DE WET SCHENDEN
1
Suzanna twijfelde er niet aan dat ze de stem van Jerichau
hoorde, die in een woordeloos protest werd verheven. Die kreet
haalde haar uit de lethargie die over haar was gekomen na het
vertrek van Hobart. Binnen een paar seconden was ze bij de deur en
begon daarop te bonzen.
Wat gebeurt er?' wilde ze weten.
Er kwam geen antwoord van de bewaker aan de andere kant;
alleen een hartverscheurende schreeuw van Jerichau. Wat waren ze
met hem aan het doen?
Ze had haar hele Leven lang in Engeland gewoond en omdat ze
nooit meer dan vaag kennis had gemaakt met de wet, had ze
aangenomen dat die een redelijk gezond dier was. Maar nu zat ze in
zijn buik en wist ze dat hij ziek was, heel erg ziek.
Weer bonsde ze op de deur, weer kwam er geen reactie. Tranen
van frustratie kwamen in haar ogen en haar sinussen. Ze drukte haar
rug tegen de deur en probeerde de snikken met haar hand te smoren,
maar die lieten zich niet onderdrukken.
Ze was zich ervan bewust dat de agent op de gang haar verdriet
kon horen en liep naar de andere kant van de cel, maar plotseling
bleef ze stokstijf staan. Ze zag dat de tranen die op haar hand
waren gedrupt, helemaal geen tranen waren. Ze hadden lets
zilverachtigs en barstten open terwijl ze keek, veranderend in
kleine straaltjes licht. Het zou zo een sprookje uit Mimi's boek
kunnen zijn, een vrouw die levende tranen huilde. Behalve dan dat
dit geen sprookje was. Het visioen was om de een of andere reden
concreter dan de betonnen muren die haar gevangen hielden;
concreter zelfs dan het verdriet dat die tranen naar haar ogen
hadden gebracht.
Ze huilde het menstruüm. Ze had het niet meer binnen in haar
voelen bewegen sinds ze in het pakhuis naast Cal was neergeknield,
en daarna was er zoveel zo snel gebeurd dat ze er verder nauwelijks
meer over had nagedacht. Nu voelde ze de stroom weer en raakte
opgetogen.
Verderop in de gang schreeuwde Jerichau opnieuw en het
menstruüm reageerde daar in haar subtiele lichaam meteen
op.
Haars ondanks schreeuwde ze, en de stroom licht werd een
vloed, te voorschijn komend uit haar ogen en haar neusgaten, en
tussen haar benen vandaan. Ze keek naar de stoel waarop Hobart had
gezeten en die smeet zichzelf meteen tegen de muur aan, rammelend,
alsof hij in paniek was geraakt en zo snel mogelijk weg wilde. De
tafel volgde, smeet zichzelf aan barrels.
Op de gang hoorde ze stemmen, luid, verbaasd. Het kon haar
niets schelen. Haar bewustzijn was in en van de stroom, aan de rand
daarvan kon ze zichzelf zien, met wilde ogen, een rivier
glimlachend. Ze keek ook omlaag vanaf het plafond, waar haar
vloeibare zelf schuimend naar opsteeg.
Achter haar maakten ze de deur open. Ze komen met knuppels,
dacht ze. Die mannen zijn bang voor me. En terecht. Ik ben hun
vijand en zij zijn de mijne.
Ze draaide zich om. De agent die in de deuropening stond, zag
er deerniswekkend breekbaar uit, zijn laarzen en knopen de droom
van een zwakke man die sterk wil zijn. Hij staarde met open mond
naar binnen — het verwoeste meubilair, het licht dat op de muren
danste. Toen kwam het menstruüm naar hem toe.
Zij kwam er meteen achteraan en het gooide de man opzij. Delen
van haar bewustzijn kwamen iets later, pakten de knuppel uit zijn
handen en braken die in stukken; andere delen ging snel voor haar
stoffelijke lichaam uit, draaiden hoeken om, zochten achter deuren,
riepen Jerichaus naam . .
2
De ondervraging van de mannelijke verdachte was voor Hobart
teleurstellend geweest. De man was een imbeciel of een verdomd
goede acteur. Het ene moment beantwoordde hij zijn vragen met nog
meer vragen, het volgende sprak hij in raadsels. Hij wanhoopte
eraan of hij iets zinnigs uit deze gevangene los zou kunnen
krijgen, dus liet hij hem achter in het gezelschap van Laverick en
Boyce, twee van zijn beste mensen. Die zouden hem al spoedig de
waarheid laten uitspugen, en zijn tanden op de koop toe.
Net toen hij boven, achter zijn bureau, het codeboek eens
nader aan het bestuderen was, hoorde hij beneden herrie. Toen begon
Patterson, de man die hij als bewaker bij de vrouw had
achtergelaten, te schreeuwen.
Toen hij de trap afliep om te gaan kijken wat er aan de hand
was, voelde hij opeens onverklaarbaar veel aandrang om te
pissen, een aandrang die bij het verder afgaan van de trap steeds
pijnlijker werd. Hij weigerde er minder snel door te lopen, maar
toen hij beneden aan de trap stond, klapte hij bijna dubbel van de
pijn.
Patterson zat in een hoekje van de gang, met zijn handen voor
zijn gezicht. De celdeur stond open.
`Opstaan, man!' beval Hobart, maar de agent kon alleen snikken
als een kind. Hobart liet hem zijn gang maar gaan.
3
Boyce had de uitdrukking op het gezicht van de verdachte even
voordat de celdeur openvloog zien veranderen, en het brak vrijwel
zijn hart een zo stralende glimlach te zien op het gezicht dat hij
dolgraag tot moes had willen slaan. Net toen hij die glimlach van
dat gezicht wilde meppen, hoorde hij Laverick, die van een
sigaretje aan het genieten was, Jezus Christus' zeggen en het
volgende ogenblik .. .
Wat gebeurde er toen?
Eerst rammelde de deur, alsof er aan de andere kant ervan
sprake was van een aardbeving. Toen liet Laverick zijn sigaret
vallen en stond op. Boyce voelde zich opeens kotsmisselijk en wilde
de verdachte vastpakken, veilig stellen voor wat er ook op de deur
aan het slaan was. Hij was te laat. De deur werd wijd opengesmeten,
licht stroomde naar binnen en Boyce voelde zijn lichaam verslappen
alsof hij op het punt van instorten stond. Even later pakte iets
hem vast en draaide hem op zijn hielen rond en rond. Hij was
hulpeloos. Het enige dat hij kon doen was schreeuwen toen de koele
kracht via iedere opening zijn lichaam binnenging. Toen werd hij
even plotseling weer losgelaten. Hij viel op de grond van de cel en
een vrouw, die in zijn ogen tegelijkertijd naakt en aangekleed
leek, stapte naar binnen. Laverick had haar ook gezien en
schreeuwde iets, maar dat kon Boyce niet horen, doordat er iets in
zijn oren suisde alsof zijn hoofd in een rivier werd
schoongespoeld. De vrouw joeg hem een doodsangst aan die hij alleen
uit dromen kende. Hij probeerde iets te bedenken om zich daartegen
te beschermen, en dat moest snel gebeuren, wist hij, want anders
zou zijn geest worden weggespoeld. Suzanna keek slechts even naar
de kwellers. Jerichau was degene over wie ze zich zorgen maakte.
Zijn gezicht was rauw, opgezet door herhaalde slagen, maar hij
glimlachte toen hij haar zag.
`Snel,' zei ze en stak een hand naar hem uit.
Hij stond op, maar wilde niet dichter bij haar komen. Hij is
ook bang, dacht ze. Of als hij niet bang is, is hij in ieder
geval vervuld van respect.
`We moeten gaan . .
Hij knikte. Ze liep de gang weer op, erop vertrouwend dat hij
haar zou volgen. Ze begon enige invloed op het menstruüm uit te
oefenen, als een bruid die leert om te gaan met een lange sluier.
Nu ze de cel verliet, riep ze de energie en die kwam inderdaad
achter haar aan. Ze was blij dat hij haar gehoorzaamde, want toen
ze de gang begon af te !open, zag ze Hobart verschijnen. Haar
zelfvertrouwen werd even aan het wankelen gebracht, maar het zien
van haar — of wat hij dan ook in haar plaats zag — was voldoende om
hem pas op de plaats te doen maken. Hij leek aan zijn eigen
gezichtsvermogen te twijfelen, want hij schudde heftig zijn hoofd.
Ze herkreeg haar zelfvertrouwen en liep naar hem toe. De lichtjes
dansten woest boven haar hoofd. De betonnen muren kraakten als ze
die met haar vingers aanraakte, alsof ze er met een beetje
krachtsinspanning een groot gat in zou kunnen maken. De gedachte
daaraan maakte haar aan het Iachen. Het geluid van haar lach was
Hobart te machtig. Hij verdween de trap op naar boven.
Daarna konden ze probleemloos verder gaan. Ze liepen de trap
op, het opeens verlaten kantoor door. Haar aanwezigheid deed bergen
paperassen de lucht in gaan, die dan als grote confetti weer om
haar heen naar beneden dwarrelden. (lk ben met mezelf getrouwd, zei
haar geest.) Toen liep ze de deur door naar buiten en Jerichau
volgde haar op een eerbiedige afstand. Er kwam geen woord van dank.
Hij zei alleen: kunt het tapijt vinden.'
`Ik weet niet hoe.'
lam het menstruüm je de weg wijzen,' zei hij tegen haar.
Ze begreep dat antwoord niet zo goed, tot hij zijn hand
uitstrekte, met de palm omhoog.
`Ik heb nog nooit bij iemand een zo sterk menstruüm gezien,'
zei hij. `Jij kunt de Fuga vinden. Hij en ik . .
Hij hoefde zijn zin niet af te maken. Ze begreep het. Hij en
het tapijt waren van hetzelfde materiaal gemaakt; het Weefsel was
de gewevene, en omgekeerd. Ze pakte zijn hand. In het gebouw achter
hen begon het alarm te rinkelen, maar ze wist dat ze niet achter
haar aan zouden komen; nog niet.
Jerichau had duidelijk pijn. Haar aanraking deed hem zeer.
Maar in haar hoofd draaiden krachtlijnen, die samen kwamen. Er
verschenen beelden; een huis, een kamer. En ja, het tapijt, in al
zijn pracht uitgespreid voor hongerige ogen. De lijnen veranderden
en andere beelden vochten om haar aandacht. Was dat bloed, daar op
de grond?
En Cal, die in de plas uitgleed?
Ze het Jerichaus hand los. Hij balde die tot een vuist.
'En?' zei hij.
Voordat ze kon antwoorden, kwam er een patrouillewagen met
piepende banden het plein oprijden. De man naast de bestuurder had
het alarm gehoord en stapte snel de wagen uit, eiste dat de
vluchtelingen bleven staan. Hij begon op hen of te lopen, maar het
menstruüm kwam meteen in actie, tilde hem op en nam hem mee naar de
straat. De chauffeur dook de wagen uit en rende het veilige gebouw
in, de auto onafgesloten achterlatend.
'Het boek,' zei Suzanna, terwijI ze achter het stuur ging
zitten. 'Hobart heeft mijn boek nog.'
'We hebben nu geen tijd om terug te gaan,' zei Jerichau.
Makkelijk gezegd. Het deed pijn om Mimi's cadeau in handen van
Hobart achter te laten. Maar als ze terugging, zou het tapijt
misschien in die tussentijd verloren gaan. Ze had geen keuze; ze
moest het wel in zijn bezit laten.
Merkwaardig genoeg had ze het idee dat het in weinig handen
veiliger zou zijn.
4
Hobart ging naar het toilet en leegde zijn blaas. Toen ging
hij de chaos in ogenschouw nemen die zijn keurige kantoor in een
slagveld had veranderd.
De verdachten waren er met de patrouillewagen vandoor gegaan.
Dat bood enige troost. Die wagen zouden ze zo hebben gevonden. Het
probleem was niet hoe ze hen konden opsporen, maar hoe ze hen in
bedwang konden houden. De vrouw kon hallucinaties oproepen en welke
vermogens zou ze nog meer blijken te hebben wanneer ze in een hoek
gedreven werd? Hij ging Laverick en Boyce zoeken. Bij de celdeur
stonden enige agenten, die kennelijk liever niet naar binnen wilden
gaan. Ze heeft hen afgeslacht, dacht hij, en kon niet ontkennen dat
het hem voldoening schonk dat de inzet opeens zoveel hoger was
geworden. Maar toen hij de deur bereikte, rook hij geen bloed, wel
uitwerpselen.
Laverick en Boyce hadden hun uniformen uitgetrokken en
smeerden zich van top tot teen in met het produkt van hun eigen
ingewanden. Nu kropen ze rond als dieren, grijnzend van oor tot
oor, kennelijk heel tevreden met zichzelf.
`Jezus Christus!' zei Hobart.
Toen Laverick de stem van zijn meester hoorde, keek hij op en
probeerde enige verklarende woorden te vormen. Maar dat lukte hem
niet. In plaats daarvan kroop hij in een hoekje weg en verborg zijn
hoofd.
Laat die twee schoonspuiten,' zei Hobart tegen een van de
agenten. `Hun vrouwen mogen hen zo niet zien.'
`War is er gebeurd, meneer?' vroeg de man.
weet ik nog niet.'
Patterson was verschenen uit de cel waar de vrouw gevangen was
gehouden en er zaten vlekken van tranen op zijn wangen. Hij kon wel
iets zeggen.
`Ze is bezeten, meneer,' zei hij. `Ik deed de deur open en
toen was het meubilair al halverwege het plafond.'
`Met hysteric hoef je bij mij niet aan te komen,' zei
Hobart.
`Ik zweer het, meneer,' protesteerde Patterson. `Ik zweer het.
En toen was er ook dat licht . .
`Nee, Patterson! Je ,hebt niets gezien!' Hobart draaide zich
om naar de andere toeschouwers. `Als iemand van jullie hier ook
maar met een woord over rept, zul je iets ergers te eten krijgen
dan stront. Hebben jullie me goed begrepen?'
ledereen knikte, zonder iets te zeggen.
`En zij?' vroeg iemand, de cel inkijkend.
heb ik al gezegd. Schoonspuiten en afborstelen. Dan naar huis
brengen.'
'Maar ze zijn net kinderen,' zei iemand.
`Geen kinderen van mij,' antwoordde Hobart en liep naar
boven, waar hij in alle rust de platen in het bock kon gaan
zitten bekijken.