HALLO, ONBEKENDE
1
Ze vond het verschrikkelijk de stad te moeten verlaten, ook
omdat ze Jerichau daar nu ergens achterliet, maar wat ze ook voor
hem voelde (hetgeen zich moeilijk liet bepalen), ze wist dat ze
niet mocht talmen. Ze moest nu weggaan, en snel.
Maar alleen? Hoelang zou ze het dan overleven, hoelang kon ze
dat? Een auto, een tapijt en een vrouw die er soms niet eens zeker
van was een mens te zijn .. .
Ze had vrienden en verwanten overal in het land, maar geen van
hen kende ze goed genoeg om hen volledig in vertrouwen te durven
nemen. Bovendien zouden ze onvermijdelijk vragen stellen en er was
geen deel van dit verhaal dat ze zou durven verklaren. Ze dacht
erover terug te gaan naar Londen; naar de flat in Battersea, waar
haar oude leven — Finnegan en zijn bloemetjes, de potten, de
vochtige badkamer — op haar wachtte. Maar ook daar zouden vragen en
nog eens vragen worden gesteld. Ze had het gezelschap nodig van
iemand die haar zonder meer zou accepteren, haar en haar
stilzwijgen. Het moest Cal worden.
Toen ze aan hem dacht, werd ze meteen weer wat opgewekter. Ze
herinnerde zich zijn enthousiaste grijns, zijn zachte ogen, zijn
nog zachtere woorden. Het was waarschijnlijk gevaarlijker naar hem
toe te gaan dan naar Londen te vertrekken, maar ze was moe van het
uitsluitend nemen van weloverwogen risico's.
Ze zou doen wat haar instinct haar ingaf, en haar instinct zei
dat ze Cal moest bellen.
2
`Cal?'
Aan de andere kant van de lijn bleef het lange tijd stil en ze
dacht dat het contact was verbroken.
`Cal, ben je daar?'
`Suzanna?'
Ja, ik ben het.'
`Suzanna
Toen ze hem haar naam hoorde uitspreken, brandden de tranen in
haar ogen.
'Ik moet je spreken, Cal.'
Waar ben je?'
'Midden in de stad. Vlak bij een monument van koningin
Victoria.' `Het einde van Castle Street.'
`Als jij dat zegt, zal het wel zo zijn. Kan ik je spreken? Het
is heel dringend.'
Ja, natuurlijk. Ik zal nu wegglippen. Het is niet ver
hiervandaan. Over tien minuten ben ik bij je.'
Hij was er in zeven minuten, gekleed in een grijs pak, de
kraag opgezet tegen de miezerregen, een van honderd soortgelijke
jongemannen — klerken en jonge managers — die ze had zien passeren
terwijl ze onder Victoria's strenge blik stond te wachten.
Hij omhelsde haar niet, raakte haar niet eens aan. Hij bleef
domweg twee meter bij haar vandaan staan, keek haar aan met een
mengeling van verbazing en genoegen en zei:
`Hallo.'
`Hallo.'
Het ging steeds harder regenen.
'Kunnen we in de auto praten?' zei ze. 'Ik laat het tapijt
niet graag alleen.'
Toen ze het tapijt noemde, keek hij nog verbaasder, maar hij
zei niets.
Vaag zag hij een beeld voor ogen van hoe hij door een smerig
pakhuis liep, op zoek naar een tapijt, dit tapijt waarschijnlijk,
maar meer dan vaag was dat beeld niet.
De auto stond geparkeerd in Water Street, vlak bij het
monument. Ze gingen naast elkaar op de voorbank zitten en de regen
kletterde op het dak.
Haar kostbare lading die ze niet graag alleen had gelaten, lag
op de achterbank, dubbelgevouwen en bedekt met een laken. Hij deed
zijn uiterste best te bedenken waarom dat tapijt zo belangrijk voor
haar was, maar slaagde daar niet in. En hij kon zich ook niet
herinneren waarom deze vrouw, met wie hij naar zijn idee slechts
een paar uur had doorgebracht, zo belangrijk voor hem was. Waarom
was hij meteen hierheen gegaan toen hij haar stem door de telefoon
had gehoord? Waarom was zijn maag onrustig geworden zodra hij haar
zag? Het was absurd en frustrerend om zoveel te voelen en zo weinig
te weten.
Maar het zou allemaal wel duidelijk worden zodra ze met elkaar
spraken, stelde hij zichzelf gerust.
Dat was echter een verkeerde veronderstelling. Hoe meer ze
spraken, hoe minder hij ervan begreep.
`Ik heb je hulp nodig,' zei ze tegen hem. 'Ik kan je niet
alles uitleggen, want daar hebben we nu de tijd niet voor, maar
kennelijk is er de een of andere Profeet verschenen die een
terugkeer naar de Fuga belooft. Jerichau is naar een van die
bijeenkomsten gegaan en hij is niet teruggekomen . .
Wacht eens even,' zei Cal, en stak zijn handen op om haar tot
zwijgen te brengen. 'Ik kan je niet volgen. Jerichau?'
Je herinnert je Jerichau toch wel?'
Het was een ongebruikelijke naam, die je niet makkelijk kon
vergeten. Maar hij kon er geen gezicht bij bedenken.
Moet ik hem kennen?' vroeg hij.
`Mijn hemel, Cal . .
`Om je de waarheid te zeggen . . . is . . . veel nogal wazig
voor me.' kun je je anders nog goed herinneren.'
Ja, natuurlijk. Natuurlijk.'
`En Nimrod. En Apolline. De nacht in de Fuga.'
Zelfs voordat hij 'Nee' mompelde, zag ze at dat hij zich niets
herinnerde.
Misschien was hier sprake van een natuurlijk proces; een
manier waarop de geest omging met ervaringen die levenslange
vooroordelen over de werkelijkheid tegenspraken. Mensen vergaten
domweg.
`Ik heb vreemde dromen,' zei Cal met een gezicht dat niets
anders dan verwarring uitdrukte.
Wat voor dromen?'
Hij schudde zijn hoofd. Hij wist dat hij het absoluut niet
onder woorden zou kunnen brengen.
`Ze laten zich moeilijk beschrijven,' zei hij. 'Alsof ik een
kind ben, weet je. Maar dat ben ik niet. Dan loop ik ergens waar ik
nooit ben geweest. Maar dan voel ik me niet verloren. 0, verdorie,
ik kan het niet beschrijven,' zei hij boos.
`We zijn er eens geweest,' zei ze rustig. 'JO en ik. We zijn
er geweest. Waar jij over droomt bestaat, Cal.'
Hij staarde haar lange tijd aan. Hij bleef verward kijken,
maar nu kon hij toch ook een beetje glimlachen.
`Bestaat het?'
`0 ja, echt waar.'
`Vertel me er eens over, alsjeblieft,' zei hij.
`Ik weet ook niet waar ik moet beginnen.'
`Probeer het, alsjeblieft,' zei hij met zoveel verlangen in
zijn ogen. `Het tapijt...' begon ze.
Hij keek ernaar om. dat van jou?' vroeg hij.
`Nee,' zei ze. 'De plaats waarover je droomt ... is hier. In
het tapijt.' Ze kon zien dat ongeloof de strijd aanbond met zijn
vertrouwen in haar.
`Hier?' herhaalde hij.
Soms had zij het ook moeilijk gevonden dat feit te aanvaarden,
terwijl zij dan nog het menstruüm had. Ze kon hem zijn twijfel niet
kwalijk nemen.
Je zult me moeten vertrouwen,' zei ze. 'Hoe onmogelijk het
allemaal ook klinkt.'
`Ik weet het,' zei hij gespannen. 'Ergens diep in mijn
binnenste weet ik het.'
Natuurlijk. En je zult je alles weer herinneren. Ik zal je
daarbij helpen. Maar MI heb ik jouw hulp nodig.'
`Zeg het maar.'
`Er zitten mensen achter me aan.'
Waarom? Wie?'
`Ik zal je over hen vertellen als we daar de kans voor
krijgen. Punt is dat zij het land willen vernietigen waarover jij
hebt gedroomd, Cal. De wereld die in dat tapijt verborgen is. De
Fuga.'
Wil je het tapijt bij mij thuis verbergen?'
Ze schudde haar hoofd. 'Ik heb het risico genomen naar jouw
huis te bellen om het telefoonnummer van je werk te vragen. Ze
kunnen daar al op me wachten.'
`Geraldine zal heus niets zeggen.'
`Dat risico kan ik niet nemen.'
`We zouden naar Dekes huis kunnen gaan, in Kirkby. Daar zal
niemand ons kunnen vinden.'
`Vertrouw je hem?'
`Volkomen.'
Ze startte de motor. 'Ik rijd. Zeg jij maar hoe.'
3
Ze draaiden James Street in, en de regen viel nu met bakken
uit de lucht. Ze kwamen niet ver. Een paar meter verderop was al
het verkeer tot stilstand gekomen.
Cal draaide het raampje van zijn portier open en stak zijn
hoofd naar buiten om te zien wat er aan de hand was. Door het
regengordijn heen kon hij niet veel zien, maar er leek sprake
te zijn van een botsing. Sommige auto's probeerden te keren om
terug te rijden naar de stad en daardoor werd de chaos nog groter.
Er werd boos getoeterd; een paar automobilisten stapten uit en
gebruikten hun jas als paraplu, om eens te kijken wat er aan de
hand was.
Cal lachte.
Wat is er zo geestig?' vroeg ze.
`Een uur geleden zat ik nog tot mijn ellebogen in de
schadeformulieren . .
`En nu heb je een vrouw als gezelschap die op de vlucht is.'
`Heb ik geen enkel bezwaar tegen,' zei hij grinnikend.
Waarom kunnen we verdorie niet verder rijden?'
`Ik zal eens gaan kijken,' zei hij, en voordat ze hem had
kunnen tegenhouden, was hij uitgestapt en liep tussen de auto's
door, zijn jasje tevergeefs optrekkend om zijn hoofd tegen de regen
te beschermen. Ze keek hem na, trommelde met haar vingers op het
stuur. Deze situatie stond haar niet aan. Ze was te duidelijk
zichtbaar, en daardoor kwetsbaar.
Toen Cal de andere kant van de straat had bereikt, werd haar
aandacht getrokken door blauwe zwaailichten die ze in haar
achteruitkijkspiegel zag. Ze keek om en zag verscheidene
gemotoriseerde agenten komen aanrijden. Haar hart sloeg een slagje
over.
Ze keek naar Cal, hopend dat die weer terugkwam, maar hij was
de verkeerssituatie nog altijd aan het bestuderen. Kom verdorie
hierheen, zei ze gebiedend. Ik heb je hier nodig.
Er kwamen nog meer agenten aanlopen en zij spraken met iedere
automobilist. Ongetwijfeld om een andere route aan te raden;
onschuldig genoeg. Ze hoefde alleen maar te blijven
glimlachen.
Voor haar begonnen auto's weg te rijden. De gemotoriseerde
agenten waren het verkeer over een baan gaan leiden. Ze keek naar
Cal, die de straat af stond te staren. Moest ze de auto uitstappen
om hem te roepen? Toen ze daarover nadacht, verscheen er een agent
naast haar auto en klopte op het portierraampje. Dat draaide ze
open.
Wachten op het teken en langzaam rijden,' zei hij.
Hij staarde haar aan. De regen drupte van zijn helm en zijn
neus af. Ze glimlachte hem toe.
`Prima,' zei ze. 'Ik zal voorzichtig zijn.'
Hij bleef staan en staarde haar aan.
`Ik ken uw gezicht,' zei hij.
`Werkelijk?' zei ze en probeerde volkomen tevergeefs een
beetje flirterig te doen.
`Hoe heet u?'
Voordat ze kon liegen, riep een van de andere agenten haar
ondervrager. Hij ging rechtop staan en daardoor kreeg ze even de
kans naar Cal te kijken. Hij stond op de rand van het trottoir en
staarde naar de auto. Ze schudde licht haar hoofd, hopend dat hij
dat signaal zou zien. De agent had het in ieder geval wel
gezien.
`Is er iets mis?' vroeg hij.
`Nee, helemaal niet.'
Een andere agent liep nu op de auto af, schreeuwde iets boven
de herrie van de regen en de draaiende motoren uit. Hoe langer ik
hier blijf, hoe erger het zal worden, dacht ze, en draaide het
stuur om. De agent brulde dat ze moest blijven staan, maar de
teerling was geworpen. Toen de auto vooruit schoot, keek ze nog
heel even naar Cal. Tot haar verdriet zag ze dat hij probeerde
tussen de auto's door naar haar terug te lopen. Ze schreeuwde zijn
naam, maar hij hoorde haar niet. Ze schreeuwde nogmaals. Nu keek
hij op, maar te laat, want een van de agenten was al bijna bij
haar. Ze moest maken dat ze wegkwam nu het nog kon.
Ze gaf gas en de agent kon nog net op tijd opzij springen. Nu
had ze geen tijd meer om naar Cal om te kijken. Snel reed ze langs
de plaats van de botsing heen, hopend dat Cal van de verwarring
gebruik zou hebben gemaakt om weg te rennen.
Toen ze vierhonderd meter verder was gereden, hoorde ze achter
zich al het geluid van loeiende sirenes.
4
Het duurde zes minuten voordat het tot Cal doordrong wat er
was gebeurd. En hij had nog eens twee seconden nodig om zijn
laksheid te vervloeken. Even leken de agenten niet te weten wat ze
moesten doen — bevelen afwachten of meteen de achtervolging
inzetten — en toen was Suzanna de bocht al om.
De agent die met haar had gesproken, kwam meteen Cals kant op,
steeds sneller lopend.
Cal deed net alsof hij de man niet zag en liep vlug terug naar
het monument. Er werd een bevel geschreeuwd, gevolgd door rennende
voetstappen. Cal zette het op een lopen, zonder om te kijken. Zijn
achtervolger had vanwege de regen zware kleding aan; Cal was veel
lichtvoetiger. Hij draaide linksom, Lower Castle Street in, en
sloeg weer af naar Brunswick Street, toen rechtsaf naar Drury Lane.
De sirenes loeiden. De motoragenten zaten achter Suzanna aan.
In Water Street waagde hij het even om te kijken. Geen spoor
van zijn achtervolger te bekennen. Hij bleef echter verder
rennen, tot er minstens een meter of zeshonderd tussen hem en de
politie in zat. Toen riep hij een taxi aan en liet zich naar huis
rijden, met een hoofd vol vragen en het beeld van Suzanna's
gezicht. Ze was te snel gekomen en gegaan, en hij rouwde nu al om
haar afwezigheid.
Om de herinnering aan haar beter vast te kunnen houden,
probeerde hij zich te herinneren welke namen ze had genoemd; maar
dat lukte hem verdorie al niet meer.