullie leid. . . ' 'Ja' brulden vijfhonderd kelen.
`Als jullie dat echt willen, moet ik jullie waarschuwen. Het
zal niet makkelijk zijn. Tedere gevoelens zullen we overboord
moeten zetten. We zullen hard moeten zijn als steen. Er zal bloed
vloeien.'
Die waarschuwing bracht de menigte geenszins tot bedaren. Het
enthousiasme werd er eerder nog door aangewakkerd.
`We moeten geslepen zijn,' zei de Profeet, 'net zoals diegenen
die tegen ons samenzweren, geslepen zijn.'
De menigte gilde nu, Jerichau al even hard.
`De Fuga roept ons naar huis!'
`Naar huis! Naar huis!'
`En we zullen naar die stem luisteren. We moeten op weg gaan.'
De deur achter het podium was een stukje geopend, waarschijnlijk om
het gevolg van de Profeet in staat te stellen de toespraak eveneens
te horen. Nu zag Jerichau opeens een beweging. Er stond iemand in
de schaduw van de deuropening, wiens gezicht hij leek te kennen . .
. `We zullen samen teruggaan naar de Fuga,' zei de Profeet, wiens
stem nu niet meer breekbaar of aarzelend klonk.
Jerichau keek langs de spreker been, probeerde degene die daar
bij de deur op wacht stond, beter te zien.
`We pakken de Fuga terug van onze vijanden, uit naam van
Capra.' De man die door Jerichau in de gaten werd gehouden, ging
iets anders staan en daardoor viel er even een verdwaalde
lichtstraal op hem. Jerichaus maag verkrampte zich toen hij in
stilte dat gezicht van een naam voorzag. Het glimlachte, maar hij
wist dat die glimlach humorloos was, want de eigenaar ervan kende
geen humor. En geen liefde; en geen genade. . .
`Schreeuw, mijn Zieners. Schreeuw!'
Het was Hobart.
`Zorg ervoor dat ze ons horen in hun slaap. Ons horen en bang
zijn voor ons oordeel.'
Het leed geen twijfel. De tijd die Jerichau in het gezelschap
van de inspecteur had doorgebracht, stond voor altijd in zijn
geheugen gegrift. Het was Hobart.
De stem van de Profeet won met iedere lettergreep aan kracht.
Ook zijn gezicht leek subtiel veranderd te zijn. Vriendelijkheid
was verdwenen, nu was er slechts sprake van woede.
`Zegt het voort!' zei hij. 'De bannelingen keren terug!'
Jerichau keek nu met heel andere ogen naar de voorstelling,
wendde enthousiasme voor, maar probeerde antwoorden te vinden op
allerlei vragen.
En de belangrijkste luidde: wie was deze man die de Zieners
opzweepte door beloften over een op handen zijnde Bevrijding? Een
kluizenaar, zoals Nimrod hem had beschreven, een onschuldige die
door Hobart werd gebruikt? Dat zou nog het minst erge zijn. Het
ergste zou zijn als Hobart en hij onder een hoedje speelden; een
samenzwering van Ziener en Mens, met slechts een doel: het in bezit
krijgen en wellicht vernietigen van de Fuga.
Het lawaai om hem heen was nu oorverdovend, maar Jerichau
liet zich niet langer meeslepen; hij leek erin te verdrinken.
Deze mensen werden door Hobart gezien als kanonnevoer. Die
gedachte alleen al maakte hem misselijk.
Wees voorbereid,' zei de Profeet. Wees voorbereid. Het uur is
nabij.' Met die belofte gingen de lichten boven het podium uit.
Toen ze even later weer aangingen, was de stem van Capra verdwenen.
Er restten slechts een lege stoel en een menigte die bereid was hem
te volgen waarheen hij hen leidde.
Er werd geroepen dat hij terug moest komen, maar de deur
achter het podium was en bleef dicht. De menigte begon zich
geleidelijk aan te verspreiden toen het duidelijk werd dat hun
leider er niet toe kon worden overgehaald nogmaals te
verschijnen.
`Had ik het je niet gezegd?' zei Nimrod. Hij stonk naar zweet,
net als iedereen. 'Had ik het je niet gezegd?'
`ja, inderdaad.'
Nimrod pakte Jerichaus- arm vast.
'Kom mee,' zei hij, 'clan gaan we naar de Profeet. We zullen
hem vertellen waar het tapijt is.'
`Nu?'
Waarom niet? Waarom zouden we onze vijanden meer tijd geven om
zich voor te bereiden?'
Jerichau had zich al een beetje op dit gesprek geprepareerd en
had zijn excuses paraat.
`Suzanna moet er eerst van worden overtuigd dat dat verstandig
is,' zei hij. 'En dat kan ik het beste doen, want ze vertrouwt
mij.' `Dan zal ik met je meegaan.'
`Nee. Ik doe het alleen.'
Nimrod keek een beetje achterdochtig.
`Ik heb eens voor jou gezorgd,' bracht Jerichau hem in
herinnering. `Toen je als een baby in mijn armen lag.' Dat was zijn
grootste troefkaart. `Herinner je je dat nog?'
Nimrod moest wel glimlachen. Vat een tijd was dat!' zei
hij.
Je zult me nu net zo moeten vertrouwen als je me toen hebt
vertrouwd,' zei Jerichau. Hij vond het niet prettig Nimrod zo te
moeten bedriegen, maar nu had hij geen tijd, zich daar werkelijk
druk over te maken. laat mij naar Suzanna gaan en dan zullen we
samen het tapijt hierheen brengen. Dan kunnen we met z'n drieën
naar de Profeet gaan.'
Ja,' zei Nimrod. `Ik denk dat dat wel verstandig is.'
Ze liepen samen naar de deur. De gelovigen verdwenen al in de
nacht. Jerichau nam afscheid van Nimrod en liep weg. Toen hij ver
genoeg weg was om in het donker niet meer zichtbaar te zijn, liep
hij met een grote boog om het gebouw heen en keerde er toen naar
terug.