DE HEILIGE MAAGD DER BEENDEREN
1
Dit waren sombere tijden voor Shadwell.
Hij was heel opgewekt uit de Fuga te voorschijn gekomen, — met
een duidelijk nieuw doel voor ogen — om de wereld waarover hij zo
dolgraag wilde heersen meteen van onder zijn neus weggesnaaid te
zien. En dat was nog niet alles. Immacolata, die hem had kunnen
helpen, had er kennelijk de voorkeur aan gegeven in het Weefsel te
blijven. Ze was uiteindelijk een Ziener, ook al hadden de Zieners
haar dan verbannen. Misschien zou het hem niet zo moeten verbazen
dat ze ontroerd was geraakt toen ze terug was op de grond waar ze
thuishoorde, en daar had willen blijven.
Hij was niet verstoken van ieder gezelschap. Norris, de
Hamburgerkoning, deed nog altijd alles wat hij van hem verlangde,
was nog altijd tevreden met zijn slaaf-zijn. En natuurlijk was
Hobart er. De inspecteur was waarschijnlijk krankzinnig, maar dat
was juist prima. En hij streefde een bepaald doel na waar Shadwell
op een gegeven moment wellicht zijn voordeel mee zou kunnen doen.
Het ondernemen van een — zoals Hobart dat noemde — gerechtvaardigde
kruistocht.
Maar je had niet zoveel aan een kruistocht als je niets had om
daadwerkelijk tegen ten strijde te trekken. Er waren vijf lange
maanden voorbijgegaan en iedere dag dat het tapijt niet werd
gevonden, werd hij wanhopiger. Anders dan de anderen die die nacht
uit de Fuga waren gestapt, kon hij zich alles wat er was gebeurd
nog heel gedetailleerd herinneren. Het jasje — voorzien van de
betoveringen van het Rijk — hield de herinneringen levendig. Maar
al te levendig. Er ging bijna geen uur voorbij zonder dat hij er
intens naar verlangde daar weer te zijn.
En daar kwam meer aan te pas dan zijn verlangen om de Fuga te
bezitten. In deze lange weken van wachten had hij een nog grotere
ambitie gekregen. Als hij die grond ooit weer kon betreden, zou hij
iets doen dat welke Ziener dan ook nooit had gedurfd: hij zou naar
de Kringvorming gaan. Toen hij dat idee eenmaal had gekregen, bleef
het hem voortdurend kwellen. Misschien dat hij voor zo'n
handeling gestraft zou worden, maar was het dat risico niet
waard? Achter dat masker van wolken, de Mantel, moest zich een
concentratie van magie bevinden die zijns gelijke in de
geschiedenis van de Zieners niet kende en dus ook niet in de
geschiedenis van de wereld.
De schepping resideerde in de Kringvorming. Zou hij niet een
soort god worden als hij daar kon rondlopen om de geheimen met
eigen ogen te bekijken?
2
En vandaag bevond hij zich in een ambiance die bij die
gedachten paste; dit kleine kerkje dat was toegewijd aan
St.-Philomena en St.-Callixtus, verborgen in het beton van de City
van Londen. Hij was niet hierheen gekomen vanwege zijn zieleheil;
hij was uitgenodigd door de priester die op dit moment voor een
handjevol kantoorklerken de mis aan het lezen was. Een man die hij
nooit had ontmoet, maar die hem had geschreven dat hij belangrijk
nieuws had; nieuws waarvan Shadwell kon profiteren. De Verkoper was
zonder aarzelen naar hem toe gegaan.
Shadwell was katholiek opgevoed; en hoewel hij zijn geloof al
lange tijd verwaarloosde, kon hij de rituelen die hij als kind had
geleerd niet vergeten. Hij luisterde naar het Sanctus, zijn lippen
vormden de woorden, hoewel het twintig jaar geleden was dat hij dat
voor het laatst had gedaan. Toen het Eucharistiegebed — iets korts
en zoets, om de klerken rustig door te laten rekenen — en op naar
de Consecratie.
Neemt en eet. Dit is mijn lichaam dat aan u gegeven zal
worden.. . Oude woorden, oude rituelen. Maar in commercieel opzicht
nog altijd even gezond.
Pram over kracht en macht zou altijd publiek trekken. Goden
raakten nooit uit de mode.
Hij was zo diep in gedachten verzonken dat hij zich er pas van
bewust werd dat de mis was afgelopen toen de priester naast hem
stond. `Meneer Shadwell?'
Hij keek op van zijn kalfsleren handschoenen. De kerk was
verder leeg.
`We hebben op u gewacht,' zei de priester, zonder op een
bevestiging te wachten dat hij de juiste man had aangesproken. `U
bent van harte welkom.'
Shadwell stond op.
Waar gaat het over?'
`Misschien wilt u met me meekomen?' luidde het antwoord.
Shadwell zag geen reden, geen gehoor te geven aan dat verzoek. De
priester nam hem mee naar een kamer met houten lambrizeringen, die
rook als een bordeel — een mengeling van parfum en zweet. Aan de
andere kant van die kamer een gordijn, dat hij opzij trok, en nog
een deur.
Voordat hij de sleutel omdraaide, zei hij: moet vlak bij me
blijven,
meneer Shadwell, en niet te dicht bij het Heiligdom komen .
.
Het Heiligdom? Voor het eerst sinds zijn komst hier kreeg
Shadwell er een idee van wat er ging gebeuren.
`Ik begrijp het,' zei hij.
De priester maakte de deur open. Shadwell zag een steile trap
die alleen werd verlicht door het vage licht in de kamer achter
hen. Na dertig treden raakte hij de tel kwijt; na de tiende trede
liepen ze in een vrijwel volslagen duisternis verder naar beneden
en hij hield zijn handen tegen de muur aan, die droog en koud
aanvoelde, om zijn evenwicht niet te verliezen.
Maar nu zag hij beneden een licht. De priester keek over zijn
schouder, zijn gezicht een bleke bal in het donker.
`Bij me blijven,' waarschuwde hij. 'Het is gevaarlijk.'
Onder aan de trap pakte de priester zijn arm vast, alsof hij
niet geloofde dat Shadwell zijn instructies zou opvolgen. Ze waren
in een labyrint, leek het wel. Gangen gingen alle kanten op, zich
op een onvoorspelbare manier kronkelend. In sommige brandden
kaarsen. Andere waren donker.
Pas toen de gids hem door een van die gangen meenam, besefte
Shadwell dat ze niet alleen waren. Overal in de muren nissen met
doodskisten. Hij rilde. Doden aan weerszijden van hem; hun stof kon
hij proeven op zijn tong. Hij wist dat er maar een persoon was die
blij zou zijn met dergelijk gezelschap.
Juist toen hij dat dacht, liet de hand van de priester zijn
arm los en trok de man zich met enige snelheid terug via een andere
gang, onderweg een gebed mompelend. De reden: een gesluierde
gestalte, van top tot teen in het zwart gekleed, die op hem afkwam
als een rouwende die te midden van de doodskisten de weg was
kwijtgeraakt. Ze hoefde niets te zeggen of haar sluier omhoog te
doen. Shadwell wist dat het Immacolata was.
Ze bleef een eindje bij hem vandaan staan en zei niets. Haar
adem bracht de plooien van de sluier in beweging.
Toen zei ze: 'Shadwell.'
Haar stem klonk alsof het spreken haar moeite kostte.
`Ik dacht dat je in het Weefsel was gebleven,' zei hij.
`Ik had daar ook bijna moeten blijven,' zei ze.
`Moeten blijven?'
Achter hem hoorde Shadwell de voeten van de priester op de
trap. Vriendje van je?' vroeg hij.
`Ze aanbidden me,' vertelde ze hem. Noemen me een Godin; de
Moeder van de Nacht. Ze castreren zich om me beter te kunnen laten
zien hoezeer ze me aanbidden.' Shadwell trok een grimas. Daarom mag
je niet in de buurt van het Heiligdom komen. Dat zouden ze als
heiligschennis ervaren. En als hun Godin hier geen opdracht toe had
gegeven, zouden ze je niet zover hebben laten komen.'
Waarom duld je hun gezelschap?'
`Ze hebben me een schuilplaats geboden toen ik er een nodig
had. Een plaats waar ik kon genezen.'
`Hoezo genezen?'
Op dat moment ging de sluier langzaam omhoog, zonder dat
Immacolata's handen zich bewogen. Shadwell voelde zich meteen
misselijk worden. Haar eens perfecte gezicht was zo verwond dat het
onherkenbaar was geworden, niets anders dan rauw vlees en littekens
waaruit nog wondvocht drupte.
.. hoe . ?' slaagde hij erin uit te brengen.
`De echtgenoot van de Conservator,' antwoordde ze, met een
zodanig vervormde mond dat het moeilijk voor haar was de woorden
juist uit te spreken.
`Heeft hij dat gedaan?'
`Hij kwam met de leeuwen,' zei ze. 'En ik was niet voorzichtig
genoeg.'
Shadwell wilde niets meer horen.
Je vindt het erg,' zei ze. Je bent een gevoelig man.'
Dat `gevoelig' werd met een zeer subtiele ironie
gebruikt.
Je kunt het toch wel maskeren?' zei hij, wetend hoe goed ze in
het vermommen was. Als ze anderen kon imiteren, waarom zou ze dan
niet een perfecte kopie van zichzelf kunnen maken?
2ou je me graag als een hoer zien?' zei ze. `Moet ik mezelf
beschilderen uit ijdelheid? Nee, Shadwell, ik zal mijn wonden
dragen. Zij horen meer bij mij dan schoonheid.' Ze produceerde een
afschuwelijke glimlach. `Vind je ook niet?'
Ondanks de uitdagende toon waarop ze dat vroeg, trilde haar
stem. Ze was plooibaar, voelde hij aan; zelfs wanhopig. Bang dat ze
weer krankzinnig zou worden.
heb je gezelschap gemist,' zei hij, en probeerde haar strak
aan te kijken. 'We hebben goed kunnen samenwerken.'
Je hebt nu nieuwe bondgenoten,' antwoordde ze.
`Heb je dat gehoord?'
`Mijn zusters zijn af en toe bij je geweest.' Die gedachte
stelde hem niet op zijn gemak. 'Vertrouw je Hobart?'
`Hij kan handig van pas komen.'
Waarvoor?'
Voor het vinden van het tapijt.'
`Hetgeen hij tot dusverre nog niet heeft gedaan.'
`Nee, nog niet.' Hij probeerde haar recht aan te kijken,
probeerde die blik liefhebbend te laten zijn. mis je,' zei hij. heb
je hulp nodig.' Haar verhemelte maakte een zacht sissend geluid,
maar ze antwoordde niet.
'Is dat niet de reden waarom je me hierheen hebt gehaald?' zei
hij. `Om opnieuw te beginnen?'
`Nee,' antwoordde ze. 'War ben ik te moe voor.'
Hoewel hij dolgraag de Fuga opnieuw wilde betreden, stond de
gedachte weer verder te gaan waar ze waren opgehouden, van de ene
stad naar de andere zwervend zodra de wind een gerucht over de
verblijfplaats van het Weefsel met zich meenam, hem niet bijzonder
aan. `Bovendien . zei ze, . ben je veranderd.'
`Nee,' protesteerde hij. 'Ik wil het Weefsel nog altijd
hebben.' 'Maar niet om het te verkopen,' zei ze. 'Wel om erover te
heersen.' Waar heb je dat idee vandaan gehaald?' protesteerde hij
en glimlachte. Hij kon uit het zo sterk gehavende gezicht niet
opmaken of ze er intuinde of niet. 'We hadden een overeenkomst
gesloten, Godin,' zei hij. 'We zullen hen in het stof doen
bijten.'
'En wil je dat nog altijd?'
Hij aarzelde, wetend dat hij met een leugen alles riskeerde.
Ze kende hem goed. Ze kon waarschijnlijk in zijn schedel kijken als
zij dat wenste. Misschien dat hij meer zou verliezen dan haar
gezelschap zodra ze voelde dat hij haar bedroog. Maar ze was
veranderd, nietwaar? Bedorven waar, dat was ze geworden. Haar
schoonheid, waardoor ze hem altijd in haar macht had, zonder dat
hij daaraan iets kon doen, was er niet meer. Nu was zij de
smekelinge, hoewel ze net deed alsof dat niet zo was. Hij riskeerde
de leugen.
Vat ik nu wil is hetzelfde als wat ik altijd al heb gewild,'
zei hij. louw vijanden zijn mijn vijanden.'
Dan zullen we hen in het stof doen bijten,' zei ze.
`Definitief.' Ergens op haar gezicht werd een licht ontstoken en
het menselijke stof naast hem begon te dansen.