EEN OPEN BOEK
1
De wet was naar De Weergaloze gekomen.
Hij was gekomen om een einde te maken aan tweedracht, maar had
daar geen spoortje van gevonden. Hij was gekomen met knuppels,
schilden en kogels, voorbereid op een gewapende opstand; ook daar
was niets van te merken geweest. Het enige dat hij had gevonden was
een doolhof van vrij donkere straten, de meeste verlaten, en een
paar voetgangers die hun hoofd bogen zodra ze een uniform
zagen.
Hobart had meteen overal huiszoeking bevolen. Daar was soms
met een zuur gezicht door bewoners op gereageerd, maar daar was het
wel bij gebleven. Hij was teleurgesteld. Het zou heerlijk zijn
geweest om iets te hebben waaraan hij zijn gezag had kunnen
scherpen. Hij wilt dat hij anders al te makkelijk in slaap zou
kunnen worden gesust, vooral als de verwachte confrontatie zou
uitblijven. Waakzaamheid was nu het sleutelwoord; oneindige
waakzaamheid.
Daarom had hij een huis geannexeerd dat vanaf de
bovenverdiepingen een goed uitzicht bood over de stad. Morgen
zouden ze oprukken naar de Kringvorming en dan zou er zeker sprake
zijn van verzet. Maar waar kon je bij deze mensen eigenlijk zeker
van zijn? Ze waren zo slaafs, als dieren die meteen op hun rug
gingen liggen zodra er een dier aankwam dat sterker was dan
zij.
Behalve het uitzicht had het door hem geannexeerde huis weinig
bijzonders. Een doolhof van kamers; een verzameling vervaagde
muurschilderingen die hij liever niet al te nauwkeurig bekeek;
weinig en gammel meubilair. Maar hij vond dat niet erg; hij hield
van een Spartaans Leven. De sfeer zat hem echter wel dwars; het
gevoel dat de bewoners die hij buiten de deur had gezet, er net
buiten zijn gezichtsveld nog waren. Als hij een man was geweest die
in geesten geloofde, zou hij hebben gezegd dat het in het huis
spookte. Maar hij geloofde daar niet in en dus hield hij zijn angst
voor zich en werd die steeds groter.
Het was avond geworden en de straten beneden waren donker.
Van achter zijn hoge raam kon hij nu weinig zien, maar hij
hoorde wel gelach. Hij had zijn mensen een avondje vrijgegeven
en hen gewaarschuwd dat ze niet mochten vergeten dat ze zich in
vijandelijk gebied bevonden. Het gelach werd luider, verdween toen
weer. Laten ze zich maar eens uitleven, dacht hij. Morgen zou de
kruistocht hen naar een terrein brengen dat door de mensen hier als
heilig werd beschouwd. Als er verzet zou worden gepleegd, zou dat
dan plaatsvinden. Hij had hetzelfde voorheen al vaker zien
gebeuren: een man die geen vinger uitstak als zijn huis in brand
stond, maar woedend werd als iemand een dingetje aanraakte dat in
zijn ogen heilig was. Het beloofde morgen een drukke en bloedige
dag te worden.
Richardson had geen avond vrij willen nemen. Hij had er de
voorkeur aan gegeven in het huis te blijven en voor zichzelf een
verslag te maken van alles wat er die dag was gebeurd. Hij hield
nauwkeurig bij wat hij allemaal deed, schreef dat op in een klein,
keurig handschrift. Daar was hij nu mee bezig.
Uiteindelijk legde hij zijn pen neer.
`Meneer?'
Wat is er?'
Deze mensen. Ik heb de indruk . . .' Richardson aarzelde, niet
wetend hoe hij een vraag moest verwoorden die hem al vanaf hun
komst hier had dwarsgezeten, . dat ze niet helemaal menselijk
zijn.'
Hobart nam de man aandachtig op. Zijn haar was onberispelijk
geknipt, zijn wangen onberispelijk geschoren, zijn uniform
onberispelijk geperst.
Misschien heb je gelijk,' zei hij.
Richardson keek even ontzet.
`Ik begrijp het niet . .
`Zolang je hier bent, moet je niets geloven van wat je ziet.'
Wiets, meneer?'
`Helemaal niets,' zei Hobart. Hij legde zijn vingers tegen het
raam. Het was koud; zijn lichaamswarmte zorgde voor mistige
stralenkransjes. 'Hier zie je niets anders dan illusies. Trucjes en
valstrikken. Je kunt niets vertrouwen.'
`Is het niet werkelijk?'
Hobart staarde uit over de daken van dit kleine niemandsland
en dacht over die vraag na. Werkelijk was een woord dat hij vroeger
altijd moeiteloos had gebruikt. De werkelijkheid was solide en
waar, en daar draaide het in de wereld om. En de keerzijde van de
medaille was de onwerkelijkheid — dingen die de een of andere
krankzinnige om vier uur 's morgens in zijn cel schreeuwde, dromen
over macht zonder dat je die werkelijk in handen kon krijgen.
Maar na zijn eerste ontmoeting met Suzanna was zijn standpunt
ten aanzien van die zaken op een subtiele manier veranderd.
Hij had haar per se gevangen willen nemen, daarom was hij haar
vastberaden blijven achtervolgen. En daardoor had hij allerlei
vreemde dingen meegemaakt, tot hij zo moe was dat hij nauwelijks
meer wist wat links en wat rechts was. Werkelijkheid? Wat was
werkelijkheid? Misschien was alleen datgene werkelijk waarvan hij
zei dat het werkelijk was (een gedachte die voordat hij Suzanna had
leren kennen, nooit bij hem zou zijn opgekomen). Hij was de
generaal, en de soldaat had behoefte aan een antwoord om zijn
gezonde verstand niet te verliezen. Een eenvoudig, duidelijk
antwoord, waardoor hij ongestoord zou kunnen slapen.
Dat gaf hij.
`Aileen de Wet is hier werkelijkheid,' zei hij. Daaraan moeten
we ons vastklampen. Wij allemaal. Begrijp je dat?'
Richardson knikte. meneer.'
Er volgde een lange stilte, terwijl buiten iemand als een
dronken Cherokee aan het gillen was. Richardson deed zijn dossier
dicht en liep naar het tweede raam.
`Ik vraag me af. . zei hij.
Ja?'
`Misschien dat ik wel eventjes naar buiten zou moeten gaan. Om
eens oog in oog te staan met al deze illusies.'
`Misschien wel.'
`Nu ik weet dat het allemaal een leugen is. . . kan me niets
gebeuren, nietwaar?'
Je bent nu zo veilig als je ooit veilig zult zijn,' zei
Hobart. `Als u het dan niet erg vindt . .
'Ga je gang.'
Binnen een paar seconden was Richardson weg, de trap af, en
weer even later zag Hobart hem al over straat lopen.
De inspecteur rekte zich uit. Hij was bekaf. In de
aangrenzende kamer lag een matras op de grond, maar hij had zich
vast voorgenomen daar geen gebruik van te maken. Als hij zijn hoofd
op een kussen legde, zou hij een makkelijk doelwit vormen.
Dus ging hij in een van de stoelen zitten en haalde het
sprookjesboek uit zijn zak. Dat had hij altijd bij zich gehad sinds
hij het in beslag had genomen; hij wist niet meer hoe vaak hij het
aandachtig had bekeken. Nu deed hij dat weer. Maar de regels werden
steeds waziger en hoewel hij probeerde er niet aan toe te geven,
werden zijn oogleden steeds zwaarder.
Lang voordat Richardson een illusie had gevonden die hij de
zijne kon noemen, was de Wet die naar De Weergaloze was gekomen in
slaap gevallen.
2
Suzanna vond het niet zo moeilijk Hobarts mensen te ontlopen
toen ze eenmaal weer in de stad was. Hoewel zij door de straten
zwermden, waar het nu al behoorlijk donker was, zag ze altijd kans
de vijand een paar stappen voor te blijven. Maar bij Hobart komen
was een andere kwestie. Ze wilde de klus hier zo spoedig mogelijk
klaren, maar het was wel zinloos een arrestatie te riskeren. Ze was
tweemaal aan een inhechtenisneming ontsnapt; de derde keer zou het
weleens minder goed kunnen aflopen. Hoe ongeduldig ze ook was, ze
besloot te wachten tot het helemaal donker was geworden. De dagen
waren nog kort zo vroeg in het jaar, en ze zou domweg een paar uur
geduld moeten hebben.
Ze vond een leeg huis, pakte wat van het eenvoudige eten dat
de bewoners hadden achtergelaten en liep door de lege kamers tot
het buiten echt donker was. Ze dacht telkens weer aan Jerichau en
de omstandigheden waaronder hij de dood had gevonden. Ze probeerde
zich te herinneren hoe hij eruitzag, kon zich zijn ogen en handen
vrij aardig voor de geest halen, maar slaagde er niet in een
volledig portret op te roepen. Dat maakte haar depressief. Hij was
zo snel helemaal verdwenen.
Net toen ze tot de conclusie was gekomen dat het donker genoeg
was om naar buiten te kunnen gaan, hoorde ze stemmen. Ze liep de
trap af en keek naar de voorkant van het huis. Er stonden twee
figuren op de drempel.
`Niet hier . . hoorde ze een meisje fluisteren.
Waarom niet?' zei haar mannelijke metgezel, een beetje
dronken. Een van Hobarts mensen, ongetwijfeld. Waarom niet? Wat is
er mis met dit huis?'
`Er is hier al iemand,' zei het meisje en staarde naar
binnen.
De man lachte. `Smerige neukers!' riep hij. Toen pakte hij het
meisje ruw bij haar arm. Dan gaan we ergens anders heen,' zei hij
en nam haar mee.
Suzanna vroeg zich af of Hobart een dergelijke verbroedering
goed zou vinden. Volgens haar niet.
Het was tijd dat ze hem niet langer in haar verbeelding
achterna zat; tijd om hem te zoeken en te regelen wat er geregeld
moest worden. Ze sloop her huis door, keek de straat af en glipte
naar buiten. Het was nog lekker warm en omdat er in de huizen niets
anders dan kaarsen waren ontstoken, was de hemel duidelijk te zien,
de sterren als dauwdruppeltjes op fluweel. Ze liep een eindje
verder, als betoverd naar de lucht kijkend. Maar niet zo betoverd
dat ze Hobarts aanwezigheid niet voelde. Hij was ergens
vlakbij. Maar waar? Ze mocht eigenlijk geen kostbare uren
verspillen door huis in huis uit naar hem op zoek te gaan.
Als je twijfelt, vraag het dan een agent. Dat had haar moeder
altijd gezegd. Een paar meter verderop zag ze een van Hobarts
mensen staan pissen, onder het zingen van Land of Hope and
Glory.
Ze vertrouwde erop dat hij zo aangeschoten was dat hij haar
niet zou herkennen en vroeg waar ze Hobart kon vinden.
'Hem heb je helemaal niet nodig,' zei de man. 'Kom mee naar
binnen, daar zijn we een feestje aan het bouwen.'
'Later misschien. Ik moet eerst de inspecteur spreken.'
'Als dat moet,' zei de man. 'Hij is in het grote huis met de
witte muren.' Hij wees de kant op waar ze vandaan was gekomen en
piste daardoor op zijn voeten. 'Daar ergens rechts,' zei hij.
De man had haar dronken en wel de juiste weg gewezen. Rechts
zag ze een straat met rustige huizen en op de hoek van het volgende
kruispunt een wat groter huis, welks lichte muren vaag in het
maanlicht glansden. Voor de deur stond niemand op wacht. Ook de
wachtposten waren waarschijnlijk gaan genieten van de genoegens die
de stad te bieden had. Ze duwde de deur open en liep ongehinderd
naar binnen.
Tegen de muur van de kamer die ze betrad, stonden schilden,
maar ze had geen bevestiging nodig van het feit dat dit het huis
was dat ze zocht. Ze voelde dat Hobart in een van de kamers boven
was. Ze liep de trap op, niet zeker wetend wat ze zou doen als ze
tegenover hem stond. Zijn achtervolging had haar Leven tot een
nachtmerrie gemaakt en ze wilde ervoor zorgen dat hij daar split
van zou krijgen. Maar ze kon hem niet doden. Het doden van de
Magdalena was al afschuwelijk genoeg geweest; het doden van een
mens zou ze niet op haar geweten kunnen nemen. Ze moest haar boek
opeisen en weer weggaan.
Boven aan de trap was een gang en aan het einde daarvan stond
een deur op een kier. Ze liep erheen en duwde hem open. Daar was
hij, .haar vijand. Aileen, weggezakt in een stoel, zijn ogen
gesloten. Op zijn schoot lag het sprookjesboek. Alleen al bij het
zien ervan trilde ze. Ze bleef niet aarzelend in de deuropening
staan, maar liep over de kale vloerplanken naar de plaats waar hij
zat te slapen.
In zijn slaap zweefde Hobart ergens in een mist. Motten vlogen
om zijn hoofd en sloegen met hun stoffige vleugels tegen zijn ogen,
maar hij kon zijn armen niet optillen om ze weg te wuiven. Hij
voelde ergens in de buurt gevaar, maar van welke kant zou het
komen?
De mist ging naar zijn linkerkant, toen naar zijn
rechterkant.
'Wie. mompelde hij.
Suzanna bleef stokstijf staan. Ze stond nog geen meter bij de
stoel vandaan. Hij mompelde nog iets, woorden die ze niet begreep.
Maar hij werd niet wakker.
Achter zijn oogleden zag Hobart een vage vorm in de mist. Hij
probeerde zich te ontworstelen aan de lethargie die hem had
bevangen; vocht om wakker te worden en zich te verdedigen.
Suzanna zette nog een stap in de richting van de slapende man.
Hij kreunde weer.
Ze stak haar trillende handen uit naar het bock. Toen ze dat
had vastgepakt, gingen zijn ogen wagenwijd open. Voordat ze het kon
weggrissen, had hij het al heel stevig vastgepakt. Hij ging staan.
Weer schreeuwde hij.
Door de schrik liet ze het bock bijna los, maar ze was niet
van plan het nu weer op te geven. Het bock was van haar. Ze vochten
om het bezit ervan.
Toen kwam er, zonder waarschuwing, een sluier van duisternis
uit hun handen te voorschijn, of beter gezegd uit het bock dat ze
vasthielden.
Ze keek Hobart aan. Hij was net zozeer als zij geschrokken van
de kracht die plotseling uit hun verstrengelde vingers vrijkwam. De
duisternis kwam als rook tussen hen omhoog, ketste tegen het
plafond en kwam meteen weer naar beneden, hen beiden opsluitend in
een nacht binnen een nacht.
Ze hoorde Hobart schreeuwen van angst. Het volgende moment
leken woorden uit het bock omhoog te komen, witte vormen die
afstaken tegen de rook, en toen ze omhoogkwamen, werden ze wat ze
betekenden. En als dat niet zo was, vielen Hobart en zij, en werden
ze symbolen die door het geopende bock werden opgevangen. Een van
beide of beide; uiteindelijk maakte dat niets uit.
Opstijgend of vallend, als taal of als leven, werden ze
meegenomen naar een sprookjesland.