GEEN WIEGELIEDJES

1
Toen Cal de eerste nachtmerrie kreeg, sliep hij alleen.
Het begon op de Venusberg; hij liep daar rond en zijn benen zouden hem ieder moment niet meer kunnen dragen. Maar met die afschuwelijke voorkennis van rampen die voor dromen typerend is, wist hij dat het niet verstandig zou zijn zijn ogen dicht te doen en te gaan slapen. In plaats daarvan stond hij op de warme grond terwijl vormen zich om hem heen bewogen, vormen die verlicht leken te worden door een zon die al achter de berg was ondergegaan. Een man danste vlak bij hem in de buurt, zijn rokken als levend weefsel; een meisje vloog boven hem, de geur van haar sekse met zich meenemend; in het lange gras bedreven gelieven de liefde. Een van hen schreeuwde, van genot of van schrik, en het volgende moment rende hij en kwam er iets achter hem aan, iets groots en meedogenloos.
Hij schreeuwde terwijl hij rende, om de gelieven en het vogelmeisje en de danser te waarschuwen, maar zijn stem klonk deerniswekkend zwak — de stem van een muis — en even later begon het gras om hem been te smeulen. Hij zag het vrijende stel in vlammen opgaan en een seconde later viel het vliegende meisje uit de lucht, haar lichaam opgeëist door hetzelfde gemene vuur. Weer schreeuwde hij, uit doodsangst ditmaal, en probeerde over de vlammen te springen die zijn kant op kwamen. Maar hij was niet lenig genoeg. Zijn hielen vatten vlam, en hij voelde hoe de hitte onder het rennen langs zijn benen omhoogkroop.
Nu brulde hij en bleek opeens nog harder te kunnen rennen. Toen was de Venusberg verdwenen en rende hij blootsvoets door straten die hij al vanaf zijn kinderjaren kende. Het was nacht, maar de lantarens waren kapot en de bestrating gesloopt, waardoor !open gevaarlijk was.
Nog altijd kwam de achtervolger achter hem aan, snuffend aan zijn verkoolde hielen.
Omdat hij wist dat hij op een gegeven moment zou worden ingehaald, zocht hij onder het rennen naar een veilig heenkomen, maar de deuren van de huizen — ook die van zijn vrienden — waren dichtgetimmerd, evenals de ramen.
Hier zou hij geen hulp kunnen vinden. Hij kon alleen maar verder rennen, in de ijdele hoop dat het monster door een andere, aantrekkelijker prooi zou worden afgeleid.
Een steegje trok zijn aandacht. Hij rende erin. Het maakte een bocht, en nog een bocht. Voor hem een baksteen muur en een deur waar hij snel doorheen ging. Pas toen besefte hij waar deze weg hem been had gebracht.
Hij herkende de tuin meteen, hoewel de muur tweemaal zo hoog was geworden en het hek waardoor hij net naar binnen was gegaan, nu was verdwenen. Het was de tuin achter het huis van Mimi Laschenski. Eens, in een ander leven, had hij op die muur gestaan en was gevallen, het paradijs in.
Maar nu lag er geen tapijt op de grond, waren er geen vogels of mensen die hem troost konden bieden. Hij was alleen en hoorde hoe zijn achtervolger dichterbij kwam.
Hij vluchtte naar een van de donkere hoeken en hurkte daarin weg. Hij was in paniek, voelde zich misselijk van angst.
Het monster naderde. Hij rook de hitte die het uitstraalde. Het was niet de hitte van leven, niet de hitte van zweet of van adem, maar een droog, dood vuur: oud, genadeloos, een oven waarin al het goede van de wereld kon worden verbrand. En het was dichtbij. Aan de andere kant van de muur.
Hij hield zijn adem in en zijn blaas deed zeer. Hij sloeg zijn handen om zijn pik en ballen heen, trillend van doodsangst. Laat het weggaan, smeekte hij in stilte. Laat het me met rust laten en dan zal ik me verder heel braaf gedragen. Dat zweer ik.
Die smeekbede leek te zijn gehoord, want het ding aan de andere kant van de muur gaf de achtervolging op en trok zich terug. Hij werd weer iets optimistischer, maar bleef gehurkt zitten tot hij voelde dat de vijand helemaal weg was. Pas toen durfde hij te gaan staan. De druk op zijn blaas het zich niet langer ontkennen. Hij draaide zich om naar de muur en ritste zijn gulp open. De stenen van de muur waren heet door de aanwezigheid van het wezen en zijn urine kwam er sissend tegenaan.
Opeens kwam de zon op, midden onder het plassen, en zette de tuin in een fel licht. Nee, het was de zon niet. Het was zijn achtervolger die over de muur kwam, zijn kop heter dan een honderdtal zonnen, zijn oven-muil wagenwijd open.
Hij moest wel naar het gezicht kijken, hoewel hem dat beslist zou verblinden. Hij zag genoeg 'ogen voor een hele natie, dicht naast elkaar, aangebracht op grote wielen, de zenuwen als felle draden, samengeknoopt bij de buik van het wezen. Er was meer, nog veel meer, waarvan hij net een glimp opving voordat de hitte hem van hoofd tot teennagel bedekte.
Hij krijste.
En toen verdween de tuin en liep hij weer op de Venusberg. Alleen bestond de grond onder zijn voeten niet uit aarde en stenen, maar uit vlees en beenderen. Hij rende over zijn eigen lichaam, zijn substantie was een wereld geworden die opbrandde, volledig opbrandde. Zijn krijs was de krijs van het land, steeds scheller wordend, tot hij en het volledig waren verteerd.
Onverdraaglijk!
Plotseling werd hij wakker, opgekruld midden op het bed, een en al ellende. Hij transpireerde hevig, dus moest het vuur gedoofd zijn. Maar nee. In zijn gedachten bleef het nog minutenlang fel branden.
2
Hij wist dat het meer was dan een nachtmerrie; dat het een visioen moest zijn. Na die eerste nachtmerrie droomde hij een nacht niet, toen kwam de nachtmerrie weer, en nogmaals. De details veranderden lets (een andere straat, een ander gebed), maar in wezen was het dezelfde waarschuwing; of dezelfde profetie.
De vierde droom liet enige nachten op zich wachten, en toen was Geraldine wel bij hem. Hoewel ze verwoede pogingen deed hem wakker te maken — hij krijste, zei ze — kon hij pas worden gewekt toen de droom voorbij was. Toen pas deed hij zijn ogen open en zag dat ze vol paniek snikte.
'Ik dacht dat je doodging,' zei ze, en half geloofde hij dat ze gelijk had; dat zijn hart een dergelijke doodsangst niet meer zou kunnen verdragen zonder te barsten.
Maar het visioen kondigde niet alleen zijn dood aan. Ook de dood van de mensen op de Venusberg, die blijvend een deel van hem geworden leken te zijn. Er dreigde een ramp die een einde zou maken aan het leven van de weinige Zieners die alles tot nu toe hadden overleefd; die hij even intiem kende als zichzelf. Dat vertelde de droom hem.
De hele maand november was hij bang om te gaan slapen, bang voor de nachtmerries die dan zouden kunnen komen. De nachten werden langer, de dagen korter. Het was alsof het jaar zelf in slaap viel, en in de geest van de nacht die zou volgen, kreeg zijn droom vastere vormen. Toen hij in de eerste week van december de nachtmerrie al kreeg als hij net in slaap was gevallen, wist hij dat hij Suzanna moest spreken. Haar moest vinden om haar te vertellen wat hij zag. Maar hoe? In haar brief was ze heel duidelijk geweest. Zij zou contact opnemen met hem als dat veilig was. Hij had geen adres van haar, niet eens een telefoonnummer.
Wanhopig wendde hij zich tot de enige inlichtingenbron inzake de verblijfplaats van wonderen, waarover hij beschikte.
Hij pakte het visitekaartje van Virgil Gluck en draaide het nummer. Er werd niet opgenomen.

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml