DE ACHTERVOLGERS
De vrouw voor het raam van het Hanover Hotel schoof het grijze
gordijn weg en keek naar de straat beneden.
`Is het mogelijk . . . ?' mompelde ze tegen de schaduwen die
resideerden in een hoek van de kamer. Er kwam geen antwoord op haar
vraag en dat hoefde ook niet. Hoe onwaarschijnlijk het ook leek,
het spoor had onbetwistbaar hierheen geleid, naar deze
hondsvermoeide stad, die gewond en verwaarloosd naast een rivier
lag die eens slaven en katoenschepen had gewiegd en nu nauwelijks
zijn eigen gewicht naar de zee kon dragen. Naar Liverpool.
Vat een plaats,' zei ze. Op straat trok een kleine stofderwisj
antediluviaans afval de lucht in.
Waarom ben je zo verbaasd?' zei de man die op het bed half
zat, half lag, met zijn handen samengevouwen achter zijn zware
hoofd, waarbij kussens zijn indrukwekkende gestalte steunden. Het
gezicht was breed, de gelaatstrekken bijna te expressief, als die
van een acteur die er een carrière van heeft gemaakt zijn publiek
te plezieren en een expert is geworden op het terrein van goedkope
effecten. Zijn mond, die een duizendtal varianten op de glimlach
kende, vond er een die bij zijn ontspannen stemming paste en
zei:
`Ze hebben ons het leven behoorlijk zuur gemaakt. Maar we zijn
er bijna. Voel jij dat niet? Ik wel.'
De vrouw keek om naar deze man. Hij had het jasje uitgetrokken
dat haar meest liefhebbende cadeau voor hem was geweest, en dat hij
over de stoelleuning had gegooid. Het overhemd eronder was nat bij
de oksels en de huid van zijn gezicht zag er in het middaglicht
wasachtig uit. Ondanks dat alles mocht ze hem — en dat was
voldoende om haar bezorgd te maken over zijn welzijn. Hij was
uiteindelijk ook maar een mens en vandaag, na zoveel hitte en zo'n
Lange rein, waren zijn tweeënvijftig jaren hem heel duidelijk aan
te zien. In de tijd dat ze nu bij elkaar waren, de Fuga
achtervolgend, had ze hem zoveel mogelijk van haar kracht gegeven
en hij had haar op zijn beurt zijn kennis gegeven, en zijn
vaardigheid in dit rijk in leven te blijven. Het Koninkrijk van de
Koekoek, hadden de Families deze ellendige menselijke wereld die ze
omwille van het nemen van wraak had verdragen, altijd al
genoemd.
Maar nu zou er snel een einde komen aan de jacht. Shadwell —
de man op het bed — zou baat hebben bij wat ze nu bijna hadden
gevonden en zij zou wraak hebben genomen als hun prooi besmeurd en
als slaaf verkocht was. Daarna zou ze het Koninkrijk aan zijn
smerige lot overlaten, en met genoegen.
Ze richtte haar aandacht weer op de straat. Shadwell had
gelijk. Het leven was hun zuur gemaakt. Maar daar zou nu snel een
einde aan komen.
Vanaf de plaats waar hij lag kon Shadwell het silhouet van
Immacolata duidelijk tegen het raam zien afsteken. Niet voor de
eerste keer dacht hij na over het probleem hoe hij deze vrouw zou
verkopen. Het was natuurlijk een puur academische vraag, maar wel
een die van zijn intellectuele vermogens het uiterste vergde.
Hij was verkoper van beroep; dat was hij al vanaf zijn
tienerjaren geweest en hij was geniaal in dat vak. Hij ging er prat
op dat er niets levends of doods te bedenken was waar hij geen
koper voor kon vinden. Hij had ongebrande suiker verkocht, kleine
wapens, poppen, honden, levensverzekeringen, genezing brengende
doeken en lampen. In Lourdes had hij handel gedreven in heilig
water en hasjiesj, in Chinese kamerschermen en gepatenteerde
middelen tegen constipatie. Natuurlijk had hij ook allerlei rommel
verkocht, maar er was niets, niets geweest dat hij het publiek door
verleidingskunsten of intimidatie vroeg of laat niet had kunnen
aansmeren.
Maar zij, Immacolata, de vrouw die niet helemaal vrouw was,
met wie hij al vele jaren ieder wakend moment van zijn leven had
gedeeld, zou zijn talenten als verkoper tarten, wist hij.
In de eerste plaats was ze paradoxaal, en het koperspubliek
had daar weinig trek in. Dat wilde koopwaar die was ontdaan van
alle dubbelzinnigheid, die eenvoudig en veilig was gemaakt. Zij was
niet veilig; o nee, beslist niet, gezien haar afschuwelijke
woede-uitbarstingen en nog afschuwelijker jubelstemmingen; en ze
was niet eenvoudig. Onder de gloedvolle schoonheid van haar
gezicht, achter de ogen die eeuwen verborgen maar tegelijkertijd zo
scherp konden zijn dat ze bloed te voorschijn konden brengen, onder
de diep-olijfkleurige huid, de huid van een Jodin, waren gevoelens
verborgen die de lucht zouden schroeien als hun de vrije loop werd
gelaten.
Ze was te veel zichzelf om verkocht te kunnen worden,
concludeerde hij, niet voor de eerste keer, en hij zei tegen
zichzelf dat hij moest ophouden zijn kop erover te breken. Dit
probleem zou hij nooit kunnen oplossen; dus waarom zou hij zichzelf
ermee kwellen?
Immacolata wendde zich of van het raam.
'Ben je nu uitgerust?' vroeg ze aan hem.
'Pi was degene die uit de zon wilde,' bracht hij haar in
herinnering. 'Ik kan beginnen zodra jij dat wilt, hoewel ik er geen
idee van heb waar we moeten beginnen..
'Dat is niet zo moeilijk,' zei Immacolata. 'Weet je nog wat
mijn zuster heeft voorspeld? De gebeurtenissen naderen het
crisispunt.'
Terwijl ze sprak, bewogen de schaduwen in de kamer zich weer,
en lieten de twee dode zusters van Immacolata hun etherische rokken
zien. Shadwell had zich in hun aanwezigheid nooit op zijn gemak
gevoeld en zij hadden hem op hun beurt altijd veracht. Maar de
oudste, de Toverkol, de Heks, had talent als orakel, dat leed geen
enkele twijfel. Wat zij in het vuil van haar zuster, de nageboorte
van de Magdalena zag, bleek gewoonlijk uit te komen.
'De Fuga kan niet veel langer verborgen blijven,' zei
Immacolata. 'Zodra die zich beweegt, zorgt hij voor trillingen.
Daar kan hij niets aan doen. Zoveel leven, samengeperst in zo'n
schuilplaats.'
'En voel je at iets van die . . . trillingen?' zei Shadwell,
die zijn benen over de rand van het bed zwaaide en opstond.
Immacolata schudde haar hoofd. 'Nee. Nog niet. Maar we moeten
erop voorbereid zijn.'
Shadwell pakte zijn jasje en trok dat aan. De voering glansde,
wierp lichtgevende, verleidelijke stralen de kamer in. In het iele
licht dat daardoor even ontstond, kon hij de Magdalena en de
Toverkol zien. De oudste vrouw bedekte haar ogen, ze was bang voor
de macht van de stralen van het jasje. De Magdalena trok zich er
niets van aan; haar oogleden waren al lang geleden dichtgenaaid,
voor oogkassen die vanaf haar geboorte blind waren geweest.
'Als de trillingen beginnen, kan het een of twee uur duren
voor we de plaats nauwkeurig hebben bepaald,' zei Immacolata.
'Een uur?' vroeg Shadwell.
. . . de achtervolging die hen uiteindelijk hierheen had
gebracht, leek vandaag al een leven lang te hebben geduurd ..
.
'Een uur kan ik nog wel wachten.'