ONAARDSE GENOEGENS

1
Daarna werd de reis een kwelling. De gebeurtenissen bij de boomgaard hadden Cal van zijn laatste krachten beroofd. De spieren van zijn benen protesteerden hevig, zijn onderste rugwervels leken over elkaar te schuren. Hij probeerde niet te denken aan wat er zou gebeuren als en wanneer ze uiteindelijk het Firmament bereikten. Ook als De Bono en hij in een uitstekende conditie verkeerden, zouden ze nauwelijks tegen Shadwell opgewassen zijn. Nu zouden ze een heel makkelijk doelwit vormen.
Hij keek slechts heel even naar de wonderbaarlijke dingen die hij in het licht van de sterren soms kon zien — een ring van stenen, verbonden door strepen fluisterende mist, iets dat eruitzag als een poppenfamilie met bleke, identieke gezichten die hemels glimlachten. Op dat moment had hij alleen vreugde kunnen beleven aan het zien van een zachte matras.
Maar toen De Bono hem meenam, een donkere heuvel op, was er niets mysterieus meer te zien. Een zacht windje danste in het gras rond hun voeten.
De maan kwam te voorschijn tussen de wolken vandaan. Cal liep als een lammetje achter De Bono aan, te moe om te vragen waarom ze zo liepen.
Geleidelijk aan werd hij zich ervan bewust dat de zuchten die hij hoorde niet alleen door de wind werden veroorzaakt. Ze leken een melodie te hebben, soms hoorbaar, soms niet.
De Bono bleef staan en zei: 'Hoor je ze, Cal?'
'Ja.
`Ze weten dat ze bezoek krijgen.'
`Is dit het Firmament?'
`Nee,' zei De Bono zacht. 'Het Firmament is voor morgen. Daar zijn we nu te moe voor. Vannacht blijven we hier.'
Waar is hier?'
'Kun je dat niet raden? Ruik je het niet?'
De lucht rook vaag naar kamperfoelie en jasmijn.
`En kun je de aarde voelen?'
Die was warm onder zijn voeten. mijn vriend, is de Venusberg.'
2
Hij had De Bono niet moeten vertrouwen; ondanks zijn heldendaad was het joch volstrekt onbetrouwbaar. En nu hadden ze kostbare tijd verloren.
Cal keek om, maar kon niet zien langs welke weg ze gekomen waren. De maan was weer even achter de wolken verdwenen en de berghelling was donker. Toen hij omkeek, was De Bono verdwenen. Cal hoorde iets verderop lachen en riep de naam van zijn gids. Weer werd er gelachen. De lach klonk te licht om bij De Bono te horen, maar helemaal zeker kon hij daar niet van zijn.
Waar ben je?' vroeg hij. Toen er geen antwoord kwam, liep hij de kant op waar het gelach vandaan was gekomen.
Opeens liep hij een warme luchtstroom in. Geschrokken deed hij een pas achteruit, maar de tropische warmte ging met hem mee, de geur van kamperfoelie werd steeds sterker. Het gaf hem een licht gevoel in zijn hoofd en zijn pijnlijke benen leken hem niet meer te kunnen dragen, nu hij dit onverwachte genoegen mocht smaken.
lets verder op de helling zag hij een andere figuur. Dat moest De Bono wel zijn. Weer riep hij diens naam en ditmaal kreeg hij wel antwoord. De Bono draaide zich om en zei: `Maak je niet druk, Koekoek.'
Zijn stem klonk nu dromerig.
`We hebben geen tijd . . . ' protesteerde Cal.
`Kan niets doen... niets doen.' De stem van De Bono kwam en ging, als een zwak radiosignaal. 'Kan vanavond niets anders doen dan . . beminnen.'
Dat laatste woord klonk vaag, en De Bono leek door de duisternis te worden opgeslokt.
Cal draaide zich om. Hij was er zeker van dat De Bono verder de berg op was gegaan, hetgeen betekende dat hij terug zou lopen naar de kant waar ze vandaan waren gekomen, als hij deze richting aanhield. De warmte draaide met hem mee. Ik zal wel een nieuwe gids vinden, dacht hij vaag; een gids die me naar het Firmament kan brengen. Hij moest zich aan een afspraak met iemand houden. Met wie? Zijn gedachten gingen de kant van De Bono op. 0 ja, Suzanna.
Toen hij die naam in gedachten uitsprak, zorgde de warmte er om de een of andere reden voor dat hij naar de grond werd toe getrokken. Hij struikelde niet, hij werd niet geduwd, maar zijn hoofd lag op de grond, en die voelde zo heerlijk aan. Het was net zoiets als op een koude morgen naar het bed van een geliefde terugkeren. Hij rekte zich, nam zich voor net lang genoeg te blijven liggen om weer wat krachten te verzamelen.
Als hij zijn naam niet had horen roepen, zou hij in slaap zijn gevallen. Geen Cal, geen Calhoun, maar: 'Mooney . .
Het was niet de stem van De Bono. Wel die van een vrouw. `Suzanna?'
Hij probeerde rechtop te gaan zitten, maar zijn lichaam was zo zwaar, zo beladen met het stof van zijn reis, dat hij zich niet kon bewegen. Hij wilde het gewicht van zich afschudden, maar kon niet eens een vinger bewegen en de stem bleef hem roepen, minder hoorbaar toen deze naar hogere regionen ging.
Hij wilde er zo graag achteraan gaan, en zonder waarschuwing merkte hij opeens dat aan dat verlangen gehoor werd gegeven. Zijn kleren vielen van hem af en hij bewoog zich voort over het gras, met zijn buik op de buik van de aarde. Hij was er niet zeker van hoe hij werd getransporteerd, want hij voelde niet dat zijn ledematen zich bewogen, en hij ging niet sneller ademhalen. In feite was het zelfs net alsof hij bij zijn kleren ook zijn lichaam en zijn adem had achtergelaten. Een ding nam hij wel mee: licht. Een bleek, koel licht dat het gras verlichtte en de kleine bergbloempjes die zich daartussen hadden genesteld. Een licht dat zo dicht bij hem was dat het van hem zou kunnen zijn.
Een paar meter verderop zag hij De Bono op het gras liggen slapen, zijn mond open als de bek van een vis. Hij ging op hem af om hem vragen te stellen, maar opeens werd zijn aandacht door iets anders getrokken. Enige meters bij de plaats vandaan waar De Bono lag, ontsproten lichtstralen aan de donkere grond. Hij bewoog zich over het lichaam van zijn metgezel heen, en toen verder naar dat nieuwe mysterie.
Dat liet zich makkelijk oplossen. In de grond zaten verscheidene gaten. Hij ging naar de rand van het dichtstbijzijnde en keek naar beneden. Nu zag hij dat de hele berg hol was. Onder zich zag hij een grote ruimte met schitterend, bewegend licht. Dit waren waarschijnlijk de aanwezigen waarop De Bono had gedoeld.
Nu werd het vermoeden bevestigd dat hij zijn lichaam ergens had achtergelaten, want hij gleed het gat door waar normaal gesproken niet eens zijn hoofd door had gekund, laat staan zijn schouders. Hoog boven in de ruimte bleef hij zweven, kijkend naar het ritueel dat beneden werd voltrokken.
In eerste instantie leken de uitvoerenden niets anders te zijn dan zuilen van lichtgevend gas, misschien zo'n veertig in totaal, sommige groot, sommige heel klein, hun kleuren variërend van koele pasteltinten tot felgeel en felrood. Maar toen hij vanuit de koepel verder omlaagzweefde, niet door de zwaartekracht maar door zijn verlangen precies te weten wat er gaande was, zag hij vormen als geesten, door hun perfecte geometrie. De visioenen duurden op zijn hoogst enkele seconden. Daarna werden ze omgeven door bleke wolken en kwamen er nieuwe vormen in hun plaats. Maar hij kon ze wel lang genoeg zien om ze te kunnen begrijpen.
Sommige vormen leken op menselijke foetussen, met grote hoofden en smalle armen en benen die om hun lichamen heen gehouden werden. Soms leek het gas zich te delen, als een cel die zichzelf beminde. Af en toe leken de wolken te veranderen in een sneeuwstorm en zag hij vaag een bos en een heuvel.
Hij was er zeker van dat die eenheden zich bewust waren van zijn aanwezigheid, hoewel geen ervan zijn bewegingen staakte om hem te verwelkomen. Dat vond hij niet erg. Hun dans was ingewikkeld, en als een eenheid zich niet aan de voorgeschreven passen hield, zou dat voor grote verwarring zorgen. De bewegingen hadden een exquise onvermijdelijkheid; soms kwamen de eenheden heel dicht bij elkaar en zwenkten net op tijd weer weg om een botsing te voorkomen. Andere leken zich in een soort familieverband ingewikkeld om elkaar heen te bewegen, terwijl ze tegelijkertijd deel uitmaakten van de grote cirkel die in het midden ronddraaide.
Er waren meer aspecten van de rustige, majestueuze dans die hem fascineerden, want tweemaal zag hij even een beeld dat uitzonderlijk erotisch was. Een naakte vrouw, wier ledematen alle wetten van de anatomie tartten, zweefde op een wolkenkussen, in een zuiver seksueel gekleurde houding. Zodra Cal haar had gezien, was ze weer verdwenen, het beeld van haar uitnodiging achterlatend: haar lippen, haar vagina, haar billen. Ze had niets hoerigs; voor schaamte was geen plaats in deze betoverde cirkel. De présences hielden te veel van elkaar om tijd te hebben voor dergelijke nonsens.
Ze hielden ook even onherroepelijk van de dood. In een zuil zag hij met dezelfde vreugde als de glorie van andere présences, een lijk getoond, verrottend, onder de vliegen.
Maar de dood interesseerde Cal niet: de vrouw wel.
De Bono had gezegd dat hij deze nacht niets anders kon doen dan beminnen.
Maar de liefde zoals hij die kende, was hier niet op zijn plaats. De vrouw had geen lieve woordjes nodig; haar gezelschap werd gratis aangeboden. De vraag was hoe hij haar zijn verlangen kon tonen. Hij had zijn erectie achtergelaten op de Venusberg.
Hij had zich daar geen zorgen over hoeven maken; ze kende zijn gedachten al. Toen hij haar een derde keer zag, leek haar blik hem naar het midden van de dansende cirkel te trekken. Hij merkte dat hij heel langzaam kopjeduikelde en toen naast zijn maîtresse zijn plaatsje vond.
Op dat moment besefte hij welke functie er voor hem was weggelegd. De stem op de berg had hem Mooney genoemd, en die naam was niet voor niets gekozen. Hij was van boven gekomen als licht, maanlicht, en hier had hij zijn baan gevonden, in een dans van planeten en satellieten .
Misschien dacht hij dat alleen maar. Misschien had dit systeem even weinig met beminnen te maken als sneeuwstormen met de astronomie. Gissen was zinloos als je met zoveel wonderen werd geconfronteerd. Nu was het alleen van belang te leven.
De présences draaiden weer rond. Hij genoot van deze reis, rolde om en om (kop noch staart hebbend, alleen het genoegen van de beweging ervarend) en werd even afgeleid van de vrouw die hij had gezien. Maar toen hij in zijn baan een brede boog beschreef, zag hij haar planeet weer. Even zag hij ook haar, toen werd ze door wolken weer aan zijn oog onttrokken. Voltrok hij voor haar een zelfde rite, het ene moment menselijk, het andere abstract? Hij wist zo weinig over zichzelf, deze Mooney die zijn vastgestelde baan bescheef.
Hij kon alleen maar hopen dat hij iets beter zou gaan begrijpen wie hij was aan de hand van de pretenses die door zijn geleende licht werden beschenen. Misschien dat het manen zo verging.
Het was voldoende.
Op dat moment wist hij hoe manen elkaar beminden. Door de nachten van planeten te betoveren; door hun oceanen in beweging te brengen; door de jagers en de oogstenden te zegenen. Een honderdtal manieren die alleen de ongebonden anatomieën van licht en ruimte nodig hadden.
Toen hij dat dacht, spreidde de vrouw haar benen om zich in hem te baden, om zijn licht genot aan haar te laten geven.
Toen hij in haar kwam, voelde hij dezelfde hitte, dezelfde bezitterigheid, dezelfde ijdelheid die zo kenmerkend was voor het dier dat hij was geweest, maar hier hoefde hij zich niet in te spannen, kreeg hij niet het gevoel iets te zullen verliezen; hij had het gevoel dat dit eeuwig kon duren, of liever gezegd dat een honderd mensenlevens voor manen slechts een kort moment vertegenwoordigden en dat dit ritje in deze hemelse carrousel spotte met ieder besef van tijd.
Toen hij die gedachte kreeg, maakte hij zich opeens zorgen. Was alles wat hij daar boven op de berg had achtergelaten verwelkt en doodgegaan, terwijl deze constellaties hun bewegingen achter elkaar bleven uitvoeren?
Hij keek naar het centrum van het systeem waaromheen ze allemaal hun eigen pad volgden — excentrisch of regelmatig, ver van elkaar weg of heel dicht bij elkaar, en toen zag hij zichzelf op de plek waar hij zijn licht vandaan haalde, slapend op een heuvel.
Ik droom, dacht hij en kwam opeens omhoog — als een belletje in een fles — minder maan dan Mooney. De koepel — die, zo besefte hij vaag, op een schedeldak leek — was donker, en even dacht hij dat hij ertegenaan geknald en dood was, maar op het laatste moment werd het weer licht om hem heen en werd hij wakker, starend naar een lucht die al met licht dooraderd werd.
Het was ochtend geworden op de Venusberg.
3
Een deel van de droom die hij had gedroomd, was waar. Hij had als een slang twee huiden afgeworpen. Zijn kleren lagen om hem heen in het gras. Het vuil van zijn reis was door de nacht van hem af gewassen, ofwel door de dauw of door een regenbui. In ieder geval was hij nu weer helemaal droog; de warmte van de grond waarop hij lag (ook dat was geen droom geweest) had hem gedroogd en hem een lekkere geur gegeven. Hij voelde zich ook gevoed en sterk.
Hij ging rechtop zitten. Balm de Bono was al opgestaan, krabde zijn ballen en staarde naar de lucht. In het gras nog de afdrukken van zijn rug en billen.
`Hebben ze je genot gegeven?' zei hij knipogend.
`Genot gegeven?'
'De présences. Hebben ze je zoete dromen gegeven?'
`Ja, inderdaad.'
De Bono grinnikte geil.
Je me er wat over vertellen?' vroeg hij.
`Ik weet niet hoe . .
`Doe niet zo preuts.'
Nee, dat doe ik ook niet. Ik droomde . . . Ik droomde dat ik . . . de maan was.'
`Wat heb je gedroomd?'
`Ik droomde . .
`Ik breng je naar iets dat hier nog het meeste op een bordeel lijkt en dan droom jij dat je de maan bent? Calhoun, je bent een vreemde vogel.'
Hij pakte zijn jasje, trok het aan en schudde zijn hoofd. `En waar heb jij over gedroomd? vroeg Cal.
zal ik je weleens een keer vertellen,' zei De Bono, 'als je daar oud genoeg voor bent.'
4
Ze kleedden zich zwijgend aan en liepen toen de glooiende berghelling weer af.

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml