DE MUUR
Op de vlakte die ze nu overstaken, was het onmogelijk
afstanden te schatten. De zandheuvels achter hen werden al snel aan
hun oog onttrokken door het opwaaiende zand, en voor hen was
eenzelfde soort sluier. Hoewel het voortdurend waaide, werd de
hitte van de zon daar niet minder door; ellende werd op ellende
gestapeld, hun benen sleepten hen voort, tot iedere stap een
kwelling werd. Maar Shadwell bleef in een hoog tempo verder gaan.
Hij liep voort als een bezetene, tot hij na een uur in deze hel
opeens bleef staan en wees.
Daar,' zei hij.
Hobart, die nu naast hem stond, vernauwde zijn ogen tot
spleetjes en keek waarheen Shadwells vinger wees. Maar door de
wolken van zand kon hij niets zien.
`Ik zie niets,' zei hij.
Shadwell pakte zijn arm vast.
Kijk dan verdomme!'
En ditmaal besefte Hobart dat Shadwells ogen hem niet
bedrogen. lets verderop leek te grond weer omhoog te gaan.
Vat is dat?' schreeuwde Hobart, tegen de wind in.
`Een muur,' zei Shadwell.
Het zag er eerder uit als een heuvelrug dan als een muur, vond
Hobart, want hij liep voort langs de gehele zichtbare horizon. Maar
hoewel er her en der een opening in zat, was de regelmaat zo groot
dat Shadwell het wel haast goed moest hebben. Het was een
muur.
Ze liepen erheen, zonder verder nog lets te zeggen.
Aan de andere kant van de muur was geen spoor te bekennen van
gebouwen, maar degenen die de muur hadden gebouwd, moesten dat wat
erbinnen beschermd had moeten worden van veel waarde hebben geacht,
want de afmetingen van die muur bleken werkelijk zeer indrukwekkend
te zijn. Hij was minstens vijftien meter hoog en toch was nergens
aan te zien hoe hij was geconstrueerd.
Twintig meter voor de muur hielden ze halt en ging Shadwell
alleen verder. Hij strekte zijn hand uit om de stenen aan te
raken, die heet aanvoelden en zo glad dat ze wel van zijde
leken. Het was alsof de muur was opgetrokken uit gesmolten
stenen, gevormd door mensen die lava als koude klei konden kneden.
Het was duidelijk dat deze spiegelgladde muur, zonder nisje of
richeltje, niet kon worden beklommen, zelfs als een van hen daartoe
nog de energie had gehad. `Er moet ergens een poort zijn,' zei
Shadwell. 'En we zullen verder lopen tot we die hebben
gevonden.'
De zon stond nu niet meer zo hoog aan de hemel en het werd
koeler. Maar de wind was niet van plan de reizigers een moment
respijt te geven. Hij leek de wacht te houden langs de muur, sloeg
tegen hun benen alsof hij hen graag op de grond zou smijten. Maar
nu ze zonder kleerscheuren zover waren gekomen, had angst het veld
moeten ruimen voor nieuwsgierigheid naar wat er aan de andere kant
te vinden zou zijn. De Arabieren hadden hun stemmen hervonden en
waren voortdurend met elkaar aan het praten, ongetwijfeld
discussiërend over de manier waarop ze bij thuiskomst hierover
zouden kunnen opscheppen.
Ze liepen een vol halfuur, zonder een poort te vinden. Ze
hadden hier en daar scheurtjes gezien, maar geen daarvan zo laag
dat hun hand erbij kon, en op andere plaatsen een afbrokkelende
rand, maar dat was alles.
Wie heeft deze muur gebouwd?' vroeg Hobart onder het lopen.
Shadwell keek naar hun schaduwen op de muur, die gelijke tred met
hen hielden.
`Mensen uit een heel ver verleden,' zei hij.
`Om de woestijn op een afstandje te houden?'
`Of de Gesel binnen te houden.'
De laatste minuut was de wind op een subtiele manier
veranderd. Hij trok niet meer aan hun benen en was kennelijk iets
dapperders gaan doen. Ibn Talaq zag als eerste wat.
`Daar! Daar!' zei hij, en wees langs de muur.
Een paar honderd meter van de plaats waar ze stonden, werden
zandwolken door de muur naar buiten geblazen. Ze liepen erheen en
het bleek geen poort, maar een breuk in de muur te zijn. Bergen
afgebrokkelde stenen lagen in het zand. Shadwell was er het eerste
bij en klauterde er bovenop, tot hij naar binnen kon kijken, naar
de plaats die door de muur werd beschermd.
Achter hem riep Hobart: Vat zie je?'
Shadwell zei niets. Hij keek, met ogen vol ongeloof, terwijl
de razende wind hem dreigde omver te blazen.
Aan de andere kant van de muur geen paleizen of graven. In
feite geen enkel teken van bewoning, hoe rudimentair dan ook;
geen obelisken, geen zuilen. Alleen zand en nog eens zand;
eindeloos zand.
Weer een woestijn, weglopend van hen vandaan, even leeg als de
leegte achter hen.
Dat zei Hobart, die op de stenen was geklommen en naast
Shadwell stond.
Jezus, helemaal niets!'
Shadwell zei niets. Hij klom aan de andere kant van de muur
naar beneden en stapte de schaduw in. Wat Hobart had gezegd, leek
waar te zijn; er was hier niets. Waarom had hij dan het zekere
gevoel dat deze plaats heilig was?
Hij liep over de hopen zand die de wind tegen de bergen steen
had geblazen en bekeek de woestijn die zich v66r hem uitstrekte.
Was het mogelijk dat het zand eenvoudigweg het geheim had bedekt?
Was de Gesel hier verborgen? Jammerde hij omdat hij levend was
begraven? En hoe zouden ze hem ooit kunnen vinden als dat inderdaad
zo was? Hij draaide zich om en keek met samengeknepen ogen naar de
muur. Toen begon hij impulsief naar boven te klimmen, langs de
kapotte kant. Het viel niet mee. Zijn ledematen waren moe en de
wind had de stenen gedurende vele jaren glad geslepen, maar
uiteindelijk stond hij dan toch boven op de muur.
In eerste instantie leek het alsof hij al die moeite voor
niets had gedaan. Hij werd voor zijn inspanning alleen beloond met
het zien van de muur, beide kanten op, voor zover het oog
reikte.
Maar toen hij naar beneden keek, besefte hij dat er een
patroon in de zandheuvels waarneembaar was. Niet het natuurlijke
patroon van golven dat door de wind werd geschapen, maar iets
ingewikkelders — grote geometrische ontwerpen — met paden of wegen
ertussen. In boeken had hij het een en ander gelezen over oude
volkeren in Zuid-Amerika die patronen maakten op de vlakten;
afbeeldingen van vogels en goden die je op de grond niet kon zien,
maar die waren bedoeld om de een of andere hemelse toeschouwer in
vervoering te brengen. Was dat hier ook gebeurd? Was het zand zo
neergelegd om een boodschap door te geven aan de lucht? En zo ja,
welke kracht had dat dan gedaan? Je zou een kleine natie nodig
hebben om zoveel zand te transporteren; en de wind zou morgen weer
ongedaan maken wat vandaag was gedaan. Wie had hier de hand in
gehad?
Misschien dat de avond hem dat zou kunnen vertellen.
Hij klom weer van de muur of naar de plaats waar Hobart en de
anderen te midden van de stenen stonden te wachten.
`Hier zullen we voor vannacht ons kamp opslaan,' zei hij.
`Binnen of buiten de muren?' wilde Hobart weten.
`Erbinnen.'