DE NAAKTE VLAM
1
Het huis waarin Mimi Laschenski meer dan een halve eeuw had
gewoond, was twee maanden na haar dood verkocht. De nieuwe
eigenaars hadden het voor een prikje kunnen kopen, omdat het zo
vervallen was, en zij waren enige weken lang driftig aan het
moderniseren geweest voordat zij erin trokken. Maar die investering
qua tijd en geld was niet voldoende om hen er te laten blijven
wonen. Een week later vertrokken ze alweer, verklarend dat het een
spookhuis was. Ze hadden het over kamers die gromden, over grote,
onzichtbare vormen die in donkere gangen langs hen streken, en over
de doordringende geur van kattepis die overal hing, hoe hard ze de
vloer ook schrobden.
Nummer achttien aan Rue Street bleef verder leegstaan. In dat
deel van de stad was de huizenhandel verre van levendig, en de
geruchten over dit speciale huis waren voor de paar mensen die
ernaar kwamen kijken voldoende om van een koop af te zien. Zes
dagen lang huisden er zwervers in, die een groot deel van de
werkzaamheden van de vorige bewoners binnen die korte tijd alweer
tenietdeden. Maar midden in de nacht na de zesde dag kwam er opeens
een einde aan de orgie, en de volgende morgen waren de zwervers
vertrokken; nogal gehaast, te oordelen naar alle spulletjes die ze
op de trap hadden laten liggen.
Daarna werd het huis legaal noch illegaal bewoond, en het
duurde niet lang voordat het geroddel over nummer achttien werd
vervangen door gefluister over aantrekkelijker schandalen. Het huis
bleek onverkoopbaar en zag er niet meer uit. De ramen waren met
planken dichtgetimmerd en de verf bladderde af. 1 Tot die nacht in
december. Wat er die nacht gebeurde, veranderde het aangezicht van
Rue Street volledig, en zorgde ervoor dat het huis waarin Mimi
Laschenski haar eenzame oude dag had doorgebracht, nooit meer werd
bewoond.
2
Als Cal de vijf figuren had kunnen zien die die nacht bij
nummer achttien naar binnen gingen, zou het enige tijd hebben
geduurd voordat hij de leider als Balm de Bono herkend had. Het
haar van de koorddanser was zo kort geknipt dat het vrijwel niet
meer te zien was; zijn gezicht was mager en stond heel strak.
Toiler, die Cal voor het laatst in het Veld van Starbrook had
gezien, was nog moeilijker herkenbaar. Aan Toilers ambities als
koorddanser was enige uren na hun ontmoeting abrupt een einde
gekomen, toen hij in handen was gevallen van de mannen van de
Profeet. Ze hadden zijn benen gebroken, zijn schedel ingeslagen en
hem toen laten liggen. Maar in ieder geval had hij het overleefd.
Starbrooks derde leerling, Galin, was die nacht doodgegaan tijdens
een vergeefse poging het Veld van zijn meester te beschermen.
De Bono was op het idee gekomen een bezoek te brengen aan het
huis van Mimi Laschenski, waar het Weefsel zo lang had gelegen, in
de hoop daar iets van de Oude Wetenschap te vinden waarmee ze zich
tegen de naderende ramp zouden kunnen wapenen. Behalve Toiler had
hij nog drie andere bondgenoten: Baptista Do1phi, wier vader was
doodgeschoten in Capra's Huis, haar minnaar Otis Beau en een meisje
dat De Bono voor het eerst in De Weergaloze had gezien, waar ze met
papieren vleugeltjes aan op een vensterbank had gezeten. Op de
Venusberg had hij haar weer gezien, en toen had ze hem een wereld
van papier en Licht getoond die hem in de uren daarna voor een
volledige wanhoop had behoed. Ze heette Leah.
Van het vijftal was zij het meest gevoelig voor het opsporen
van betoveringen. Dus ging zij voorop in Mimi's huis, zoekend naar
de kamer waarin de Weefwereld had gelegen. Ze liepen de trap op,
naar de voorkamer op de bovenste verdieping.
`Het huis zit vol echo's,' zei ze. `Sommige van de
Conservator, sommige van dieren. Het zal wel enige tijd duren
voordat ik die heb gesorteerd.' Ze ging midden in de kamer op haar
knieën zitten en legde haar handen op de grond. 'Het Weefsel heeft
hier gelegen,' zei ze. Thar ben ik zeker van.'
Otis liep op haar af, ging op zijn hurken zitten en legde zijn
handpalmen op de grond.
'Ik voel niets,' zei hij.
`Geloof me nu maar,' zei Leah. 'Hier heeft het gelegen.'
Waarom voelen we de kale planken niet?' stelde Toiler voor.
`Misschien krijgen we dan een duidelijker signaal.'
In de kamer lag een dik, vast tapijt, dat door de zwervers was
bevuild. Ze sleepten de laatste meubelstukken de kamer uit en
rolden toen het tapijt op. Dat was een voor hen vermoeiend karwei,
want ze hadden de laatste dagen maar heel weinig geslapen en
gegeten. Maar toen ze hun handen op de houten planken legden,
werden ze voor hun inspanningen beloond. Hun zintuigen reageerden
meteen, en zelfs Otis kon nu de echo's voelen.
`Ik kan het Weefsel bijna zien,' zei Baptista.
Dat was een gevoel dat ze allemaal deelden.
`En wat doen we nu?' vroeg Otis aan Leah. Maar zij ging te
veel op in de echo's om zijn vraag te kunnen horen. Hij draaide
zich om naar De Bono. Vat nu?'
De Bono had geen antwoord paraat. Er was geen manier bekend om
bij de betoveringen te kunnen komen, waaraan de herinneringen nu
werden opgeroepen. Hij had gehoopt dat de krachtgeesten naar hen
toe zouden komen, voelend van welk groot belang hun missie was.
Maar als de kracht onder hun vingernagels niet werd geroerd door de
ernst van hun situatie, konden ze hem op geen enkele manier ertoe
dwingen zich kenbaar te maken. Dan zouden ze zonder bescherming de
nachtmerries onder ogen moeten zien, en hij twijfelde er niet aan
dat dat gelijkstond met een doodvonnis.
3
Om tien voor drie die nacht werd Cal wakker uit een
nachtmerrie die veel overeenkomsten vertoonde met die van de vorige
nachten, maar die in verschillende belangrijke opzichten toch
anders was. Hij was ditmaal niet alleen op de Venusberg geweest; De
Bono had hem gezelschap gehouden. Samen waren ze op de vlucht
geslagen voor het wezen dat achter hen aankwam, naar hetzelfde
netwerk van steegjes dat hen naar de achtertuin van Mimi
Laschenski's huis had moeten brengen. Maar dat laatste gebeurde
niet. Ergens in het steegje raakten De Bono en hij elkaar kwijt en
nam Cal, volledig gedesoriënteerd, een route die hem naar een heel
andere straat bracht.
Daar verdween het gevoel te worden achtervolgd, maar er kwam
een andere angst voor in de plaats. Hij was niet langer de prooi,
want het wezen was achter De Bono aangegaan, en hem was de rol van
de hulpeloze waarnemer toebedeeld. De straat leek vele plaatsen te
hebben waar je je kon verstoppen — portieken en tuinmuren, waar het
wezen zijn kans kon afwachten, zijn vuur opstokend. Maar weer had
hij het verkeerd begrepen. Het wezen hoefde zich niet te verbergen.
Het stak aan het einde van de straat een kruispunt over. En
ditmaal zag hij niet een enkele achtervolger, maar twee. De
ene was menselijk, een ineengedoken, vrij donkere vorm. De andere
was gigantisch groot, even lang als een huis, een wolk waarin een
oven loeide. Hij liep langzaam achteruit, terug naar het steegje,
hopend niet de aandacht van het monster of diens metgezel te
trekken. Een vergeefse hoop. Het steegje was afgesloten, en toen
zijn vingers aan de stenen krabbelden, keek het wezen zijn kant
op.
Het had De Bono al verslonden; hij zag diens as in de wolk die
zijn vlammen nu op hem richtte.
Ik wil niet branden! schreeuwde hij, maar het vuur kwam naar
hem toe.
Alsjeblieft!
Voor het vuur hem raakte, vloog hij overeind en werd wakker.
Geraldine was niet bij hem. Hij lag trillend midden in zijn bed,
tot hij er zeker van was dat een beweging hem niet meteen zou doen
overgeven. Toen stond hij op, liep naar het raam en trok de
gordijnen open.
Het was helemaal stil in Chariot Street; even ijskoud en stil
als op dit uur in alle andere delen van de stad. Het was gaan
sneeuwen en de vallende vlokjes hadden iets hypnotiserend. Maar hij
werd niet gerustgesteld door het zien van straat of sneeuw of
brandende lantarens. Er was een reden waarom de doodsangst nu
anders was — het was niet langer iets dat hij droomde. Hij voelde
dat zijn nachtmerries bezig waren werkelijkheid te worden, ergens
dicht bij hem in de buurt, in een straat als de zijne die er in het
licht van de straatlantarens heel vredig uitzag.
4
In de kamer op de bovenste verdieping van Mimi Laschenski's
huis was men merkbaar maar stil opgetogen: de roep was beantwoord.
De reactie was langzaam begonnen, met lichten die zich heen en weer
bewogen door de echo's van het Weefsel. De Oude Wetenschap kwam uit
zijn schuilplaats te voorschijn om degenen te ontmoeten die naar
hem verlangden. Het ging nog altijd traag en ze konden het zich
niet veroorloven hun aandacht even te laten afleiden, omdat het
contact anders verloren zou kunnen gaan. Maar daarop waren ze
voorbereid geweest en toen de kracht onder hun handen in
intensiteit toenam, konden ze zachte welkomstwoorden niet
binnenhouden. Het verleden kwam hen halen.
Een geluid op de verdieping onder hen trok de aandacht van De
Bono. Om de anderen niet te storen liep hij op zijn tenen naar de
deur en ging de gang op.
Hij hoorde geen herhaling van het geluid. Hij liep naar de
trap en keek naar de schaduwen beneden. Niets bewoog zich daar. Hij
moest het zich hebben verbeeld, concludeerde hij. Maar om helemaal
zeker van zijn zaak te zijn, liep hij naar een van de slaapkamers
aan de achterkant van het huis en keek naar de tuin. Het sneeuwde.
De vlokjes tikten zacht tegen de ruit. Dat was alles wat hij kon
zien of horen. Hij zette zijn bril af en drukte zijn vingers tegen
zijn ogen. De energie die was opgeroepen door de eerste tekenen van
succes, was weer verdwenen. Nu zou hij niets liever doen dan
slapen. Maar er moest nog heel wat worden gedaan. Het oproepen van
de Oude Wetenschap was niets anders dan een begin. Daarna zouden ze
er dingen mee moeten gaan doen.
Hij draaide zich van het raam af, om terug te gaan naar zijn
metgezellen. Toen zag hij twee figuren die onderweg waren naar de
kamer waarin het Weefsel had 'gelegen. Was iemand hem gaan zoeken?
Hij zette zijn bril weer op, om beter te kunnen kijken.
Wat hij zag, deed hem een waarschuwende kreet slaken, maar die
waarschuwing kwam te laat, werd overstemd door het gegil van de
anderen. Het ging allemaal zo snel.
Voordat hij de gang kon bereiken, waren de moordenaars de
kamer van het tapijt al ingegaan, en werd de deur door hun kracht
uit zijn scharnieren getrokken. Een lichaam werd naar buiten
gesmeten op een straal gesmolten licht, en werd midden op de gang
in de lucht door de vlammen verteerd. Het was Toiler; die arme
Toiler; zijn lichaam samentrekkend tot een bal vol blaren toen het
vuur hem verschroeide.
De De Bono die met Cal in de boomgaard van Lemuel Lo was
geweest, zou zich nu in de vuurzee hebben gestort zonder over de
mogelijke gevolgen na te denken. Maar slechte tijden hadden hem
geleerd voorzichtig te zijn. Zelfmoord plegen was geen verdienste.
Ais hij probeerde de kracht uit te dagen die daar in die kamer
tekeerging, zou hij sterven zoals de anderen stierven, en zou er
niemand kunnen getuigen van deze wandaden. Hij kende de kracht
waarvan hij nu getuige was; de ergste voorspellingen van zijn
mede-Zieners waren nu bewezen. Dit was de Gesel.
Er kwam weer een explosie uit de kamer van het tapijt, gevolgd
door nieuw vuur op de overloop. Plafond en vloer stonden nu in
brand, evenals de trap en de trapleuningen. Heel spoedig zouden
alle ontsnappingsroutes geblokkeerd zijn, en dan zou hij omkomen.
Hij moest het risico nemen de gang over te steken, en dan kon hij
alleen maar hopen dat de rook hem aan de dodelijke blik zou
onttrekken. Tijd om verder na te denken had hij niet. Hij
beschermde zijn gezicht met zijn handen en rende regelrecht op de
trap af.
Hij bereikte die bijna, maar toen hij nog een stap bij de
bovenste trede vandaan was, struikelde hij. Hij maaide met zijn
armen om niet te vallen en zijn handen grepen de brandende leuning
vast. Er ontsnapte hem een kreet. Toen stond hij weer, en liep
wankelend de trap af naar de voordeur.
De Gesel kwam meteen achter hem aan en zijn eerste klap deed
de stenen smelten op de plaats waar De Bono twee hartslagen eerder
nog had gestaan. Hij hield zijn ogen strak op de deur gericht en
ging zo snel mogelijk verder naar beneden; hoorde toen opeens een
geluid achter zich. Waarom draaide hij zich om? Het was heel stom
zich om te draaien. Maar hij wilde de Gesel even zien voordat die
hem afslachtte.
Hij zag echter niet de vuurbrenger boven aan de trap staan,
maar diens slaaf. Hij had de Verkoper nog nooit in diens ware
gedaante gezien en herkende de man dus niet. Alles wat hij zag was
een verlopen, zwetend gezicht dat hem eerder wanhopig dan
kwaadwillend aankeek. Hij aarzelde even. Toen stapte de Koekoek
opzij en zag hij de Gesel.
Deze had ontelbaar veel ogen; en beenderen die nooit bekleed
waren geweest; en leegte. Hij zag ook het vuur, natuurlijk; een
vuur dat uit het inwendige van de zon leek te komen en alles wilde
uitroeien. En hij zag verdriet.
Het vuur en het verdriet zouden hem hebben besprongen als het
plafond op de bovenste verdieping het niet net op dat moment had
begeven en als een gordijn van vlammen tussen hem en zijn kwellers
in viel. Hij kon het niet helemaal ontwijken. Delen troffen hem en
hij rook dat zijn huid verschroeide. Maar toen was hij al de trap
af en buiten, de ijskoude lucht in.
In de goot lag een lichaam te branden dat uit het raam van de
bovenste verdieping was gegooid, door de hitte van de Gesel
gereduceerd tot de afmetingen van een kind. Herkenbaar was het niet
meer. Opeens werd hij woedend, draaide zich om naar het huis en
schreeuwde naar de beesten daarbinnen:
Rotzakken! Rotzakken!'
Toen zette hij het op een lopen, voordat het vuur achter hem
aan zou komen.
Overal in de straat brandde licht, en deuren gingen open toen
Koekoeken wilden zien waardoor ze uit hun slaap waren gewekt.
Altijd nieuwsgierige mensen met open monden, vol ongeloof. Ze
konden toch zeker wel zien dat er hier een desolate kracht was
die hun leven met een enkele blik kon beëindigen? Maar toch zouden
ze blijven kijken, bereid de leegte te omarmen als die maar met
genoeg kabaal kwam. Laat hij maar komen, laat hij maar komen,
hoorde De Bono zichzelf in zijn woede en wanhoop zeggen. Er waren
geen veilige plaatsen meer. Geen machten die de kwetsbaren konden
beschermen. Dus moest de Gesel maar het allerergste doen, als dat
onvermijdelijk was. De Leegte mocht komen en een einde maken aan de
tirannie van de hoop.