VERGETELHEID
1
Niets, noch in de boeken die hij had gelezen, noch de verhalen
die hij had aangehoord, niet eens de gekwelde stem die hij de
vorige nacht in de wind had beluisterd, had Shadwell voorbereid op
de absolute troosteloosheid van de Rub al Khali. De boeken hadden
de dorre vlakten zo goed mogelijk beschreven, maar de
angstaanjagende, absolute leegte niet in woorden kunnen vangen.
Zelfs Emerson, wiens mengeling van understatement en hartstocht
uitermate overtuigend was geweest, had de zuivere waarheid niet
eens kunnen benaderen.
De reis kenmerkte zich door uren en uren van meedogenloze
hitte en vlakke horizonten, met dezelfde imbeciele lucht daarboven,
dezelfde dode grond onder de poten van de kamelen.
Shadwell had geen energie over om te praten, en Hobart was
altijd
al een zwijgzaam type geweest. Ibn Talaq en de jongen reden
voor ti de ongelovigen uit, of en toe fluisterend, maar meestal
zwijgend. Omdat niets de aandacht kon afleiden, dacht de geest aan
het lichaam en raakte al snel geobsedeerd door dingen die werden
gevoeld. Het ritme van de dijen die tegen het zadel schuurden, of
de smaak van bloed van lippen en verhemelte; dat was het enige
waaraan werd gedacht.
De reis was zo ongemakkelijk dat ze zelfs niet dachten aan wat
hun aan het einde van de rit te wachten zou staan.
Tweeenzeventig uren gingen zonder incident voorbij; niets
anders dan dezelfde verstikkende hitte, hetzelfde ritme van hoef op
zand, terwijl ze de wind volgden in de richting waar de stem van de
Gesel vandaan was gekomen. Geen van de Arabieren vroeg wat het
reisdoel van de ongelovigen was en daarover werden ook geen
mededelingen gedaan. Ze gingen verder, terwijl de Leegte aan alle
kanten tegen hen aan leek te drukken.
Het was nog veel erger als ze halt hielden, om de kamelen te
laten rusten of hun met zand verstopte kelen een druppeltje water
te geven. Dan voelden ze pas goed hoe intens de stilte was. Bestaan
was hier iets irrationeels, leek alle lichamelijke behoeften te
tarten. Welk wezen zou er in vredesnaam voor hebben gekozen hier te
gaan leven, vroeg Shadwell zich op dergelijke momenten af. Wat een
wilskracht moest het niet hebben om de leegte te kunnen weerstaan?
Tenzij —en die gedachte kreeg hij steeds vaker — tenzij het wezen
deel uitmaakte van de leegte en de stilte. Die mogelijkheid maakte
hem misselijk: dat de kracht die hij zocht hier thuishoorde,
zandheuvels als bed had uitgekozen en stenen als kussen. Hij begon
eindelijk te begrijpen waarom Immacolata was gaan transpireren als
ze de Gesel zag. Als ze daarover een nachtmerrie had, had ze een
afschuwelijke zuiverheid geproefd, die haar eigen licht volledig
had doen verbleken. Maar hij was niet bang, behalve voor de kans
dat hij zou falen. Tot hij bij het wezen was, tot hij wist wat de
bron van diens zuiverheid was, zou hij zelf niet gereinigd kunnen
worden, en dat was iets waarnaar hij ontzettend verlangde.
En toen de avond van de vierde dag in de Leegte naderde, kwam
de verwezenlijking van dat verlangen dichterbij.
Net toen Jabir een vuurtje had gestookt, kwam de stem weer. Er
stond weinig wind, maar de stem had hetzelfde plechtige gezag,
dezelfde tragische klank.
Ibn Talaq, die zijn geweer aan het schoonmaken was, ging als
eerste staan, zijn ogen groot en wild, met een vervloeking of een
gebed op zijn lippen. Hobart stond enige seconden later eveneens,
terwijl Jabir de kamelen tot bedaren ging brengen die door het
geluid in paniek waren geraakt. Aileen Shadwell bleef naast het
vuur zitten, starend naar de vlammen toen het gejank de nacht
vulde.
Het leek minuten lang te duren. Toen het ophield, jammerden de
kamelen zachtjes door en zwegen de mannen. Ibn Talaq was als eerste
bij het vuur terug en ging zijn geweer verder schoonmaken. Toen
ging de jongen weer zitten, en Hobart als laatste.
We zijn niet alleen,' zei Shadwell na een tijdje, nog altijd
naar de vlammen kijkend.
Vat was dat?' vroeg Jabir.
`Al hiyal,' zei Ibn Talaq.
De jongen trok een grimas.
Wat is al hiyal?' vroeg Shadwell.
`Ze doelen op het geluid dat het zand maakt,' zei
Hobart.
`Het zand?' herhaalde Shadwell. Denk jij dat het het zand
was?' De jongen schudde zijn hoofd.
Natuurlijk niet,' zei Shadwell. 'Het is de stem van degene
naar wie we onderweg zijn.'
Jabir gooide een paar spierwitte takjes op het vuur, die
meteen verbrandden.
`Begrijp je het?' vroeg Shadwell.
Ibn Talaq keek op van zijn bezigheden en staarde Shadwell aan.
`Zij begrijpen het,' zei Hobart.
'Ik dacht dat ze misschien bang waren geworden.'
Ibn Talaq leek te begrijpen wat er met die opmerking werd
bedoeld. Tub al Khali,' zei hij. 'We weten daar alles van.
Alles.'
Shadwell begreep het. Ze behoorden tot de Murra-stam, die dit
territorium had opgeëist. Als ze op de vlucht zouden gaan voor de
mysteries van de Leegte, zouden ze hun erfenis afwijzen.
`Hoe dicht zijn we er nu bij in de buurt?' vroeg Hobart.
weet ik niet,' zei Shadwell. `Jij hebt het net zo goed kunnen
Koren als ik. Misschien zijn we er al heel dicht bij.'
`Denk je dat het weet dat we hier zijn?' vroeg Hobart.
`Misschien wel,' antwoordde Shadwell. Doet dat er iets toe?'
'Ik veronderstel van niet.'
`Als het het vanavond nog niet weet, weet het het morgen
wel.'
2
De volgende morgen gingen ze bij het ochtendgloren weer op
weg, om zover mogelijk te komen voordat de zon te hoog aan de hemel
stond, en hielden daarbij dezelfde richting aan als de voorafgaande
vier dagen.
Voor het eerst veranderde het landschap subtiel, het
regelmatige ritme van de even hoge zandheuvels moest wijken voor
heuvels die veel hoger en onregelmatiger gevormd waren.
Het zand van deze heuvels was zacht, vormde kleine lawines als
het door de voeten van dier of mens werd verplaatst. De reizigers
lokten de dieren, die nog altijd een beetje zenuwachtig waren, de
hogere hellingen op met vloeken en lieve woordjes, om bij het
bereiken van de top slechts te kunnen constateren dat hun een
nog hogere heuvel wachtte.
Zonder dat er iets was gezegd, liep Ibn Talaq nu niet langer
voorop. Shadwell had zijn plaats ingenomen, nam het viertal mee,
heuvel op en heuvel af.
De wind leek fluisterend over het zand te gaan, de boodschap
ervan was niet begrijpelijk.
Shadwell wist echter welke woorden er werden meegenomen.
`Klimmen,' zei de wind. Klim maar als je durft. Nog een heuvel en
dan zul je alles vinden wat je ooit hebt willen hebben.
En hij ging voorop, de volgende helling op, de koele schaduw
uit, naar het verblindende zonlicht.
Ze waren dicht in de buurt, wist Shadwell; heel dicht in de
buurt. Hoewel Jabir vroeg in de middag begon te klagen en eiste dat
de dieren even rust zou worden gegund, wilde Shadwell daar niets
van weten. Hij liep sneller, zijn geest nu niet langer bezig met de
lichamelijke ongemakken; bijna zwevend. Zweten betekende niets,
pijn al evenmin. Dat alles kon hij verdragen.
En de geruchten van de wind werden bevestigd toen ze na een
uur klimmen weer een top hadden bereikt.
Ze hadden de zandheuvels achter zich gelaten. Het terrein voor
hen was volkomen vlak voor zover hun oog reikte, al was dat niet
ver, omdat de horizon door zand dat door de wind werd opgewaaid,
bijna niet te zien was. Ook in de Rub al Khali was dit terrein
desolater dan de rest — het niemandsland voor een
connoisseur.
`Godallemachtig,' zei Hobart, toen hij naast Shadwell
stond.
De Verkoper pakte Hobarts arm vast. Zijn adem kwam snel en
moeizaam; zijn door de zon verbrande huid droop van het
zweet.
`We zijn er nu heel dicht bij,' mompelde Shadwell.
`Zullen we dan niet even tot morgen rusten voordat we verder
gaan?' stelde Hobart voor.
`Wit jij je Draak niet ontmoeten?' vroeg Shadwell.
Hobart zei niets.
Dan ga ik alleen,' zei Shadwell. Hij liet de teugels van zijn
kameel los en liep waggelend de heuvel af, naar de vlakte.
Hobart keek naar de steriele vlakte voor zich. Wat Shadwell
zei, was waar. Hij kon voelen dat ze er dicht bij waren. En die
gedachte, die hem dagen geleden nog had opgewonden, maakte hem nu
doodsbang. Hij had nu voldoende van de Leegte gezien om te weten
dat de Draak die bier woonde, niet het glinsterende monster uit
zijn dromen kon zijn. Hij kon zich geen voorstelling maken van het
afschrikwekkende dat Kier gehuisvest moest zijn.
Maar een ding wist hij wel: het zou zich niets aantrekken van
de wet en degenen die die wilden handhaven.
Hij zou nog kunnen omkeren, dacht hij, als hij dat echt wilde.
Hij zou de gidsen ervan kunnen overtuigen dat Shadwell hen meenam
naar de verdoemenis en dat ze de Verkoper veel beter aan diens
krankzinnige lot konden overlaten. Shadwell stond al onder aan de
helling en liep verder, zonder de moeite te nemen om te kijken om
te zien of de anderen achter hem aan kwamen. Laat hem gaan, zei een
deel van Hobart; laat hem die Gesel maar hebben als hij dat wil; en
de dood op de koop toe.
Maar hoe bang hij ook was, hij kon dit niemandsland zijn rug
niet toekeren. Zijn geest, die nu even smal was als een
tunnel, liet hem in zijn handen weer de vlam zien. Op dat zeldzame
moment had hij een macht geproefd die hij nooit onder woorden had
kunnen brengen, en de herinnering daaraan was niet uitgewist door
alles wat er daarna was gebeurd — de nederlagen en de
vernederingen.
Ergens hier ver vandaan leefden nog degenen die hem hadden
verslagen, die de Wetten op hun kop hadden gezet. Hij zou deze
leegte verdragen om naar hen terug te kunnen gaan met vuur aan zijn
vingertoppen, om hen in het stof te doen bijten.
Dromend over vuur pakte hij de teugels van Shadwells kameel en
liep in de voetsporen van de Verkoper naar het spiegelende
zand.