EEN HUWELIJKSAANZOEK
1
Hobart had het felle licht van de Amadou ook gezien, hoewel
hij nog een kilometer of vier van de plaats vandaan was. De nacht
had de ene ramp na de andere gebracht. Richardson, die nog van
streek was door de gebeurtenissen op het hoofdbureau, was tweemaal
tegen een stilstaande auto opgeknald, en hoewel ze de hele Wirral
rondgereden waren, was ieder spoor telkens weer doodlopend
gebleken.
Maar nu zagen ze dan eindelijk een teken dat erop wees dat hun
prooi in de buurt was.
Wat was dat?' zei Richardson. 'Het leek wel alsof er iets
explodeerde.'
`God weet het,' zei Hobart. Volgens mij is die mensen — en
zeker die vrouw — niets te gek.'
`Moeten we om assistentie vragen? We weten niet met hoevelen
ze zijn.'
`Zelfs als we dat zouden kunnen doen,' zei Hobart, het
statische geluid wegdraaiend dat Downey uren daarvoor had
opgeslokt, `geef ik er de voorkeur aan hierover te zwijgen totdat
we weten wat wat is. Doof de koplampen.'
Dat deed de chauffeur en ze reden in het halfduister van de
vroege ochtend verder. Hobart meende gestalten zich te zien bewegen
in de mist achter het grijze bladerdek dat de weg omzoomde. Hij had
echter geen tijd op onderzoek uit te gaan; hij zou moeten
vertrouwen op zijn gevoel dat de vrouw verderop was.
Opeens stond er iemand voor hen op de weg. Richardson draaide
vloekend bliksemsnel aan zijn stuur, maar de gestalte leek over de
auto been te springen.
De auto reed enige meters stuurloos over de stoep voordat
Richardson hem weer onder controle had.
`Verdomme! Heeft u dat gezien?'
Dat had Hobart, en hij voelde zich weer net zo ongemakkelijk
als op het hoofdbureau. Deze mensen hadden wapens die een mens
deden twijfelen aan zijn werkelijkheidszin, en hij hield meer van
de werkelijkheid dan van zijn ballen.
Heeft u dat gezien?' zei Richardson. Die rotzak
vloog!'
`Nee,' zei Hobart ferm. vloog niet. Goed begrepen?'
la, meneer.'
`Vertrouw je ogen niet. Vertrouw mij maar.'
Ja, meneer.'
`En als er nog iets voor je wielen komt, rijd je er gewoon
overheen!'
2
Het licht dat Cal had verblind, had Shadwell eveneens
verblind. Hij viel van de rug van zijn menselijke paard af en
krabbelde in het stof rond tot hij de wereld weer een beetje kon
zien. Hij kreeg twee objecten in het vizier: Norris, die op de
grond lag te snikken als een kind. Suzanna, die vergezeld van twee
anderen te voorschijn kwam uit de puinhoop die Shearmans huis was
geworden.
En ze kwamen niet met lege handen aanlopen. Ze hadden het
tapijt bij zich. Mijn god, het tapijt! Hij keek om zich heen,
zoekend naar de Incantatrix, maar er was niemand in de buurt die
hem kon assisteren, behalve het paard, dat niemand meer Icon
helpen.
Rustig blijven, zei hij tegen zichzelf. Je hebt nog altijd het
jasje. Hij borstelde het ergste vuil van zijn kleren af, trok zijn
das recht en liep toen naar de dieven toe.
`Hartelijk dank,' zei hij, `voor het feit dat jullie mijn
eigendom veilig hebben gesteld.'
Suzanna keek hem even aan en zei toen tegen de tapijtdragers:
'Negeer hem.'
Toen ze dat had gezegd, nam ze hen mee naar de weg.
Shadwell ging snel achter hen aan en pakte de arm van de vrouw
stevig beet. Hij was vastbesloten zo lang mogelijk beleefd te
blijven; daardoor werd de vijand altijd in verwarring
gebracht.
`Is er sprake van een probleem?' vroeg hij.
`Geen probleem,' zei Suzanna.
Juffrouw Parrish, dat tapijt is van mij. Ik sta erop dat het
hier blijft.' Suzanna keek om, zoekend naar Jerichau. Vlak nadat ze
in Capra's Huis haar instructies had ontvangen, had Messimeris haar
nog even apart genomen om haar enige adviezen te geven, en toen was
ze Jerichau kwijtgeraakt.
`Alstublieft,' zei Shadwell glimlachend. 'We kunnen vast wel
iets regelen. Als u dat wenst, zal ik het tapijt van u kopen.
Hoeveel wilt u ervoor hebben?'
Hij maakte zijn jasje open, richtte zich nu niet langer op
Suzanna, maar op de twee anderen die het tapijt droegen. Die
zou hij makkelijk kunnen inpakken. Ze staarden al naar de plooien
van de voering. `Misschien zien jullie iets dat je hebben wilt,'
zei hij.
`Het is een truc,' zei Suzanna.
'Kijk toch eens,' zei een van hen tegen haar, en instinctief
deed ze dat. Als de nacht niet zo uitputtend was geweest, zou ze de
kracht hebben gehad haar ogen meteen af te wenden, maar ze was niet
snel genoeg. Jets glansde in de parelmoeren voering, en ze kon haar
ogen er niet van losmaken.
`U ziet iets,' zei hij tegen haar. 'lets aantrekkelijks voor
een aantrekkelijke vrouw.'
Dat was zo. Binnen twee seconden hadden de betoveringen van
het jasje haar in hun ban gekregen en ze kon zich er niet tegen
verzetten. In haar achterhoofd riep een stem haar naam, maar die
negeerde ze. Weer werd er geroepen. 'Een andere kant op kijken!'
klonk het, maar ze kon iets in de voering vorm zien krijgen, en dat
was zo aanlokkelijk.
`Nee, verdomme!' schreeuwde dezelfde stem, en ditmaal kwam er
een vage figuur tussen haar en Shadwell in. De betovering was
verbroken. Ze werd weggetrokken uit de zoete omhelzing van het
jasje en zag Cal voor zich staan, die met zijn vuist op de vijand
begon in te beuken. Shadwell was een stuk groter, maar Cals grote
woede boezemde hem even ontzag in.
`Maak je uit de voeten!' schreeuwde Cal.
Shadwell was nu weer bijgekomen van de schrik en dook op Cal
af, die daardoor even bijna zijn evenwicht verloor. Hij wist dat
hij de strijd binnen een paar seconden zou verliezen. Hij dook
onder Shadwells vuisten door en omarmde de man zo stevig als hij
kon. Ze worstelden enige seconden lang, kostbare seconden waarin
Suzanna de tapijtdragers door de rommel heen meenam, zo snel
mogelijk weg. Ze ontsnapten net op tijd. Her was bijna dag
geworden. Spoedig zouden ze een makkelijk doelwit zijn voor
Immacolata, of wie hen verder dan ook nog zou willen
tegenhouden.
Hobart bijvoorbeeld. Ze zag hem, toen ze op de grens van het
prive-terrein van Shearman stonden. Hij stapte uit een wagen die in
de straat was geparkeerd. Zelfs in het vage licht — en op enige
afstand — wist ze dat hij het was. Haar haat rook hem. En ze wist
ook, door een vermogen tot profetie dat het menstruüm op de een of
andere manier in haar had losgemaakt, dat hij hen zou blijven
achtervolgen, ook als ze er nu in slaagden aan hem te ontsnappen.
Ze had in hem een aartsvijand gekregen.
Ze keek niet langer naar hem. Waarom zou ze zich met hem
bezighouden? Ze kon zich iedere porie van zijn nietszeggende
gezicht herinneren; en als de herinnering daaraan een beetje
vervaagde, zou ze aIleen maar over haar schouder hoeven
kijken.
Want verdomme, hij zou haar op de hielen blijven zitten.
3
Hoewel Cal Shadwell bleef vasthouden als een koppige terriër,
bleek het grotere gewicht van de Verkoper al snel in diens voordeel
te gaan werken. Cal werd te midden van de bakstenen neergesmeten en
Shadwell begon hem te schoppen. Niet eenmaal, maar twaalf
keer.
Rotzak brulde hij.
Hij bleef schoppen, het zo timend dat Cal de kans niet kreeg
overeind te komen.
`Ik zal ieder bot in dat rotlijf van je breken,' beloofde
Shadwell. 'Ik zal je verdomme vermoorden!'
Dat zou hij misschien ook hebben gedaan als niet iemand had
gezegd: `He daar!'
Shadwell hield even op met schoppen en Cal keek langs de benen
van de Verkoper; hij zag een man met een donkere zonnebril op, die
naderbij kwam. Het was de politieman uit Chariot Street.
Shadwell draaide zich om naar de man.
Wie ben jij nu verdomme weer?'
`Inspecteur Hobart,' luidde het antwoord.
Cal kon zich voorstellen hoe Shadwells gezicht nu een heel
argeloze uitdrukking kreeg. Hij kon het horen aan de stem van de
man. Inspecteur. Natuurlijk. Natuurlijk.'
`En u?' zei Hobart. Wie bent u?'
Cal hoorde de rest van het gesprek niet meer. Hij was druk
bezig zijn gekwelde lichaam weg te slepen door de puinhopen, en
hoopte dat Suzanna inmiddels al een stuk verderop was.
Waar is ze?'
Waar is wie?'
`De vrouw die hier was,' zei Hobart. Hij zette zijn zonnebril
af om in het vage licht deze verdachte beter te kunnen zien. De man
heeft gevaarlijke ogen, dacht Shadwell. Hij heeft de ogen van een
drieste vos. En hij wil Suzanna ook hebben. Wat interessant!
`Ze heet Suzanna Parrish,' zei Hobart.
`Ah,' zei Shadwell.
`Kent u haar?'
`Ja, inderdaad. Ze is een dievegge.'
`Ze is nog iets veel ergers dan dat.'
Wat is er nu erger dan een dief zijn? dacht Shadwell. Maar hij
zei: `0 ja?'
`Ze wordt gezocht wegens een beschuldiging van terrorisme.'
`En u bent hierheen gekomen om haar te arresteren?'
`Inderdaad.'
`Heel goed,' zei Shadwell. Wat zou ik me meer kunnen wensen?
dacht hij. Een flink uit de kluiten gewassen, principiële despoot
die de wet gehandhaafd wilde zien. Wie zou zich in deze moeilijke
tijden een betere bondgenoot kunnen indenken?
`Ik heb wel enig bewijsmateriaal dat voor u van waarde zou
kunnen zijn,' zei hij. 'Maar dat is dan wel alleen voor uw ogen
bestemd.' Op bevel van Hobart liep Richardson een eindje weg.
`Ik ben niet in de stemming voor spelletjes,' waarschuwde
Hobart. `Geloof me als ik u zweer dat dit geen spelletje is,' zei
Shadwell. Hij maakte zijn jasje open. De inspecteur keek meteen
naar de voering. Hij is hongerig, dacht Shadwell; hij is zo
hongerig. Maar wat wil hij hebben? Het zou interessant zijn dat te
weten. Wat zou vriend Hobart op deze hele grote wereld het liefste
willen hebben? `Misschien misschien ziet u iets dat u
aanstaat?'
Hobart glimlachte; knikte.
`Neemt u het dan alstublieft. U mag het hebben.'
De inspecteur stak een hand uit naar het jasje.
`Ga uw gang,' moedigde Shadwell hem aan. Hij had op een
mensengezicht nog nooit zo'n blik gezien; zo'n naïeve
boosaardigheid.
In het jasje begon een licht te branden en de blik in Hobarts
ogen werd nog woester. Toen trok hij zijn hand weer terug en
Shadwell slaakte bijna een kreet van verbazing toen hij het
krankzinnige visioen met de man kon delen. In de handpalm van
Hobart brandde een vuur, de vlammen geel en wit. Ze werden dertig
centimeter lang, verlangden ernaar iets te verteren. Hun
schittering werd weerspiegeld in Hobarts ogen.
`0 ja,' zei Hobart. `Geef me vuur . .
`Het is van u, mijn vriend.'
. . en dan zal ik hen wegbranden.'
Shadwell glimlachte.
`U en ik samen,' stelde hij voor.
Zo begon een huwelijk dat in de Hel was gesloten.