HET WONDER VAN HET WEEFGETOUW
Buiten de Tempel namen de aardbevingen in intensiteit toe.
Maar binnen heerste een onrustige vrede. Suzanna liep door de
donkere gangen, het kriebelen in haar lichaam was minder geworden
nu ze de kern van de orkaan had bereikt.
Voor zich zag ze licht. Ze liep een hoek om en nog een, zag
een deur in de muur en liep een tweede gang in, even Spartaans als
de eerste. Het licht was helaas nog altijd niet binnen haar bereik.
Om de volgende bocht, beloofde het. lets verder; nog iets
verder.
Het menstruiim in haar was rustig, alsof het bang was zich te
laten zien. Was dat het natuurlijke respect dat het ene wonder een
ander betoonde? Als dat zo was, konden de betoveringen hier zich
perfect verborgen houden; niets aan de muren van deze gangen
suggereerde kracht of macht; alleen kale bakstenen. Met
uitzondering van het licht. Dat lokte haar nog altijd verder. Weer
een deur door, weer gangen af. Ze besefte nu dat het gebouw volgens
het principe van die Russische poppetjes was gebouwd. Werelden
binnen werelden. Maar ze konden niet voortdurend kleiner worden,
hield ze zichzelf voor. Of wel?
Toen ze weer een bocht door was, kreeg ze antwoord op die
vraag, of in ieder geval een deel van een antwoord, toen ze een
schaduw op de muur zag en iemand hoorde schreeuwen:
Wat gebeurt er in godsnaam?'
Voor het eerst sinds ze hier naar binnen was gegaan, voelde ze
de grond trillen. Van het plafond viel steengruis.
`Shadwell,' zei ze.
Toen ze dat zei, leek ze de twee lettergrepen te kunnen zien —
Shad Well — die door de gang werden meegenomen naar de volgende
deur. Ze herinnerde zich hoe Jerichau zijn liefde voor haar had
laten blijken; woord als werkelijkheid.
De schaduw op de muur verplaatste zich en opeens stond de
Verkoper voor haar. Geen spoor meer te bekennen van de zogenaamde
Pro-feet. Het gezicht bleek en opgeblazen; het gezicht van een vis
op het droge.
Weg,' zei hij.
Hij trilde van top tot teen en op zijn gezicht zag ze
zweetdruppeltjes, als parels.
`Het is allemaal weg.'
Zo ze ooit bang was geweest voor deze man, was ze dat nu met
meer. Hier was hij ontmaskerd als een belachelijke figuur. Maar
zijn woorden verbaasden haar wel. Wat was weg? Ze liep naar de deur
waar hij doorheen was gekomen.
`Jij hebt daarvoor gezorgd,' zei hij, en begon nog erger te
trillen. `Ik heb niets gedaan.'
`0 ja . . '
Toen ze een meter bij hem vandaan was, stak hij zijn klamme
handen uit en sloeg die om haar hall heen.
`Er is daar niets!' schreeuwde hij en trok haar dicht naar
zich toe. Hij was van plan haar kwaad te doen, maar het menstruum
kwam haar niet te hulp. Ze zou het moeten zien te redden met haar
spierkracht en die was niet toereikend.
je het zien?' schreeuwde hij in haar gezicht. je zien hoe
ik
bedrogen ben? Dan zal ik je dat laten zien.'
Hij sleepte haar mee naar de deur en duwde haar de kamer in,
in het hart van de Tempel; het grote Heiligdom, waarin de wonderen
van de Kringvorming waren geschapen; het krachtstation dat de vele
werelden van de Fuga zo lang bij elkaar had gehouden.
De kamer was hoog, eveneens uit baksteen opgetrokken. Ze keek
op en zag dat er een soort raam was waardoor je de hemel kon zien.
De wolken die om het dak van de Tempel zweefden, gaven een
melkachtig wit licht af. Maar die wolken waren niet het enige dat
ze zag. Ze zag ook een vorm bij een van de hoeken van het dak. Maar
voordat ze daar beter naar kon kijken, kwam Shadwell alweer op haar
af. Waar is het Weefgetouw?' vroeg hij.
Ze keek om zich heen en zag toen dat het Heiligdom niet
helemaal leeg was. In ieder van de vier hoeken zat een figuur,
starend naar het midden van de ruimte. Er liep een rilling over
haar rug. Hoewel ze kaarsrechtop zaten op hun hoge stoelen, waren
ze al lange tijd dood. Hun vlees zat als papier op hun botten, hun
kleren waren veranderd in verrottende vodden.
Waren deze bewakers vermoord waar ze zaten, zodat dieven het
Weefgetouw konden weghalen? Dat leek wel zo te zijn. Maar toch
suggereerde niets aan hun houding een gewelddadige dood, en ze kon
niet geloven dat deze heilige plaats bloedvergieten zou hebben
toegestaan. Nee, er was hier iets anders gebeurd — misschien
gebeurde hier op dit moment nog iets anders — iets wezenlijks dat
Shadwell en zij nog niet konden bevatten.
Hij mompelde nog altijd klaaglijk in zichzelf. Ze luisterde
slechts met een half oor. Ze had veel meer belangstelling voor het
voorwerp dat ze nu midden op de grond zag liggen: het keukenmes dat
Cal zoveel maanden geleden had meegenomen naar de kamer waarin de
Veiling werd gehouden; het doodgewone huishoudelijke voorwerp dat
de blik die zij hadden uitgewisseld het Weefsel had ingetrokken,
naar deze plaats, het midden van de Fuga.
Nu ze dat zag, begonnen de stukjes van de legpuzzel in elkaar
te passen. Hier, op de plaats waar de blikken van de bewakers
elkaar hadden gekruist, lag het mes dat door een andere kruising
van blikken, die van haar en Cal; in beweging was gekomen. Het was
deze ruimte ingegaan en had op de een of andere manier de laatste
knoop doorgesneden die het Weefgetouw had gemaakt, waarna het
Weefsel zijn geheimen had prijsgegeven. Dat was allemaal best, met
uitzondering van het feit dat de bewakers dood waren en het
Weefgetouw, zoals Shadwell bleef herhalen, verdwenen was.
hebt het gedaan,' gromde hij. hebt het aldoor geweten.'
Ze negeerde zijn beschuldigingen. Een nieuwe gedachte vormde
zich. Waarom hield het menstruum zich verborgen als de magie
inderdaad verdwenen was?
Toen die vraag vorm kreeg, ging Shadwell woedend in de aanval.
`Ik zal je vermoorden!' schreeuwde hij.
Zijn aanval verraste haar, en ze werd tegen de muur gesmeten.
Ze snakte naar adem en voordat ze zichzelf kon verdedigen, had hij
zijn duimen al in haar keel gedrukt en hield zijn grote gestalte
haar vastgepind.
`Je hebt me bedrogen. Je bent een did!' schreeuwde hij.
Ze hief haar handen op om hem af te weren, maar ze werd al
slap. Ze deed haar uiterste best haar longen vol lucht te zuigen,
al was het dan de bedorven adem van Shadwell, maar hij kneep haar
keel nog altijd zo stevig dicht dat het onmogelijk was. Ik ga
sterven, dacht ze. Ik zal moeten sterven terwijl ik naar dit
afschuwelijke gezicht kijk. Toen zag ze op het dak iets bewegen en
een stem zei: 'Het Weefgetouw is hier.'
Shadwell hield Suzanna iets minder stevig vast. Hij draaide
zich om en keek op naar de spreker.
Immacolata zweefde boven hen, haar armen uitgespreid, als een
parachutiste midden in een vrije val.
`Kun je je me herinneren?' vroeg ze aan Shadwell.
Jezus Christus!'
`Ik heb je gemist, Shadwell, hoe onaardig je ook bent
geweest.'
Waar is het Weefgetouw?' vroeg hij. `Zeg het me.'
`Er is geen Weefgetouw,' antwoordde ze.
`Maar je hebt net gezegd...'
`Het Weefgetouw is hier.'
Waar dan? Waar?'
`Er is geen Weefgetouw.'
le bent gek!' schreeuwde hij haar toe. 'Er is een Weefgetouw,
of er is geen Weefgetouw!'
De Incantatrix glimlachte star, en keek naar de man onder
zich. Jij bent gek,' zei ze zacht. begrijpt er niets van,
nietwaar?'
Shadwell sprak wat vriendelijker verder. Vaarom kom je niet
naar beneden? Mijn nek gaat zeer doen.'
Ze schudde haar hoofd. Suzanna zag dat het Immacolata moeite
kostte zo in de lucht te blijven hangen. Ze tame de heiligheid van
de Tempel door hier haar kracht te tonen, maar leek vastbesloten te
zijn Shadwell duidelijk te maken dat hij degene was die aan de
aarde was gebonden.
Je bent bang, nietwaar?' zei Shadwell.
Immacolata bleef glimlachen. 'Ik ben niet bang,' zei ze, en
zweefde op hem af.
Blijf bij hem uit de buurt, beval Suzanna haar in stilte.
Hoewel de Incantatrix afschuwelijke dingen had gedaan, wilde
Suzanna niet dat zij door toedoen van Shadwell zou sterven. Maar de
Verkoper stond nu recht tegenover de vrouw en maakte geen enkele
beweging. Hij zei alleen: `Jij was hier eerder dan ik.'
`Ik was je bijna vergeten,' zei Immacolata, haar stem nu niet
langer strijdlustig, maar vol zuchten. 'Maar zij heeft me alles
weer in herinnering gebracht.' Ze keek even naar Suzanna. `Zuster,
je hebt me een uitstekende dienst bewezen door me mijn vijand in
herinnering te brengen.'
Nu keek ze weer naar Shadwell.
Je hebt me krankzinnig gemaakt en ik was je vergeten. Maar nu
weet ik alles weer.'
Opeens waren de glimlach en de zuchten helemaal verdwenen en
rest-te er niets anders dan woede.
`Nu weet ik alles weer heel goed!'
Waar is het Weefgetouw?' vroeg Shadwell.
Je hebt altijd alles zo letterlijk opgevat,' antwoordde
Immacolata vol minachting. `Dacht je werkelijk een ding te vinden?
Een ding dat je zou kunnen bezitten? Kun je je pas een god voelen
als je dingen bezit, Shadwell?'
Waar is het, verdomme?'
Toen lachte ze, hoewel het geluid dat uit haar keel kwam niets
met vreugde te maken had.
Door die spottende lach naderde Shadwell het breekpunt; hij
stortte zich op haar. Maar ze was niet van plan zich door zijn
handen te la-ten aanraken. Toen hij haar vastpakte, had Suzanna de
indruk dat haar verminkte gezicht openspleet en een kracht vrijliet
die tens wel-licht het menstruüm was geweest — die koele, licht
uitstralende rivier waar Suzanna door toedoen van Immacolata voor
het eerst ingedoken was — maar nu in een verdoemde, vuile stroom
was veranderd, die als pus uit de wonden brak. Toch had die kracht.
Shadwell werd op de grond getrokken.
Boven hen wierpen de wolken lichtflitsen op het dak. De
genadeslag kon nu ieder moment worden toegediend.
Maar dat gebeurde niet. De Incantatrix aarzelde, en op dat
moment pakte Shadwells hand het keukenmes vast dat naast hem lag.
Suzanna riep een waarschuwing, die Immacolata niet hoorde of wenste
te negeren. Toen stond Shadwell op en stak het mes in haar
onderbuik, trefzeker als een slager, waardoor er een grote wond
ontstond.
Eindelijk leek ze te weten dat hij haar wilde doden, en ze
reageerde. Haar gezicht straalde weer licht uit, maar voordat het
vonkje in vuur had kunnen veranderen, had Shadwell het mes al tot
haar borsten omhooggehaald. Haar ingewanden gleden de wond uit. Ze
gilde en gooide haar hoofd in haar nek, en de vrijgekomen kracht
ging verloren tegen de muren van het Heiligdom.
Meteen weerklonk er een gedonder dat zowel door de stenen als
door de ingewanden van Immacolata leek te worden voortgebracht.
Shadwell liet het met bloed besmeurde mes vallen en wilde weglopen,
maar zijn slachtoffer stak haar handen uit en trok hem naar zich
toe. Het vuur was volledig van Immacolata's gezicht verdwenen. Ze
leek snel te sterven. Maar ook nu nog was haar greep krachtig. Toen
het gedonder luider werd, gaf ze Shadwell de omhelzing die ze hem
altijd had onthouden, en haar wond maakte zijn jasje vies. Hij
slaakte een kreet van walging, maar ze wilde hem niet loslaten. Hij
vocht, en slaagde er uiteindelijk in zich aan haar greep te
ontworstelen. Hij smeet haar van zich af en wankelde achteruit,
zijn borst en bulk onder het bloed. Hij keek nog eenmaal haar kant
op en begon toen naar de deur te lopen, kreunend van angst. Toen
hij bij die deur was, keek hij naar Suzanna.
`Ik heb niet . . begon hij, met opgeheven handen; tussen zijn
vingers druppelde bloed vandaan. 'Ik heb niet . .
De woorden waren evenzeer een smeekbede als een
ontkenning.
`Het was magie!' zei hij, en er blonken tranen in zijn ogen.
Niet van verdriet, wist ze, maar van plotselinge woede.
`Sinerige magie!' krijste hij en de aarde trilde toen diens
glorie werd ontkend.
Hij wachtte niet tot het dak boven zijn hoofd zou instorten,
maar vluchtte snel de kamer uit.
Suzanna keek om naar Immacolata.
Ondanks de ernstige verwonding die ze had opgelopen, was ze
nog niet dood. Ze stond tegen een van de muren aan, hield zich met
een hand aan de bakstenen vast, hield met haar andere hand haar
ingewanden zoveel mogelijk op hun plaats.
`Er is bloed vergoten,' zei ze, toen het gebouw door een
hevige trilling van zijn fundamenten werd losgeslagen. 'Er is bloed
vergoten in de Tempel van het Weefgetouw.'
Ze glimlachte dat afschuwelijke, verwrongen glimlachje. Fuga
is ongedaan gemaakt, zuster . . . ' zei ze.
`Hoe bedoel je dat?'
`Ik ben hierheen gekomen om zijn bloed te vergieten en de
Kringvorming ongedaan te maken. Maar nu ben ik degene die bloed
verliest. Dat doet er niet toe.' Haar stem werd zwakker. Suzanna
liep naar haar toe, om haar beter te kunnen verstaan. Titeindelijk
maakt het allemaal niets meer uit. Dit is het einde van de Fuga.
Hij zal in stof veranderen. Allemaal stof . . . '
Ze duwde zich van de muur weg. Suzanna pakte haar vast om te
voorkomen dat ze zou vallen; door het contact tintelde haar
hand-palm.
`Ze zijn voor altijd bannelingen,' zei Immacolata, en er klonk
triomf door in haar zwakke stem. 'Hier eindigt de Fuga. Weggevaagd,
alsof hij er nooit is geweest.'
Toen begaven haar benen het. Terwijl ze Suzanna wegduwde, viel
ze tegen de muur aan. Haar hand gleed van haar buik, en haar
ingewanden wikkelden zich los.
`Ik heb vaak gedroomd . . zei ze .. over een afschuwelijke
leegte.' Ze zei niets meer toen ze verder langs de muur omlaaggleed
en haar haren aan de bakstenen bleven vastzitten.
`Zand en leegte,' zei ze. 'Dam heb ik over gedroomd. Zand en
leegte. En dat is nu hier.'
Alsof die opmerking kracht moest worden bijgezet, werd het
lawaai oorverdovend.
Voldaan over wat ze had aangericht, zakte Immacolata op de
grond.
Suzanna keek naar haar vluchtroute, toen de stenen van de
Tempel weer hard tegen elkaar begonnen te schuren. Wat zou ze
hier verder nog kunnen doen? Als ze bleef, zou ze worden begraven
in de puinhopen. Ze moest weggaan nu het nog kon.
Toen ze naar de deur liep, sneden er twee lichtstralen door de
lucht en troffen haar arm. Hun felheid maakte haar aan het
schrikken. Hun bron joeg haar nog meer schrik aan. Ze kwamen uit de
oogkassen van een van de bewakers. Ze stapte weg uit het pad van
licht, en toen de straal contact maakte met het lijk aan de
overkant, ontstond er meer licht. Het verspreidde zich vervolgens
ook naar de derde en de vierde bewaker.
Immacolata zag het ook.
`Het Weefgetouw . . fluisterde ze heel zacht.
De elkaar snijdende lichtstralen werden feller, en Suzanna
hoorde stemmen; zachte, gefluisterde woorden, die zo vaag klonken
dat het muziek leek.
`je bent te laat,' zei de Incantatrix; niet tegen Suzanna,
maar tegen het dode kwartet. 'Nu kun je het niet meer
redden.'
Haar hoofd viel voorover.
`Te laat . . herhaalde ze.
Toen rilde ze spastisch. De geest had het lichaam dat voorover
viel verlaten. Ze lag dood in haar eigen bloed.
Ondanks haar laatste woorden werd de kracht ter plekke nog
altijd sterker. Suzanna liep achteruit naar de deur, om de route
van de lichtstralen helemaal vrij te kunnen maken. Overal waar die
stralen elkaar sneden, ontstonden felle nieuwe stralen. Het
gefluister vond plotseling een nieuw ritme. De woorden waren haar
nog altijd niet bekend, maar ze waren net een melodieus gedicht. Op
de een of andere manier maakten woorden en licht deel uit van een
zelfde systeem: de betoveringen van de vier Families. Aia, Lo,
Ye-me en Babu, die tot samenwerking hadden besloten. Muziek van
woorden, begeleid door een geweven dans van licht.
Dit was natuurlijk het Weefgetouw. Dit was het Weefgetouw.
Geen wonder dat Immacolata de spot had gedreven met het feit dat
Shadwell alles altijd zo letterlijk nam. Magie woonde hier niet.
Magie huisde in de wereld, in gedachten die werden uitgesproken,
die in beweging waren; in het systeem van het Weefsel en de
melodic: alles bestond alleen in de geest.
En toch was het niet voldoende dat in te zien. Ze was
uiteindelijk nog niets anders dan een Koetcoek, en al kon ze ook
nog zoveel puzzels oplossen, daarmee zou de woede van deze
ontheiligde plaats niet worden getemperd. Ze kon slechts toekijken
hoe het Weefgetouw uit grote woede de Fuga en alles wat daarbij
hoorde, verwoestte.
Haar frustratie deed haar denken aan Mimi, die haar dit
avontuur had ingesleept, maar te snel was gestorven om haar hier in
alle opzichten op te kunnen voorbereiden. Maar zij zou dit beslist
niet hebben kunnen voorspellen. Ze had niet kunnen voorzien dat de
Fuga uiteen zou vallen, met Suzanna in het centrum ervan, niet in
staat iets te ondernemen om die ramp te voorkomen.
De lichtstralen kruisten elkaar nog altijd en bleven zich
vermenigvuldigen. De stralen kregen nu zoveel vaste vorm dat ze
crop had kunnen lopen.
Hun bewegingen boeiden haar zozeer dat ze bewegingloos bleef
staan. Ze had het gevoel dat ze er altijd naar zou kunnen blijven
kijken, nooit genoeg zou krijgen van de ingewikkeldheid ervan. Nog
steeds werden ze meer 4olide, tot ze er zeker van was dat ze zich
niet langer door de muren van het heiligdom zouden laten indammen
en naar buiten zouden treden.
Naar de Fuga, waar zij nu ook heen moest. Naar buiten, waar
Cal lag, om hem zo goed mogelijk te troosten nu de maalstroom zo
dicht-bij was.
Terwijl ze dit alles overdacht, kreeg ze nog een andere
gedachte. Misschien had Mimi geweten, of angstig voorvoeld, dat er
uiteindelijk niets anders zou overblijven dan Suzanna en de magie.
Misschien dat de oude vrouw haar uiteindelijk toch een teken had
gegeven.
Ze haalde her bock uit haar zak te voorschijn. Geheimen van de
verborgen volkeren. Ze hoefde het bock niet open te slaan om te
weten wat er op de titelpagina stond.
Dat wat je je voorstelt, hoeft nooit verloren te gaan.
Ze dacht na over de betekenis daarvan, maar haar verstand leek
er niet zoveel zinnigs van te kunnen maken. Nu besloot ze niet
langer analytisch te denken, maar haar gevoel te laten
overheersen.
Het licht van het Weefgetouw was zo fel dat haar ogen er zeer
van deden en toen ze het Heiligdom uitliep, ontdekte ze dat de
stralen op zoek waren naar spleten tussen de bakstenen — of bezig
waren aan de muur te eten — en erdoorheen braken. Naalddunne
lichtstralen doorsneden de gang.
Ze dacht nog even sterk aan het bock in haar hand als aan haar
eigen veiligheid toen ze terugliep langs de weg waarlangs ze
gekomen was; deur en gang, deur en gang. De stralen waren nu al
door drie massieve muren heen gekomen en werden met de seconde
breder. Nu voelde ze voor het eerst, sinds ze de Kringvorming had
betreden, het menstruiim in zich bewegen. Het ging echter niet naar
haar gezicht, maar naar haar armen en handen die her bock
vasthielden, alsof het dat wilde laden.
Wat je je voorstelt. . .
Het gezang werd luider, de stralen talrijker.
. . . hoeft nooit verloren te gaan.
Het bock werd zwaarder, warmer, als een levend ding in haar
armen. En toch zo vol dromen. Een ding van inkt en papier waarin
een andere wereld wachtte om te worden losgelaten. Misschien niet
een wereld, maar vele werelden. Want zoals de tijd had bewezen die
Hobart en zij in de bladzijden hadden doorgebracht, verbeeldde
iedere avonturier zich de verhalen opnieuw. Er waren evenveel Wilde
Bossen als er mensen waren die daar lezend in ronddwaalden.
Ze liep nu in de derde gang, en de hele Tempel was een
bijenkorf geworden van licht en geluid. Kon ze die krachten maar
een andere wending geven, zodat ze niet langer destructief zouden
zijn.
In haar hoofd talloze beelden, of delen ervan.
Zij en Hobart in het bos van hun verhaal, huid en fictie
uitwisselend. Zij en Cal in de kamer waarin de Veiling was
gehouden, hun blik de motor die het mes naar het Weefsel had
gebracht.
En de bewakers in de kamer van het Weefgetouw. Acht ogen die
zelfs dood de kracht hadden om het Weefsel ongedaan te maken. En .
. . om het opnieuw te weven?
Opeens liep ze niet langer. Ze rende; niet omdat ze bang was
dat het dak zou instorten, maar omdat de laatste stukjes van de
legpuzzel duidelijk zichtbaar werden en ze nog maar zo weinig tijd
had.
Ze zou de Fuga niet op haar eentje kunnen redden. Natuurlijk
niet. Geen enkele betovering kon je alleen tot stand brengen. Daar
was een wisselwerking voor nodig. Daarom zongen en dansten en
weefden de Families; hun magic bloeide op tussen mensen; tussen
uitvoerder en toeschouwer, tussen maker en bewonderaar.
En was er geen sprake van zo'n wisselwerking tussen haar geest
en de geest van het bock dat ze vasthield? Haar ogen, die de
bladzijden lazen en de dromen van een andere ziel opzogen? Het was
net zoiets als houden van. Of beter gezegd was houden van de meest
sublieme vorm ervan, de ene geest die de andere vormde, visioenen
die pirouetteerden op de draden tussen gelieven.
'Cal!'
Ze was bij de laatste deur en stortte zich naar buiten.
Het licht in de grond had de kleur van blauwe plekken
gekregen. De Iucht erboven trilde, klaar om zijn inhoud omlaag te
storten. Na de muziek en de schitterende geometric van licht in de
Tempel werd ze opeens met chaos geconfronteerd.
Cal zat tegen de muur van de Tempel. Zijn gezicht zag
spierwit, maar hij leefde.
Ze liep op hem af en knielde naast hem neer.
Wat gebeurt er?' vroeg hij uitgeput.
`Ik heb Been tijd je dat uit te leggen,' zei ze en streelde
zijn gezicht. Her menstruüm raakte zijn wangen aan. `je moet me
vertrouwen.' Ja,' zei hij.
`Goed. En nu wil ik dat je nadenkt, Cal. Denk aan alles wat je
je kunt herinneren. . . '
`Herinneren?'
Toen hij daarover nadacht, kwam er als een boodschapper een
brede spleet in de aarde vanaf de drempel van de Tempel. Het nieuws
dat hij meebracht, was grimmig. En Suzanna raakte van twijfel
vervuld. Hoe zou er iets uit deze chaos gered kunnen worden? De
lucht produceerde donderslagen; stof en vuil werden opgeworpen uit
de spleten overal in de grond.
Ze probeerde het idee dat ze in de gang had gekregen, niet
kwijt te raken. Probeerde de beelden van het Weefgetouw in haar
hoofd te houden. De elkaar snijdende stralen. Gedachte op gedachte.
Geesten die de leegte vulden met gedeelde herinneringen en gedeelde
dromen. `Denk aan alles wat je je van de Fuga kunt herinneren,' zei
ze.
`Alles?'
`Alles. Alle plaatsen die je hebt gezien.'
Waarom?'
`Vertrouw me. Vertrouw me alsjeblieft, Cal. Wat herinner je
je?' Niets anders dan stukjes en beetjes.'
`Doet er niet toe. leder stukje is van belang.'
Ze drukte haar handpalm tegen zijn gezicht. Hij was koortsig,
maar het boek in haar hand was nog warm.
Kort geleden had ze intimiteiten gedeeld met Hobart, haar
grootste vijand. Nu moest ze toch beslist kennis kunnen delen met
deze man, die zo lief en vriendelijk was.
`Alsjeblieft ... ' zei ze.
Door jou . antwoordde hij, en leek eindelijk te weten wat ze
allemaal voor hem voelde, . ben ik tot alles bereid.'
En de gedachten kwamen. Ze voelde die in haar en door haar
stromen, alsof zij een geleidend materiaal was, het menstruüm de
stroom waarop zijn herinneringen werden gedragen. In gedachten zag
ze slechts heel vaag wat Cal hier in de Fuga had gezien en gevoeld,
maar het waren wel mooie dingen.
Een boomgaard; brandend houtvuur; fruit; dansende mensen,
zingende mensen. Een weg; een veld; De Bono en de koorddansers. Het
Firmament (kamers vol wonderen); een riksja; een huis met een man
op de stoep. Een berg en planeten. De meeste beelden
verdwenen weer zo snel dat ze ze nauwelijks kon bekijken, maar
het was niet van belang dat zij die begreep. Ze was slechts een
onderdeel van een cyclus, net zoals dat tijdens die Veiling het
geval was geweest. Achter zich voelde ze de stralen door de laatste
muur heen breken, alsof het Weefgetouw naar haar toe wilde en zijn
genie om te transformeren even tot haar beschikking stond. Ze
hadden niet lang de tijd. Als ze deze golf miste, zou er geen
tweede meer komen.
'Ga door,' zei ze tegen Cal.
Hij had zijn ogen nu gesloten en de beelden kwamen nog steeds.
Hij herinnerde zich meer dan ze had durven hopen. En zij op haar
beurt voegde er ook beelden en geluiden aan toe.
Het meer; Capra's Huis; het bos; de straten van De Weergaloze.
Ze zag die weer haarscherp en ze voelde hoe de stralen die beelden
oppikten en meenamen.
Ze was bang geweest dat het Weefgetouw haar tussenkomst zou
verwerpen, maar dat was absoluut niet gebeurd; het verbond zijn
kracht met die van het menstruiim, transformeerde alles wat Cal en
zij zich herinnerden.
Die processen kon ze niet onder controle houden. Ze kon
slechts deel uitmaken van de wisselwerking tussen betekenis en
magie, en erop vertrouwen dat de krachten die hier aan het werk
waren, haar bedoeling beter begrepen dan zij die zelf
begreep.
Maar de kracht achter haar werd te sterk; ze zou de energie
niet veel langer kunnen kanaliseren. Het boek werd te heet om vast
te houden en Cal trilde onder haar hand.
`Genoegr zei ze.
Cals ogen gingen wagenwijd open.
`Ik ben nog niet klaar.'
`Genoeg, zei ik.'
Toen ze dat zei, begon de Tempel te schudden.
`0 god,' zei Cal.
`Tijd om weg te gaan,' zei Suzanna. 'Kun je lopen?'
Natuurlijk kan ik lopen.'
Ze hielp hem overeind. Vanuit de Tempel kwam geraas toen
opnieuw een van de muren capituleerde voor de woede van het
Weefgetouw. Ze wachtten niet tot het hele gebouw zou instorten,
maar liepen weg, waarbij steenscherven om hun hoofden vlogen.
Cal kon inderdaad lopen, al was het langzaam. Maar rennen zou
toch onmogelijk zijn geweest op het terrein dat ze nu moesten
oversteken. De Schepping had hun heenreis gekenmerkt, grootscheepse
Vernietiging typeerde de terugreis. Flora en fauna die kort geleden
waren ontstaan in de voetsporen van de binnendringers, werden
nu weer snel ongedaan gemaakt. Bloemen en bomen verwelkten, de
stank van hun verrotting werd meegenomen door de woeste winden die
de Kringvorming geselden.
Het was nu vrij donker, en de duisternis werd nog vergroot
door rondvliegend stof en andere materie. Dierlijke kreten werden
gehoord, toen de aarde spleet en de wezens opslokte die hij even
daarvoor had geschapen. De dieren die niet op die manier werden
opgeslokt, wachtte een nog afschuwelijker lot. De krachten die hen
hadden geschapen, vernietigden hun kinderen. Bleke, skeletachtige
wezens die eens levend waren geweest, lagen nu overal op de grond
en bliezen hun laatste adem uit. Sommige keken naar Cal en Suzanna,
zoekend naar hoop of hulp die zij niet konden bieden.
Het kostte moeite te voorkomen dat ook zij zelf door de aarde
zouden worden opgeslokt. Ze strompelden verder, met hun armen om
elkaar heen, hun hoofden gebogen onder een barrage van stenen die
de Mantel had opgeroepen om hun ellende volledig te maken.
Hoever nog?' vroeg Cal.
Ze bleven staan en Suzanna staarde recht voor zich uit. Ze kon
er niet zeker van zijn dat ze niet domweg in kringetjes rondliepen.
Het licht bij hun voeten was vrijwel gedoofd. Her en der flikkerde
het even op, maar dan aIleen om een ander deerniswekkend tafereel
te laten zien — de laatste trieste momenten van een glorie die door
hun aanwezigheid was opgeroepen.
Toen: Daarr zei ze, wijzend door het gordijn van stenen en
stof. 'Ik zie licht!'
Ze gingen weer verder, zo snel als de trillende grond dat
toestond. Met iedere stap die ze zetten, zonken hun voeten verder
weg in verrottende materie waarin restanten van leven zich nog
bewogen; de erfgenamen van dit paradijs: wormen en
kakkerlakken.
Maar aan het einde van de tunnel was duidelijk licht te zien;
door de dikke lucht heen ving ze er weer een glimp van op.
`Kijk omhoog, Cal,' zei ze.
Met moeite voldeed hij aan dat verzoek.
`Nu is het niet ver meer. Nog een paar stappen.'
Hij werd iedere seconde zwaarder. Maar de scheur in de Mantel
was voldoende om de laatste meters over de verraderlijke grond af
te leggen.
En toen stapten ze uiteindelijk het licht in, werden er bijna
ingeworpen door de laatste spastische bewegingen van de
Kringvorming. Ze strompelden verder bij de Mantel vandaan.
Even later zei Cal: `Ik kan niet meer . .
Hij viel op de grond.
Ze knielde naast hem, trok zijn hoofd op haar schoot en keek
toen hulpzoekend om zich heen. Pas toen zag ze de gevolgen van de
gebeurtenissen in de Kringvorming.
Het Wonderland was er niet meer.
De glorie van de Fuga was verdwenen; verdween zelfs terwijl ze
keek. Water, hout en steen; levend dierlijk weefsel, dode Zieners;
allemaal weg, alsof ze er nooit waren geweest. Ook de allerlaatste
resten verdwenen al snel. Terwijl de Kringvorming donderde en
schudde, gingen die laatste tekenen van het territorium van de Fuga
op in rook en draden, en toen lege lucht. Het gebeurde allemaal zo
afschuwelijk snel.
Suzanna keek om. Ook de Mantel trok zich terug nu er niets
meer te verbergen was, alleen stof en kapotte stenen achterlatend.
Zelfs het gedonder werd minder.
`Suzanne
Ze draaide zich om en zag De Bono op zich aflopen.
'Wat is daar gebeurd?'
zei ze. 'Eerst moeten we hulp zoeken voor Cal. Hij heeft een
schotwond opgelopen.'
'Ik zal een auto halen.'
Cals ogen gingen open.
'Is hij weg?' vroeg hij.
`Daar moet je nu niet over nadenken,' zei zij.
'Ik wil het weten,' zei hij verbazingwekkend fel, en deed
moeite te gaan zitten. Suzanna hielp hem, wetend dat hij anders
toch niet tot rust zou komen.
Hij kreunde toen hij om zich heen keek.
Groepen Zieners en een paar van Hobarts mensen stonden in het
dal en op de hellingen van de omringende heuvels, zonder iets te
zeggen, zonder zich te bewegen. Zij waren alles wat er over
was.
'En Shadwell?' vroeg Cal.
Suzanna haalde haar schouders op. 'Dat weet ik niet,' zei ze.
'Hij is eerder dan ik uit de Tempel ontsnapt.'
De herrie van een loeiende automotor maakte een verder gesprek
onmogelijk. De Bono reed met een van de wagens van de invasiemacht
over het dode gras en stopte vlak bij Cal.
'Ik rijd wel,' zei Suzanna zodra Cal op de achterbank was
gelegd: 'Wat moeten we tegen de artsen zeggen?' vroeg Cal zwak. 'Ik
heb een kogel in mijn lijf.'
'Dat zien we straks wel,' zei Suzanna. Toen ze achter het
sniur ging zitten, riep iemand haar naam. Nimrod rende op de auto
af.
Waar ga je heen?' vroeg hij haar.
Ze richtte zijn aandacht op de passagier.
`Mijn vriend,' zei Nimrod tegen Cal, 'je ziet er niet al te
best uit.' Hij probeerde te glimlachen, maar begon in plaats
daarvan te huilen. 'Het is voorbij,' snikte hij. Werwoest. Ons
mooie land.. .' Hij wreef met de rug van zijn hand over zijn ogen
en neus. 'En wat moeten we nu doen?' vroeg hij Suzanna.
`Maken dat we wegkomen,' zei ze. `Zo snel we kunnen. We hebben
nog altijd vijanden .
'Dat doet er nu niets meer toe,' zei hij. 'De Fuga bestaat
niet meer. Alles wat we ooit hebben bezeten, is verloren
gegaan.'
'Maar we !even nog, nietwaar,' zei ze. 'En zolang we leven . .
'Waar gaan we heen?'
We vinden wel een plekje.'
Jij moet nu onze !eider zijn,' zei Nimrod. bent de enige die
dat
kan zijn.'
`Later. Eerst moeten we Cal helpen . .
`Ja,' zei hij, 'natuurlijk.' Hij had haar arm vastgepakt en
wilde haar eigenlijk niet loslaten. 'Maar je komt terug?'
`Natuurlijk,' zei ze.
'Ik zal de anderen meenemen naar het noorden,' zei hij. 'Twee
dalen verderop. Daar zullen we op je wachten.'
`Ga dan snel,' zei ze.
`Zul je het niet vergeten?'
Ze zou het liefste om zijn twijfels hebben gelachen, maar ze
wist dat herinneringen nu alles waren wat ze nog hadden. Ze raakte
zijn natte gezicht aan, liet hem het menstruiim in haar vingers
voelen.
Pas toen ze wegreed, besefte ze dat ze hem waarschijnlijk had
gezegend.