DE ESSENTIELE DRAAK
Het was donker in het land dat ze betraden; donker en vol
geluiden. Suzanna kon niets zien, niet eens haar eigen
vingertoppen, maar ze hoorde wel zacht gefluister dat werd
meegenomen door een warme wind die naar pijnbomen rook. Beide
raakten haar gezicht aan, het gefluister en de wind; beide wonden
haar op. Ze wisten dat ze er waren, de mensen die bij de sprookjes
van Mimi's boek hoorden. Want nu bestonden zij en Hobart daar, in
bet boek.
Tijdens het vechten waren ze op de een of andere manier
getransformeerd — of dat was in ieder geval met hun gedachten
gebeurd. Ze waren het dagelijks leven van woorden ingegaan.
Toen ze daar in de duisternis stond en naar het gefluister
overal om haar heen luisterde, vond ze het niet zo moeilijk dat te
begrijpen. Had de schrijver van dit boek zijn gedachten niet
verwoord, wetend dat de lezer die zou kunnen decoderen en er weer
gedachten van zou maken? Meer nog: zich er een heel leven bij zou
voorstellen. En nu leefde zij dat leven. Verloren in Geschichten
der Geheimen Orte; of daar gevonden.
Ze besefte nu dat er vaag aan weerszijden van haar lichtjes
bewogen. Of bewoog zij zich? Rende ze misschien, of vloog ze? Ze
concentreerde zich om beter te kunnen begrijpen wat dat wisselende
licht en donker betekende, en besefte opeens dat ze snel door met
bomen omzoomde lanen reisde, grote oerbomen, en dat het licht
feller werd. Ergens verderop wachtte Hobart op haar, of op het ding
dat ze was geworden, terwijl zij door de bladzijden vloog.
Want hier was ze niet Suzanna, of liever gezegd niet
eenvoudigweg Suzanna. Ze kon hier niet domweg zichzelf zijn, net
zomin als hij domweg Hobart kon zijn. In dit absolute bos werden ze
mythische figuren. Ze hadden de dromen die hier werden gedroomd
naar zich toe getrokken — de wensen en overtuigingen die de
kinderverhalen vulden, en daardoor vorm gegeven aan alle latere
wensen en overtuigingen.
Ze kon uit talloze figuren kiezen die in de Wilde Bossen
rondzwierven; vroeg of laat had zich hier van ieder verhaal wel een
scene afgespeeld. Dit was de plaats waar weeskinderen werden
achtergelaten om te sterven of een ander lot tegemoet te gaan; waar
jonkvrouwen bang waren voor wolven, en geliefden voor hun hart.
Hier spraken vogels en konden kikkers koning worden, overal vijvers
en putten, iedere boom een deur naar de Onderwereld.
En wat was zij nu? De Jonkvrouwe, natuurlijk. Vanaf haar jeugd
was ze al de Jonkvrouwe geweest. Toen ze dat dacht, werden de Wilde
Bossen lichter, alsof ze door die gedachte de lucht had
aangestoken.
Ik ben de Jonkvrouwe. . .
mompelde ze,
. . . en hij is de Draak.
0 ja, zo was het. Natuurlijk was het zo.
Ze ging sneller vliegen; de bladzijden werden bliksemsnel
omgeslagen. En nu zag ze recht voor zich tussen de bomen een
metaalachtige glans, en daar was de Grote Draak, zijn glanzende nek
om een boom gedrapeerd, zijn grote platte snuit op een bed van
bloedrode klaprozen, wachtend tot hij kon toeslaan.
Maar hoewel hij in alle opzichten perfect was, zag ze in hem
ook Hobart. Hij was verweven met het patroon van licht en schaduw,
net als — heel merkwaardig — het woord DRAAK. Alle drie namen in
haar hoofd dezelfde plaats in; een levende tekst van man, woord en
monster.
De Draak Hobart deed zijn ene goede oog open. Uit het andere
oog stak een afgebroken pijl, ongetwijfeld door toedoen van de een
of andere held, die ingelukkig verder was gegaan in de overtuiging
dat hij het monster had gedood. Maar de Draak liet zich niet zo
makkelijk doden. Hij leefde nog, zag er nog altijd indrukwekkend
uit. En het goede oog? Dat straalde voldoende boosaardigheid uit
voor een heel regiment draken.
Hij zag haar en hief zijn kop iets op. Gesmolten steen kwam
kokend uit zijn bek en vermoordde de klaprozen.
Ze aarzelde, voelde hoe zijn blik haar doorboorde. Haar
lichaam begon meteen te trillen. Ze viel naar de donkere aarde, als
een neergemept motje. De grond onder haar was bezaaid met woorden;
of waren het botten? In ieder geval viel ze ertussenin, en gooiden
haar in het rond maaiende armen allerlei flarden onzin de lucht
in.
Hij hief zijn kop nog iets verder omhoog.
Het was een prachtig beest, dat liet zich niet ontkennen; de
schubben schitterden, de elegantie van de boosaardigheid had iets
betoverends. Ernaar kijkend voelde ze dezelfde combinatie van
verlangen en angst die ze zich uit haar jeugd nog zo goed
herinnerde. De aanwezigheid van het dier wond haar op, er was
geen ander woord voor. En de Draak brulde, alsof hij die bekentenis
had gehoord. Het geluid was heet en laag, leek in zijn ingewanden
te beginnen en omhoog te gaan, tot het tussen de ontelbare scherpe
tanden door werd uitgestoten, een belofte van een komende, nog
grotere hitte.
Er was nu geen licht meer tussen de bomen. Vogels kwetterden
of zongen niet meer, geen dier durfde in het struikgewas een
snorhaar te bewegen, zo er al dieren in de buurt van de Draak
waren. Ook de beenderen-woorden en de klaprozen waren verdwenen om
deze twee elementen, Jonkvrouwe en Monster, hun legende te laten
uitspelen. `Hier valt de beslissing,' zei Hobart met de lava tong
van de Draak. ledere lettergreep die hij vormde, was een vuurtje
dat de stofjes rond haar hoofd verbrandde. Ze was niet bang voor
dit alles, raakte er eerder door in extase. Over dergelijke riten
had ze tot nu toe alleen gelezen, nu nam ze er zelf aan deel.
'Heb je me niets meer te zeggen?' vroeg de Draak, de woorden
uitspugend. `Geen zegeningen? Geen verklaringen?'
`Niets,' zei ze uitdagend. Wat had het voor zin om te praten
nu ze elkaar zo volledig konden begrijpen? Ze wisten wie ze waren,
nietwaar? Wisten wat ze voor elkaar betekenden. In ieder groots
verhaal waren woorden tijdens de laatste, definitieve confrontatie
overbodig. En als er verder niets meer te zeggen viel, restte er
slechts actie: een moord of een huwelijk.
`Best,' zei de Draak en bewoog zich naar haar toe, de grond
tussen hen in overbruggend door zijn lengte met zijn rudimentaire
voorpoten voort te slepen.
Hij is van plan me te doden, dacht ze. 1k moet snel iets doen.
Wat deed de Jonkvrouwe om zich onder dergelijke omstandigheden te
beschermen? Vluchtte ze, of probeerde ze het Monster in slaap te
zingen?
De Draak torende nu hoog boven haar uit. Maar hij viel niet
aan. In plaats daarvan gooide hij zijn kop achterover, waardoor de
bleke, kwetsbare huid van zijn nek zichtbaar werd.
Doe het alsjeblieft snel,' gromde hij.
Dat verbaasde haar hogelijk.
`Snel?' herhaalde ze.
Dood me snel,' beval hij haar.
Hoewel haar geest deze volte face niet helemaal begreep,
begreep haar lichaam het wel. Ze voelde dat veranderen als reactie
op de uitnodiging; voelde dat het een nieuwe rijpheid kreeg. Ze had
gedacht als een onschuldige in deze wereld te kunnen leven, maar
dat bleek onmogelijk te zijn. Ze was een volwassen vrouw; een vrouw
die in de afgelopen maanden veranderd was; jaren van
vooroordelen van zich had afgeschud; in zichzelf magie had
gevonden; dierbaren verloren had. De rol van de Jonkvrouwe — lief,
met zachte zuchten — was niet op haar lijf geschreven.
Hobart wist dat beter dan zij. Hij had deze bladzijden niet
betreden als een kind, maar als een volwassen man. En hij had hier
een rol gevonden die het beste aansloot bij zijn meest geheime en
verboden dromen. Dit was geen plaats om net te doen alsof. Zij was
geen maagd, hij geen verslindende draak. In zijn dromen
symboliseerde hij macht, die werd belegerd en verleid en
uiteindelijk zou sterven als een martelaar. Daarom liet de Draak
haar zijn melkwitte keel zien.
Dood me snel,' beval hij weer en liet zijn kop iets zakken om
naar haar te kunnen kijken. In zijn goede oog zag ze nu voor het
eerst hoe gewond hij was door zijn obsessie voor haar; hoe hij in
haar ban was geraakt, als een verloren hondje achter haar aan
snuffelend, haar iedere dag meer hatend vanwege de macht die ze
over hem had.
In de andere werkelijkheid — in de kamer waar ze uit waren
gestapt, die op zijn beurt weer verborgen was in een groter
Koninkrijk — (werelden binnen werelden) zou hij haar heel bruut
bejegenen. Als hij de kans kreeg, zou hij haar doden uit angst voor
de waarheid die hij alleen in zijn dromen kon toegeven. Maar hier
was geen ander .verhaal te vertellen dan het ware. Daarom hield hij
zijn kloppende keel omhoog en gingen zijn zware oogleden open. Hij
was de Jonkvrouwe, angstig en alleen, eerder bereid om te sterven
dan zijn deugd op te geven.
En wat werd zij daardoor? De Draak, natuurlijk. Zij was de
Draak. Zodra ze dat dacht, voelde ze het ook.
Ze voelde hoe haar lichaam steeds groter werd. Haar bloed werd
kouder dan dat van een haai. In haar buik loeide een fornuis.
Hobart werd steeds kleiner. De drakenhuid viel in zijden plooien
van hem af en toen zag ze hem naakt en wit voor zich staan: een
mens, een man, bedekt met wonden. Een kuise ridder aan het einde
van een vermoeiende weg, beroofd van zijn kracht en zijn
zekerheden.
.Zij had de huid opgeëist die hij had afgeworpen; ze voelde
die om haar heen vaste vorm krijgen, zag hem glinsteren. De grootte
van haar lichaam vervulde haar met vreugde. Ze vond het heerlijk zo
gevaarlijk en zo onmogelijk te zijn. Zo droomde ze in werkelijkheid
over zichzelf; dit was de echte Suzanna. Zij was een Draak.
Wat moest ze doen nu ze die les eenmaal had geleerd? Het
verhaal afmaken zoals de man die voor haar stond dat wenste? Hem
verbranden? Hem opeten?
Ze liep op hem af, haar schaduw bedekte hem. Hij huilde en
keek haar dankbaar glimlachend aan. Ze deed haar grote bek
open. Haar adem verschroeide zijn haren. Ze zou hem koken en in een
keer doorslikken . . .
Maar ze was niet snel genoeg. Net toen ze hem wilde
verslinden, werd ze afgeleid door stemmen, dichtbij. Waren hier nog
anderen? De geluiden hoorden absoluut bij deze bladzijden. Ze waren
beslist niet menselijk. Hoewel er tussen het geblaf en gegrom door
wel woorden probeerden boven te komen. Varken; hond; man: een
combinatie van alle drie, en alle drie in paniek.
De Ridder Hobart deed zijn ogen open en ze zag iets nieuws
daarin, iets anders naast tranen en vermoeidheid. Hij had de
stemmen ook gehoord en nu hij ze hoorde, werd hij herinnerd aan de
plaats voorbij deze Wilde Bossen.
Het moment van triomf van de Draak was voorbij. Ze brulde van
frustratie, maar er was niets aan te doen. Ze voelde hoe ze haar
schubben afwierp, het mythische verloor, terwijl Hobarts lichaam
vol littekens als een vlammetje in een briesje flikkerde en
uitging. Dat moment van aarzelen zou haar beslist duur komen te
staan. Ze had het verhaal niet afgemaakt, was niet tegemoetgekomen
aan het verlangen van haar slachtoffer naar de dood, en nu had ze
hem een nieuwe reden gegeven om haar te haten. Hoe zou Hobart zijn
veranderd als hij had kunnen dromen dat hij werd verslonden? Als
hij weer in de buik van de Draak had kunnen wegkruipen om opnieuw
uit die moederschoot ter wereld te komen?
Te laat, verdomme; veel te laat. De bladzijden konden hen niet
Langer vasthouden. Nu hun confrontatie niet was afgemaakt, braken
ze uit de woorden los, een uitbarsting van leestekens. Ze lieten de
herrie van de dieren niet achter zich; die nam toe in intensiteit
toen de duisternis van de Wilde Bossen optrok.
Ze dacht alleen aan her boek. Ze voelde het weer in haar
handen en pakte het steviger vast. Maar Hobart had hetzelfde idee.
Toen ze de kamer weer om zich heen zagen opdoemen, voelde ze hoe
zijn vingers naar de hare klauwden, haar huid opentrokken in zijn
enthousiasme om zijn buit weer op te eisen.
Je had me moeten doden,' hoorde ze hem mompelen.
Ze keek even op naar zijn gezicht. Hij zag er nog beroerder
uit dan de ridder die hij was geweest; het zweet droop langs zijn
magere kaken, zijn ogen stonden wanhopig. Toen leek hij bij zijn
positieven te komen en kregen de ogen een ijskoude blik.
lemand sloeg aan de andere kant op de deur, en de kakofonie
van dierengeluiden was nog steeds hoorbaar.
Wacht!' schreeuwde Hobart naar zijn bezoekers, wie dat dan
ook waren. Terwijl hij schreeuwde, liet hij het boek met een
hand los en haalde een pistool uit zijn jaszak, om de loop ervan
tegen Suzanna's onderbuik te drukken.
`Laat dat boek los! Anders vermoord ik je!'
Ze moest hem zijn zin wel geven. Het menstruüm zou niet snel
genoeg kunnen opkomen om te voorkomen dat hij de trekker
overhaalde.
Maar net toen haar handen van het bock afgleden, werd de deur
opengesmeten en iedere gedachte aan het boek werd verdreven door
wat er op de drempel stond.
Eens was dat kwartet de trots van Hobart geweest — zijn meest
slimme en geharde mensen. Maar hun nacht van drank en genot had
meer losgeknoopt dan hun broek. Geestelijk leek er ook een steekje
aan hen los te zijn. Het was alsof de stralenkransen die Suzanna
voor het eerst in Lord Street had gezien, op de een of andere
manier hun lichaam waren binnengegaan, want de huid van hun
ledematen en gezichten was opgezwollen en rauw, en ze zaten onder
de blauwe plekken.
Omdat ze door het constateren van deze kwaal volledig in
paniek waren geraakt, hadden ze hun kleren aan flarden gescheurd;
hun lijven glansden door zweet en bloed. En uit hun kelen kwamen de
klanken die de Draak en de Ridder uit het boek hadden teruggeroepen
— een beestachtigheid die door een dozijn afschuwelijke details
werd herhaald. Het gezicht van een van de mannen was opgezwollen,
als een snuit; de handen van een andere waren zo dik als
poten.
Zo, nam ze aan, verzetten de Zieners zich tegen de bezetting
van hun vaderland. Ze hadden passiviteit voorgewend om het
invasieleger te betoveren, en daar was deze nachtmerrieachtige
menagerie het resultaat van. Een passend resultaat, waar ze
niettemin erg van schrok. Een van het viertal wankelde nu de kamer
in. Zijn lippen en voorhoofd waren zo opgezwollen dat ze ieder
moment leken te kunnen barsten. Hij probeerde duidelijk lets tegen
Hobart te zeggen, maar zijn betoverde tong kon niets anders
voortbrengen dan het klaaglijke • gemiauw van een kat welks nek
wordt omgedraaid.
Hobart was niet van plan het gemiauw te ontcijferen. Hij
richtte zijn pistool op het wrak dat op hem afgewaggeld kwam.
`Niet dichterbij komen,' waarschuwde hij.
De man probeerde weer volslagen onsamenhangend iets te zeggen
en het spuug droop daarbij uit zijn geopende mond.
`Ga weg!' zei Hobart, en deed een stap in de richting van het
kwartet.
De leider trok zich terug, net als de anderen. Niet vanwege
het pistool, meende Suzanna, maar omdat Hobart hun baas was.
Deze nieuwe anatomieën bevestigden aIleen wat ze al lang
geleden geleerd hadden; dat ze dieren waren die niet konden
nadenken, slaven waren van de Wet.
`Verdwijn!' beval Hobart.
Ze liepen nu achteruit de gang op, minder herrie makend, uit
angst voor Hobart.
Binnen enige momenten zou zijn aandacht niet !langer meer zijn
afgeleid, wist Suzanna. Hij zou zich weer naar haar omdraaien en
dan zou ze haar voordeel niet meer met deze onderbreking kunnen
doen. Ze moest zich door haar instinct laten leiden. Wellicht zou
ze geen tweede kans meer krijgen.
Ze rende op Hobart af en rukte hem het boek uit de hand. Hij
schreeuwde en keek een moment haar kant op, maar hield zijn pistool
nog altijd op het jammerende kwartet gericht. Zodra hij even niet
naar die wezens keek, begonnen ze opnieuw herrie te trappen. Je
kunt alleen door die deur weg,' zei Hobart tegen haar.
De wezens voelden kennelijk aan dat er iets ging gebeuren en
maakten dubbel zoveel herrie. Het was net voedertijd in de
dierentuin. Ze zouden meteen op haar afvliegen als ze de gang
inliep. Hobart had haar in de val zitten.
Toen ze dat besefte, voelde ze met haar adem het menstruüm
opkomen.
Hobart wist meteen dat ze kracht aan het verzamelen was. Hij
liep snel naar de deur en smeet die dicht. Toen draaide hij zich
weer naar haar om.
`We hebben enige dingen gezien, nietwaar?' zei hij. 'Jammer
dat je dat niet zult kunnen navertellen.'
Hij richtte het wapen op haar gezicht.
Het was niet mogelijk te analyseren wat er daarna gebeurde.
Misschien vuurde hij en trof het schot om de een of andere
wonderbaarlijke reden geen doel. In ieder geval ging het raam kapot
en voelde ze de nachtlucht de kamer binnenkomen; het volgende
moment baadde het menstruüm haar van top tot teen en ze rende naar
het •raam, zonder na te denken over de zinnigheid van die
ontsnappingsroute tot ze op de vensterbank stond en zich naar
beneden stortte. Het raam hoorde bij de tweede verdieping. Maar het
was te laat om aan zoiets praktisch te denken. Ze moest springen of
vallen, of ... vliegen!
Het menstruüm tilde haar op, gooide zijn kracht tegen de muur
van het huis aan de overkant en liet haar op zijn koele rug van het
raam naar het dak glijden. Het was niet echt vliegen, maar ze
genoot wel van de sensatie.
De straat onder haar draaide toen ze de dakrand van het andere
huis bereikte, en ze meteen daarna opnieuw werd opgetild en over
het dak werd gedragen, steeds verder bij de schreeuwende Hobart
vandaan. Ze kon natuurlijk niet lang in de lucht gehouden worden,
maar de totale duur van de tocht was heerlijk. Ze gleed weer een
ander dak af, zag een streep licht tussen de heuvels, als teken dat
de dag naderde, en daalde toen neer op het plein waar vogels al
voorbereidingen troffen om de dag met gezang te
begroeten.
Die vogels stoven uiteen, geschrokken door de gril van de
evolutie die zo'n rare vogel had opgeleverd. Ze gleed nog even door
over de stenen. Het menstruüm ving de ergste klap op en een paar
centimeter v6or een mozakiek muur kwam ze tot stilstand.
Trillend en een beetje misselijk ging ze staan. De hele vlucht
had waarschijnlijk niet langer dan twintig seconden geduurd, maar
ze hoorde al opgewonden stemmen in een straat vlakbij.
Ze pakte Mimi's cadeau stevig vast en glipte het plein af, de
stad uit via een weg die haar een keer in een cirkel deed
rondlopen, en tweemaal bijna regelrecht in de armen van haar
achtervolgers dreef. Met iedere stap die ze zette, ontdekte ze een
nieuwe blauwe plek. Maar in ieder geval leefde ze nog en had ze wel
wat opgestoken van het avontuur van deze nacht.
Leven en wijsheid. Wat kon een mens nog meer verlangen?