DE BOOMGAARD VAN LEMUEL LO

1
Boaz en Ganza waren geen spraakzame gidsen. Ze namen Cal vrijwel zwijgend door de Fuga mee en verbraken dat stilzwijgen alleen om hem te waarschuwen als een stukje grond verraderlijk was, of hem te zeggen dat hij dicht bij hen in de buurt moest blijven als ze over een zuilengaanderij liepen waar hij honden hoorde hijgen. In zekere zin was hij blij met hun zwijgen. Hij had in ieder geval deze nacht geen behoefte aan veel uitleg. Toen hij de Fuga voor het eerst had gezien vanaf de tuinmuur van Mimi, had hij al geweten dat hij niet in kaart kon worden gebracht en de inhoud niet van buiten geleerd kon worden, zoals zijn geliefde spoorboekjes. Hij zou de Weefwereld op een andere manier moeten begrijpen: niet als een hard feit, maar als een gevoel. Het schisma tussen zijn geest en de wereld die deze probeerde te begrijpen, verdween geleidelijk aan. In plaats daarvan kwamen echo's en echo's van echo's. Hij en deze wereld waren gedachten in elkaars hoofd; en die wetenschap, die hij nooit onder woorden zou kunnen brengen, veranderde de tocht in een rondleiding door zijn eigen levensgeschiedenis. Hij had van Maffe Mooney gehoord dat iedereen poëzie anders hoorde. Dat was het wezen van de potzie. Hij begon nu in te zien dat voor geografie hetzelfde gold.
Ze klommen een lange helling op. Hij had het idee dat er een golf krekels voor hun voeten wegsprong; de aarde leek te Leven.
Boven op de heuvel konden ze uitkijken over een veld. Aan de andere kant daarvan was een boomgaard.
`We zijn er bijna,' zei Ganza, en ze liepen weer verder.
De boomgaard was het grootste ding dat hij tot nu toe in de Fuga had gezien, een lapje grond met wellicht dertig of veertig bomen erop, in rijen geplant en zorgvuldig gesnoeid, zodat hun takken elkaar bijna raakten. Daaronder paden van keurig geknipt gras, gebaad in een Licht van fluweel.
'Dit is de boomgaard van Lemuel Lo,' zei Boaz toen ze aan de rand ervan stonden. Zijn vriendelijke stem klonk zachter dan ooit. 'Het is een label, ook onder de fabels.'
Ganza liep voorop, tussen de bomen door. De lucht was stil, warm en zoet. De takken waren beladen met een fruitsoort die Cal niet kende.
zijn Judasperen,' zei Boaz. 'Een van de soorten fruit die we nooit met de Koekoeken hebben gedeeld.'
Waarom niet?'
`Daar hebben we zo onze redenen voor,' zei Boaz. Hij zocht Ganza, maar die was over een van de paden verdwenen. 'Neem er rustig wat van,' zei hij, terwijl hij bij Cal vandaan liep om zijn metgezellin te zoeken. Dat zal Lem niet erg vinden.'
Hoewel Cal dacht dat hij het hele pad kon afkijken, bedrogen zijn ogen hem, want toen Boaz Brie stappen bij hem vandaan was, kon hij hem al niet meer zien.
'Met die pakken!'
De stem klonk heel diep. De spreker was een aap.
`Bovenaan zijn ze zoeter,' zei het beest en keek met zijn bruin ogen naar de lucht. Toen klauterde het weg en vielen er bladeren overal om Cal keen. Hij probeerde het dier met zijn ogen te volgen, maar het bewoog zich te snel. Binnen zes seconden was het terug, met twee vruchten. Het balanceerde op een van de takken en gooide ze Cal toe. `Schillen,' zei de aap. 'Een voor ieder van ons.'
Ondanks het feit dat ze peren heetten, leken ze niet op peren. Ze hadden de afmetingen van een pruim, maar met een leerachtige schil. Die was taai, maar kon de welriekende geur van het vruchtvlees niet verborgen houden.
Waar wacht je op?' wilde de aap weten. Deze Wiebeltjes zijn heel smakelijk.'
De sprekende aap, die Cal een week geleden nog stomverbaasd zou hebben doen staan, maakte nu slechts deel uit van de couleur locale. Noemen jullie die Wiebeltjes?'
`Judasperen; Wiebeltjes; allemaal hetzelfde vruchtvlees.'
De ogen van de aap keken naar Cals handen en dwongen hem de vruchten te schillen. Dat deed hij. Het viel niet mee, daarom zou de aap het wel met hem op een akkoordje hebben gegooid. Sap stroomde over zijn handen; het rook heerlijk. Voordat hij de eerste vrucht helemaal had geschild, griste de aap die uit zijn handen en vrat hem op.
lekker,' zei hij, onder het kauwen door.
Zijn gevoel van welbehagen werd op de grond onder de bomen weerkaatst. Iemand maakte een waarderend geluid en Cal zag dat een man, gehurkt tegen de boomstam, een sigaretje zat te rollen. Cal keek naar de aap en toen weer naar de man, en de stem van het dier kreeg een nieuwe betekenis.
leuke truc,' zei Cal.
De man keek naar hem op. Zijn gelaatstrekken waren griezelig mongoloïde; de glimlach breed en ogenschijnlijk niet begrijpend.
Vat is een leuke truc?' zei de stem vanuit de takken.
Cal wist niet goed hoe hij het had, maar richtte zijn antwoord desondanks niet tot de pop maar tot de poppenspeler.
Je stem zo beheersen.'
De man grinnikte nog altijd, maar uit niets bleek dat hij Cal had begrepen. De aap schaterde het echter uit.
'Eet die vrucht op,' zei hij.
Cals vingers hadden de Wiebel ongemerkt geschild. Maar hij bracht de vrucht niet naar zijn lippen, vanwege een sluimerend bijgeloof. Probeer het nu maar,' zei de aap. zijn niet giftig.'
De geur was te verlokkelijk. Hij nam een hap.
'In ieder geval niet voor ons,' voegde de aap eraan toe en lachte weer. De vrucht smaakte nog beter dan zijn geur had doen vermoeden. Het sap was sterk als likeur, het vruchtvlees heerlijk. Hij likte het sap van zijn vingers en zijn handpalmen.
Wond je het lekker?'
`Zalig.'
'Eten en drinken tegelijk.' De aap keek naar de man onder de boom. `Smith, wil jij er ook een?' vroeg hij.
De man stak zijn sigaret aan en nam een trek.
'Hoor je me?'
Toen de aap Been reactie kreeg, klom hij weer hoger de boom in. Cal, die nog altijd van de peer at, vond de pitten in het midden. Hij kauwde ze op. Ze smaakten een beetje bitter en dat maakte de rest nog zoeter.
Ergens tussen de bomen werd muziek gemaakt; hoorde hij. Het ene moment een lieflijke melodie, het volgende maniakaal.
`Nog een?' zei de aap, die niet met twee maar met meerdere vruchten terugkwam.
Cal slikte het laatste hapje van de eerste door.
`Zelfde afspraak,' zei de aap.
Cal werd opeens hebzuchtig, pakte er drie en begon te schillen. 'Er zijn bier nog andere mensen,' zei hij tegen de poppenspeler. 'Natuurlijk,' reageerde de aap. `Dit is altijd een plaats van bijeenkomst geweest.'
Waarom praat je via het dier?' vroeg Cal, toen de vingers van de aap de geschilde vrucht uit zijn handen gristen.
'Ik heet Novello,' zei de aap. 'En wie zegt dat hij iets zegt?' Cal lachte, om zichzelf en om de voorstelling.
`In feite,' zei de aap, 'is het zo dat geen van ons beiden meer precies weet wie wat doet. Maar zo is de liefde nu eenmaal, vind je ook niet?' Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en kneep in de vrucht, zodat het sap zijn keel instroomde.
De muziek had een nieuw hoogtepunt bereikt. Cal vroeg zich of welke instrumenten er werden bespeeld. Violen zeker, en fluiten en trommels. Maar er waren ook klanken die hij niet kon plaatsen. 'leder excuus voor een feest is goed,' zei Novello.
`Moet het grootste ontbijt uit de geschiedenis zijn.'
`Kan best. Wil je eens gaan kijken?'
Ja.'
De aap rende tangs de stam naar beneden, en liep toen naar Smith. Cal, die kauwde op de zaden van zijn tweede Wiebel, stak een hand op en pakte nog wat vruchten. Hij stopte er zes in zijn zak voor het geval hij later honger zou krijgen, en schilde een andere die hij ter plekke nog wilde opeten.
Het geluid van het gebabbel van de aap deed hem naar Novello en Smith kijken. Het dier zat op de borst van de man en ze spraken met elkaar. Cal keek van de man naar het beest en daarna weer naar de man. Hij kon niet bepalen wie wat tegen wie zei.
Het gesprek eindigde abrupt en Smith stond op. De aap zat nu op zijn schouder. Zonder Cal uit te nodigen hen te volgen, liepen ze tussen de bomen door. Cal kwam achter hen aan, onderweg schillend en etend.
De hemel is een boomgaard, dacht Cal onder het lopen; en God is overvloed.
Dat zegt het fruit,' zei Novello. Cal was zich er niet eens van bewust geweest dat hij het hardop had gezegd. Hij keek naar de aap en voelde zich een beetje gedesoriënteerd.
Je moet oppassen,' zei de aap. 'Te veel Judasperen zijn met goed voor je.'
'Ik heb een sterke maag,' zei Cal.
Wie heeft iets over je maag gezegd?' reageerde de aap. `Ze worden niet voor niets Wiebels genoemd.'
Cal negeerde hem. De neerbuigende toon van het dier irriteerde hem. Hij ging sneller lopen, haalde man en dier in.
`Ga je eigen gang dan maar,' zei de aap.
lets voor Cal uit, schoot iemand lachend tussen de bomen door. Cats ogen konden dat geluid even zien; hij zag de hogere en lagere klanken als spikkeltjes licht die als paardebloemen in een harde wind uiteenvlogen. De ene betovering na de andere. Hij schilde nog een van Lo's opmerkelijke vruchten en liep snel in de richting van de muziek. En voor hem werd het tafereel nu duidelijker zichtbaar. Op de grond tussen de bomen was een blauw- en okerkleurig tapijt neergelegd, met brandende olielampjes tangs de rand ervan. En daar zaten de musici die hij had gehoord. Ze waren met z'n vijven; drie vrouwen en twee mannen, formeel gekleed in pakken en japonnen, in de donkere draden waarvan op de een of andere manier briljante patronen verborgen waren, zodat de meest subtiele beweging in het licht van de olielampen al voor een straling zorgde die Cal aan tropische vlinders deed denken. Verbazingwekkender was echter wet dat het quintet geen instrumenten bij zich had. Ze zongen die violen, fluiten en trommels, en daarnaast klanken die geen enkel instrument ooit zou kunnen produceren. Hier was sprake van een muziek die geen natuurlijke klanken nabootste, maar ervaringen tot uitdrukking bracht die zich niet door woorden lieten vangen; gevoelens van het hart, die het intellect niet onder controle kon houden.
Cal genoot.
De show werd gadegeslagen door zo'n dertig Zieners en Cal sloot zich bij hen aan. Zijn aanwezigheid werd door een paar mensen opgemerkt en zij keken even nieuwsgierig zijn kant op, maar verloren toen weer hun belangstelling voor hem.
Hij bekeek iedereen en probeerde hen onder te brengen in een van de vier Families, maar dat was vrijwel onmogelijk. De zingende orkestleden waren waarschijnlijk Aia; had Apolline niet gezegd dat ze een goede zangstem had door Naar Aia-bloed? Maar verder . . . wie was wie? Wie van deze mensen behoorde tot de Familie van Jerichau, bijvoorbeeld: de Babu? Wie tot de Ye-me of de Lo? Er waren negers en Indo-europese gezichten en een of twee mensen die er oosters uitzagen. Sommigen leken niet helemaal menselijk te zijn. Een van hen had Nimrods gouden ogen (en waarschijnlijk ook diens staart); een ander stel had symmetrische strepen die van hun schedeldak omlaagliepen; weer anderen hadden vele tatoeages en een opvallend kapsel, ofwel omdat dat door de mode ofwel door de theologie werd voorgeschreven. Ook de kleren die ze droegen waren heel gevarieerd, de formele, laat-negentiende-eeuwse ontwerpen aangepast aan de dragers. En in de stoffen van rokken, pakken en vesten dezelfde nauwelijks verborgen straling; veelkleurige, lichtgevende draden, wachtend achter de egale kleur.
Cal keek bewonderend van de een naar de ander. Hij voelde dat hij met ieder van hen vriendschap wilde sluiten, hen wilde leren kennen, met hen wilde wandelen, en zijn kleine hoeveelheid geheimen met hen wilde delen. Hij was zich er vaag van bewust dat het fruit waarschijnlijk nu aan het praten was. Maar als dat zo was, was dat fruit verstandig.
Hoewel zijn honger was gestild, haalde hij nog een vrucht uit zijn zak en net toen hij die wilde gaan schillen, hield de muziek op. Er werd geapplaudisseerd en gefloten. De leden van het quintet maakten een buiging. Toen ze dat deden, stond een gebaarde man op, die op een krukje aan de rand van het tapijt had gezeten en wiens gezicht even gerimpeld was als een walnoot. Hij keek naar Cal en zei: `Mijn vrienden . . . mijn vrienden. . er is een onbekende in ons midden.'
Het applaus verstierf. Gezichten werden naar Cal toegewend; hij voelde dat hij bloosde.
'Korn hierheen, meneer Mooney! Meneer Calhoun Mooney!' Ganza had de waarheid gesproken. Boodschappen konden door de lucht worden meegenomen.
De man wenkte. Cal mompelde een protest.
`Korn, amuseer ons eens een tijdje!' kwam het antwoord.
Cals hart ging nu als een razende tekeer. kan ik niet,' zei hij.
Natuurlijk kun je dat wel,' zei de man grinnikend. Natuurlijk kun je dat wel.'
Er werd weer geapplaudisseerd. De stralende gezichten om hem heen glimlachten. lemand raakte zijn schouder aan. Hij keek om. Het was Novello.
Dat is meneer Lo,' zei de aap. mag hem niets weigeren.'
`Maar ik kan niets doen...'
ledereen kan lets doen,' zei de aap. 'Al is het maar winden laten.' `Korn, kom,' zei Lemuel Lo. `Niet verlegen zijn.'
Geheel tegen zijn zin liep Cal door de menigte been naar de rechthoek die de olielampjes vormden.
Werkelijk. . zei hij tegen Lo. '1k denk niet
Je hebt vrijelijk van mijn fruit gegeten,' zei Lo zonder wrok. 'En het minste wat je nu kunt doen, is ons amuseren.'
Cal keek steun zoekend om zich been, maar hij zag niets anders dan verwachtingsvolle gezichten.
`1k kan niet zingen, ik heb twee linkervoeten,' zei hij, hopend er daarmee vanaf te kunnen komen.
grootvader was een dichter, nietwaar?' zei Lemuel, bijna verwijtend omdat Cal geen melding had gemaakt van dat feit. `Inderdaad,' zei Cal.
`En kun je dan niet eens een gedicht van je grootvader declameren?' zei Lemuel.
Cal dacht daar even over na. Het was duidelijk dat hij niet weg zou kunnen komen voordat hij zijn hebzucht minstens op de een of andere manier een beetje had gecompenseerd, en de suggestie van Lemuel was zo gek nog niet. Vele jaren geleden had Brendan Cal een paar delen van de poëzie van Maffe Mooney van buiten laten leren. Ze hadden Cal toen niet zoveel gezegd — hij was een jaar of zes geweest — maar hun rijm was intrigerend.
`Het kleed is voor jou,' zei Lemuel en deed een stap opzij om Cal door te laten. Voordat hij de kans kreeg eens te kijken of hij zich nog een paar regels kon herinneren, stond hij al op het kleed en staarde over de flikkerende voetlichten keen naar zijn publiek.
Vat meneer Lo zegt is waar . . . ' begon hij aarzelend. mijn
grootvader . .
Praat eens wat harder,' zei iemand.
mijn grootvader was een dichter. lk zal proberen een van zijn verzen voor te dragen. lk weet niet of ik het me kan herinneren, maar ik zal mijn best doen.'
Hier en daar werd geapplaudisseerd, hetgeen Cal nog onrustiger maakte.
`Hoe heet dat gedicht?' vroeg Lemuel.
Cal pijnigde zijn hersenen. De titel had nog minder voor hem betekend dan de regels, maar hij had alles wel als een papegaai vanbuiten geleerd.
`Het heet Zes Gemeenplaatsen,' zei hij, zijn tong sneller met het vormen van de woorden dan zijn hersenen met het afstoffen ervan. `Draag het maar voor, mijn vriend,' zei de eigenaar van de boomgaard.
Het publiek hield de adem in; de enige beweging kwam nu van de vlammetjes rond het tapijt.
Cal begon.
Een deel van houden van. .
Een afschuwelijk moment Lang herinnerde hij zich niets meer. Als iemand hem zijn naam had gevraagd, zou hij die niet hebben kunnen noemen. Vijf woorden en hij was opeens sprakeloos.
Op dat moment van paniek besefte hij dat hij deze mensen dolgraag aangenaam wilde bezighouden; hun wilde laten zien hoe blij hij was te midden van hen te vertoeven. Maar die tong van hem...
In zijn achterhoofd zei de dichter: `Schiet op jongen. Vertel wat je weet. Niet proberen je jets te herinneren. Gewoon gaan praten.' Hij begon opnieuw, niet aarzelend ditmaal, maar sterk, alsof hij het vers moeiteloos vanbuiten kende. En dat bleek verdorie ook zo te zijn! De regels kwamen soepel en hij hoorde zichzelf die uitspreken met een stem die hij van zichzelf voor onmogelijk zou hebben gehouden. De stem van een declamerende bard.
Een deel van houden van is onschuld, Een deel van houden van is schuld. Een deel de melk die al verzuurt, Zodra hij naar buiten is gestuurd.
Een deel van houden van is gevoel, Een deel van houden van is lust, grof, Een deel is het voorgevoel
Van onze wederkeer tot stof.'
Acht regels, toen had hij het achter de rug. Hij bleef staan, de regels nagalmend in zijn hoofd, blij dat hij het vers zonder stotteren had opgezegd, wensend dat hij nog lets langer door had kunnen gaan. Hij keek naar het publiek. De mensen glimlachten niet langer, maar staarden hem met een eigenaardige verbazing aan. Even dacht hij dat ze zich wellicht beledigd voelden. Toen kwam het applaus, met de handen boven de hoofden geheven. Er werd geschreeuwd en gefloten.
Ten mooi gedicht,' zei Lo, en applaudisseerde van harte. 'En mooi opgezegd!'
Toen hij dat zei, liep hij weer uit het publiek naar voren en omhelsde Cal met overgave.
'Hoor je wel?' zei Cal tegen de dichter in zijn schedel. 2e vinden je aardig.'
Hij herinnerde zich opeens nog een fragment, alsof de woorden net aan Maffe Mooneys lippen waren ontsnapt. Ditmaal declameerde hij de regels niet, maar hoorde ze wel heel duidelijk in zijn hoofd.
`Vergeef mijn kunst. Nederig moet ik bekennen Dat ik niets anders wil dan mensen verwennen.'
Dat verwennen was een prima idee. Hij omhelsde Lo op zijn beurt. `U mag alle vruchten pakken die u kunt opeten, meneer Mooney,' zei Lo.
`Dank u,' zei Cal.
`Heeft u de dichter ooit gekend?' vroeg hij.
`Nee,' zei Cal. 'UN was at overleden voordat ik werd geboren.'
kan zeggen dat een man wiens woorden ons nog tot zwijgen brengen en wiens gevoelens ontroeren, dood is?' antwoordde de Neer Lo.
`Dat is waar,' zei Cal.
'Natuurlijk is dat waar. Wie zou er in een nacht als deze nu liegen?' Lemuel riep iemand anders, die het tapijt op moest. Cal werd even jaloers. Hij verlangde naar een opnieuw beleven van dat ademloze moment; wilde weer voelen hoe het publiek door zijn woorden geboeid en ontroerd werd. Hij nam zich voor wat meer verzen van Maffe Mooney vanbuiten te leren als en wanner hij zijn vader weer zag, zodat hij de volgende keer een nieuw betoverend vers zou kunnen voordragen.
Zijn hand werd geschud en hij werd gekust toen hij weer in de menigte opging. Toen hij zich omdraaide om naar het tapijt te kijken, zag hij daar tot zijn verbazing Boaz en Ganza staan, die tot zijn nog grotere verbazing beiden naakt waren. Hun naaktheid had niet iets duidelijk seksueels; die was eigenlijk even formeel als de kleren die ze hadden uitgetrokken. En het publiek leek er totaal niet door geschokt te zijn; de mensen keken naar het tweetal met dezelfde ernstige en verwachtingsvolle blikken waarmee ze naar hem hadden gekeken. Boaz en Ganza waren ieder naar een kant van het tapijt gelopen, bleven daar heel even staan, draaiden zich om en liepen naar elkaar toe. Langzaam, tot ze neus tegen neus, lip tegen lip stonden. Het schoot door Cals gedachten dat er misschien toch iets erotisch zou komen, en op een manier die zijn definitie van de erotiek volledig op zijn kop zette, want ze bleven verder op elkaar toelopen, of in ieder geval leken zijn ogen dat te zien, gingen in elkaar over, waarbij hun gezichten verdwenen, hun lichamen zich versmolten, ook hun ledematen, tot ze een lichaam waren geworden, met een hoofd als een bal, uitdrukkingsloos.
De illusie was volkomen. Maar er kwam nog meer, want de partners liepen nog steeds verder, tot ze net Siamese tweelingen waren wier ruggen waren vergroeid, die een hoofd hadden, met twee gezichten. Alsof dat nog niet voldoende was, wisselden ze op een gegeven moment van geslacht, totdat ze uiteindelijk — helemaal afzonderlijk —op elkaars plaats stonden.
`Zo is houden van,' zei de aap. Dat was bewezen, met wezens van vlees en bloed.
Toen de acteurs bogen, werd er opnieuw geapplaudisseerd. Cal trok zich terug en zwierf weer onder de bomen door. Vage gedachten speelden door zijn hoofd. Hij kon bier niet de hele nacht blijven en moest nu spoedig op zoek gaan naar Suzanna. Misschien dat het verstandig was naar een gids te zoeken. De aap wellicht?
Maar eerst werd zijn aandacht weer getrokken door de volbeladen takken. Hij pakte nog een handvol fruit en begon te schillen.
Lo's ad hoc vaudeville ging achter hem nog door. Hij hoorde gelach, applaus, muziek.
Zijn ledematen werden zwaarder, zijn vingers konden het schillen bijna niet meer aan; zijn oogleden wilden zich sluiten. Hij ging onder een van de bomen zitten, concluderend dat het beter was te gaan zitten voordat hij omviel.
Hij werd slaperig en kon zich daar niet tegen verzetten. Het kon geen kwaad even een dutje te doen. Hij was hier veilig, in het licht van de sterren en omgeven door applaus. Zijn ogen vielen dicht. Het was alsof hij zijn dromen dichterbij kon zien komen — het licht werd sterker, de stemmen luider. Hij begroette die glimlachend.
Hij droomde zijn oude !even.
Hij stond in de gesloten kamer tussen zijn oren en liet het verleden als dia's op de muur projecteren; momenten die werden weggehaald uit een voorraad waarvan hij niet eens wist dat hij die had. Nu zag hij allerlei taferelen uit het onvoltooide boek van zijn leven, maar die leken niet Langer werkelijkheid. Dat boek was fictie, of op zijn best of en toe werkelijkheid, wanneer een deel van hem uit het saaie verhaal was gesprongen en een glimp had opgevangen van de wachtende Fuga.
Applaus bracht hem op de rand van wakker worden. Zijn ogen gingen aarzelend open. De sterren schenen nog door de takken van de Wiebelbomen; er werd vlak bij hem nog gelachen, de lampjes brandden nog; alles was goed in dit pas gevonden land.
lk ben nu pas geboren, dacht hij, toen de dia's weer zichtbaar werden. Toen was ik nog niet geboren.
Tevreden door die gedachte, schilde hij in zijn droom nog een vrucht van Lo en bracht die naar zijn lippen.
Ergens was iemand voor hem aan het applaudisseren. Toen hij dat
hoorde, maakte hij een buiging. Maar ditmaal werd hij niet wakker.

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml