TERNAUWERNOOD ONTSNAPT
1
Suzanne arriveerde jets voor drieën in Rue Street en ging
mevrouw Pumphrey eerst vertellen hoe het met haar grootmoeder was.
Ze werd zo nadrukkelijk uitgenodigd binnen te komen dat ze dat niet
kon weigeren. Ze dronken thee en praatten een minuut of tien,
voornamelijk over Mimi. Violet Pumphrey sprak over de oude vrouw
zonder wrok, maar het portret dat ze van haar schilderde, was verre
van vleiend.
'Jaren geleden hebben ze bij haar het gas en de elektriciteit
al afgesloten,' zei Violet. `Ze had de rekeningen niet betaald. Ze
leefde in een troep, al heb ik haar als buurvrouw dan ook altijd
een beetje in de gaten gehouden. Maar ze was lomp, weet u, als je
naar haar gezondheid informeerde.' Ze liet haar stem iets dalen.
'Ik weet dat ik het niet zou moeten zeggen . . . maar uw
grootmoeder was niet helemaal bij haar gezonde verstand.'
Suzanna mompelde jets onhoorbaars terug.
`Ze had alleen kaarsen voor het licht. Geen televisie, geen
ijskast. En alleen God weet wat ze at.'
`Weet u of iemand een sleutel van het huis heeft?'
`0, nee, dat wilde ze niet. Er zaten meer sloten in dat huis
dan u in uw leven aan warme maaltijden heeft verorberd. Ze
vertrouwde niemand, weet u. Niemand.'
'Ik wil er alleen even rondkijken.'
`Tsja, er zijn mensen in en uit gelopen sinds ze weg is; het
huis zal nu waarschijnlijk wel wagenwijd openstaan. Ik heb erover
gedacht er zelf eens even een kijkje te gaan nemen, maar dat heb ik
uiteindelijk toch niet gedaan. Sommige huizen . . . zijn niet
natuurlijk. Begrijpt u wat ik bedoel?'
Ze wist het. Toen ze eindelijk op de stoep van nummer achttien
stond, bekende Suzanna zichzelf dat haar de verschillende
verplichtingen die dit bezoek telkens weer hadden uitgesteld,
welkom waren geweest. De episode in het ziekenhuis had een groot
deel van de achterdocht die de familie jegens Mimi koesterde,
bevestigd. Ze was anders. Ze kon haar dromen overbrengen door een
aanraking. De oude vrouw had een bepaalde macht of werd
bezeten door een macht, en zou die niet rondspoken in het oude huis
waarin ze zoveel jaren had gewoond?
Suzanna voelde dat ze steeds meer in de ban raakte van het
verleden. Ze stond hier echter niet op de drempel te aarzelen omdat
ze bang was voor een confrontatie met geesten uit haar jeugd. Ze
voelde vaag dat er hier, op het toneel dat ze dacht voor altijd
verlaten te hebben, drama's voltrokken zouden worden en dat Mimi
haar op de een of andere manier de hoofdrol had toebedeeld.
Ze duwde met haar hand tegen de deur. In tegenstelling tot wat
Violet had gezegd, bleek die dicht te zijn. Ze keek door het
voorraam een kamer vol rommel en stof in. Die verlatenheid had
merkwaardigerwijze iets troostends. Misschien had ze zich toch voor
niets zorgen gemaakt. Ze liep naar de achterkant van het huis. Het
tuinhek stond open, evenals de achterdeur.
Ze liep naar binnen. Ook bier rommel en stof; bijna alle
sporen van de aanwezigheid van Mimi Laschenski — met uitzondering
van de kaarsen en waardeloze rommel — waren weggehaald. Ze
reageerde er met gemengde, ongelukkige gevoelens op. Aan de ene
kant de zekerheid dat er niets van waarde meer te vinden zou zijn
en dat ze met lege handen naar Mimi terug moest; aan de andere kant
het onmiskenbare gevoel van opluchting nu het toneel leeg bleek te
zijn. In haar verbeelding zag ze de schilderijen weer aan de muren
hangen en de meubels weer staan. Hier was niets dat de kalme, goede
orde van haar huidige leven zou kunnen verstoren.
Ze liep de gang op, keek even naar de kleine zitkamer en
draaide zich toen om naar de trap. Die was helemaal niet zo
reusachtig groot of donker. Maar voordat ze hem kon oplopen, hoorde
ze op de bovenverdieping iets bewegen.
`Wie is daar?' riep ze.
2
Die woorden waren voldoende om de concentratie van Immacolata
te verbreken. De wezens die ze had opgeroepen, de buitenbeentjes,
bleven staan en wachtten nadere instructies af.
Cal maakte van die gelegenheid gebruik, rende de kamer door en
gaf het beest dat het dichtst bij hem was een trap.
Het ding had geen lijf, de vier armen kwamen uit een dikke nek
te voorschijn waaronder zakken hingen, nat als lever. Cals
trap was raak, een van de zakken barstte open en produceerde
een rioolstank.
De rest van de kinderen kwam achter Cal aan toen hij naar de
deur rende, maar het gewonde wezen was het snelste, schoof als een
krab op zijn handen voort en spuugde ondertussen. Een straal spuug
kwakte tegen de muur vlak bij Cals hoofd en het behang scheurde.
Walging gaf hem vleugels. Binnen een seconde was hij bij de deur.
Shadwell wilde hem tegenhouden, maar een van de beesten kwam onder
zijn voeten, als een zwerfhond, en voor hij zijn evenwicht
hervonden had, was Cal al de kamer uit, de overloop op.
De vrouw die geroepen had, stond onder aan de trap naar boven
te kijken. Ze was duidelijk te zien, als het licht van de dag, in
tegenstelling tot de nacht waarvoor hij in de kamer achter zich
bijna was bezweken. Grote grijsblauwe ogen, krullend donker
kastanjebruin haar om haar bleke gezicht, een mond die een vraag
vormde, maar zweeg bij het zien van zijn wilde gestalte.
`Ga naar buiten!' schreeuwde hij terwijl hij de trap
afstormde. Ze bleef met open mond staan.
De deur!' zei hij. `Maak in godsnaam de deur open.'
Hij keek niet om, om te kijken of de monsters achter hem aan
kwamen, maar hij hoorde Shadwell schreeuwen: 'Houd de die!' van
boven aan de trap.
De vrouw keek naar de verkoper, toen weer naar Cal, toen naar
de voordeur.
`Openmaken!' schreeuwde Cal en ditmaal kwam ze wel in
beweging. Ze vertrouwde Shadwell niet, of was dol op dieven. In
ieder geval smeet ze de deur wagenwijd open. Het zonlicht stroomde
naar binnen, het stof danste in de stralen. Cal hoorde achter zich
een protesterend gejank, maar het meisje hield hem niet
tegen.
`Kom mee!' zei hij tegen haar en stond toen buiten.
Hij liep een zestal passen verder en draaide zich toen om, om
te kijken of de vrouw met de grijze ogen achter hem aan kwam, maar
ze stond nog altijd in de gang.
`Kom nu mee!' schreeuwde hij.
Ze deed haar mond open om iets tegen hem te zeggen, maar
Shadwell stond nu ook onder aan de trap en duwde haar opzij. Cal
kon niet blijven staan; een paar passen slechts en dan zou de
verkoper bij hem zijn. Hij rende.
De man met het ingevette zwarte haar deed geen werkelijke
poging om zijn prooi buiten verder te achtervolgen. De jongeman was
slank en snel als een hazewind; de andere man een beer in een
maatkostuum. Suzanna had meteen een hekel aan hem. Nu draaide hij
zich om en zei:
Waarom heeft u dat gedaan?'
Ze verwaardigde zich niet hem een antwoord te geven. In de
eerste plaats was ze nog altijd aan het proberen een zinnige
verklaring te vinden voor wat ze net had gezien; in de tweede
plaats was haar aandacht niet langer gericht op de beer maar op
zijn partner — of zijn baas — de vrouw die nu achter hem aan de
trap of was gekomen. Haar gezichtsuitdrukking was even nietszeggend
als die van een dood kind, maar Suzanna had nog nooit een gezicht
gezien dat zo fascinerend was.
I= me erdoor,' zei de vrouw toen ze beneden was. Suzanna's
voeten waren at in beweging gekomen, maar ze bedacht zich en ging
recht voor de vrouw staan om haar de weg te versperren. Haar
lichaam maakte daarbij een grote hoeveelheid adrenaline aan, alsof
ze recht voor een aanstormende vrachtwagen was gesprongen.
Maar de vrouw bleef staan en keek Suzanna onderzoekend aan. Op
dat moment besefte Suzanna dat die adrenaline net op tijd was
aangemaakt; ze was ternauwernood aan de dood ontsnapt. Die blik had
haar kunnen doden, daar was ze zeker van. En het zou opnieuw kunnen
gebeuren, maar niet nu; nu bekeek de vrouw Suzanna
nieuwsgierig.
Ten vriend van je?' zei ze uiteindelijk.
Suzanna hoorde de woorden, maar had niet kunnen zweren dat de
lippen van de vrouw zich hadden bewogen.
Bij de deur achter haar zei de beer:
`Die verdomde
Toen pakte hij Suzanna's schouder hard vast.
`Heeft u me dat niet horen zeggen?'
Suzanna wilde zich omdraaien en de man zeggen dat hij haar los
moest laten, maar de vrouw had haar nog niet voldoende opgenomen en
hield haar met haar ogen vast.
`Ze heeft je gehoord,' zei de vrouw. Ditmaal bewogen haar
lippen zich wel en Suzanna voelde dat de greep op haar minder
stevig werd. Maar de nabijheid van de andere vrouw alleen al deed
haar lichaam trillen. In haar lendenen en borsten leek door kleine
doorntjes te worden geprikt.
Wie bent u?' vroeg de vrouw.
Laat haar maar met rust,' zei de beer.
`Ik wil weten wie ze is en waarom ze hier is.' De blik die
even op de man had gerust, richtte zich weer op Suzanna en de
nieuwsgierigheid had lets moorddadigs.
'Hier is niets dat we nodig hebben . . ' zei de man.
De vrouw negeerde hem.
'Kom nu mee . . . '
Zijn stem had de ondertoon van iemand die een hysterics van de
rand van een afgrond moest weghalen en Suzanna was blij dat hij
tussenbeide kwam.
. . veel te opvallend . . . ' zei hij. . . vooral hier . . .
'
Na een lang, ademloos moment knikte de vrouw heel even,
toegevend dat hij gelijk had. Opeens leek ze haar belangstelling
voor Suzanna volledig te hebben verloren en draaide zich weer om
naar de trap. Boven aan die trap, waar naar Suzanna's idee eens
afschuwelijke dingen op haar hadden gewacht, was het nog niet
helemaal rustig. Ze zag er vormen bewegen, zo weinig substantieel
dat ze er niet zeker van was dat ze ze zag of alleen hun
aanwezigheid voelde. Ze kwamen de trap af als giftige rook,
verloren iedere vastigheid die ze wellicht nog hadden gehad toen ze
naar de geopende deur gingen en zodra ze de vrouw hadden bereikt,
die onder aan de trap op hen wachtte, waren ze helemaal niet meer
te zien.
Ze draaide zich om en liep langs Suzanna naar de deur, een
wolk van koude, bedorven lucht met zich meevoerend, alsof de
geestverschijningen die ze had meegenomen nu als een krans om haar
nek hingen en zich vasthielden aan de plooien van haar jurk. Ze
werden ongezien meegenomen de zonovergoten mensenwereld in, tot ze
weer vaste vorm konden krijgen.
De man stond al op de stoep, maar voordat zijn metgezellin
zich bij hem voegde, draaide ze zich om naar Suzanna. Ze zei niets,
noch met een bewegende, noch met een gesloten mond. Haar ogen waren
expressief genoeg; hun beloften waren volstrekt vreugdeloos.
Suzanna wendde haar ogen af. Ze hoorde de hakken van de vrouw
op de stoep. Toen ze weer keek, was het tweetal weg. Ze haalde eens
diep adem en liep naar de deur. Hoewel het al laat in de middag
was, was de zon nog warm en fel.
Het was niet verbazingwekkend dat de vrouw en de beer waren
overgestoken om aan de schaduwzijde van de straat te kunnen
lopen.
3
Als je vierentwintig bent, heb je tijd genoeg gehad om je een
mening te kunnen vormen over de manier waarop de wereld draait. En
slechts enige uren geleden nog zou Suzanna hebben beweerd dat ze
dat ook had gedaan.
Natuurlijk begreep ze nog lang niet alles, waren er mysteries
die haar nog duister waren. Maar dat had haar alleen maar
vastberadener gemaakt niet toe te geven aan sentimenten of
waandenkbeelden die die mysteries macht over haar zouden geven — in
haar privé-leven of binnen de beroeps sfeer. Binnen liefdesrelaties
had ze hartstocht altijd getemperd door een praktische instelling,
had overdreven emoties vermeden omdat ze die zo vaak had zien
verworden tot wreedheid en bitterheid. Binnen haar vriendschappen
bewaarde ze een soortgelijk evenwicht; niet te dicht op elkaars
lip, niet te afstandelijk. En dat gold ook voor haar werk; de
ongebonden artisticiteit werd gedwongen een functioneel object te
vervaardigen.
Als ze een schitterende kan zag, vroeg ze zich altijd af:
schenkt die makkelijk? Dat was in zekere zin een kwaliteit die ze
in ieder facet van haar leven zocht.
Maar er was een probleem dat dergelijke eenvoudige
onderscheidingen tartte; dat haar uit haar evenwicht haalde; haar
misselijk en verward achterliet.
Eerst de herinneringen. Daarna Mimi, meer dood dan levend,
maar in staat dromen door te geven.
En nu deze ontmoeting met een vrouw wier blik iets dodelijks
had, maar die haar desondanks het gevoel had gegeven wellicht
intenser te leven dan ooit.
Die laatste paradox bracht haar ertoe het huis te verlaten
zonder verder op onderzoek uit te gaan en de deur met een klap
dicht te trekken, drama's die haar eventueel hadden opgewacht,
achter zich latend. Instinctief liep ze naar de rivier. Misschien
dat ze iets van het probleem zou kunnen begrijpen als ze daar een
tijdje in de zon ging zitten.
Er waren geen schepen op de Mersey, maar de lucht was zo
helder dat ze de schaduwen van wolken kon zien bewegen over de
heuvels van Clwyd. In haar binnenste was het echter verre van
helder. Alleen een chaos van gevoelens, alle schrikaanjagend
bekend, alsof ze die al jaren had gehad en ze hun kans hadden
afgewacht om te voorschijn te komen vanachter het scherm van
pragmatisme dat ze had opgebouwd. Als echo's, op een berghelling
wachtend op de schreeuw die ze zouden moeten beantwoorden.
Ze had die schreeuw vandaag gehoord. Of hem liever gezegd
gezien, van aangezicht tot aangezicht, daar in die smalle gang waar
ze als zesjarige had gestaan, trillend van angst voor het donker.
De twee confrontaties waren onlosmakelijk met elkaar verbonden,
hoewel ze niet wist hoe. Ze wist alleen dat ze zich plotseling
bewust was van een ruimte in zichzelf waarover haar volwassen,
gehaaste, geordende leven geen zeggenschap had.
Ze voelde de hartstochten die daar rondzweefden slechts vaag,
zoals haar vingertoppen mist konden voelen. Maar ze zou die
hartstochten na verloop van tijd beter leren kennen, net als de
handelingen die zij zouden oproepen; daar was ze zekerder van dan
ze in dagen van lets zeker was geweest. Ze zou ze herkennen en —
God mocht haar bijstaan — ze zou ervan houden.