AFBEELDINGEN

1
Acht dagen na de vernietiging van de Fuga en alles wat daartoe had behoord, kwamen de overlevenden van de vier Families — alles bij elkaar misschien zo'n honderd — bijeen om over hun toekomst te praten. Hoewel ze het hadden overleefd, hadden ze weinig reden om dat feit te vieren. Nu de Weefwereld er niet meer was, hadden ze geen huis en geen bezittingen meer, en ze hadden in vele gevallen ook dierbaren verloren. Als herinnering aan hun geluk hadden ze alleen nog een paar betoveringen. Maar die konden de doden niet tot leven wekken en de corruptie van het Koninkrijk niet op een afstand houden. Dus wat moesten ze doen? Een factie, aangevoerd door Balm de Bono, wilde hun verhaal aan iedereen vertellen, om in wezen een zaak te worden. Dat idee had zeker verdiensten. Misschien dat het wel het veiligst was als ze zich domweg aan de menselijke wereld lieten zien. Maar dat voorstel stuitte ook op sterke oppositie, aangewakkerd door het enige dat de omstandigheden de Zieners niet hadden kunnen afpakken: hun trots. Velen van hen zeiden botweg dat ze liever doodgingen dan zich over te leveren aan de genade van de Koekoeken. Suzanna had nog een andere reden om het niet helemaal eens te zijn met her idee. Hoewel haar medemensen er misschien wel toe zouden kunnen worden overgehaald het verhaal van de Zieners te geloven en met hen mee te leven, was het de vraag hoelang dat medeleven zou blijven bestaan. Enige maanden? Op zijn hoogst een jaar. Dan zouden ze weer aandacht gaan besteden aan een andere tragedie. Dan zouden de Zieners worden vergeten.
Haar argumenten en de grote afkeer om het hoofd te buigen voor de Koekoeken zorgde ervoor dat De Bono en de zijnen hun voorstel introkken, heel beleefd.
Het was de laatste keer dat er nog beleefd werd gedebatteerd die avond. De discussies werden steeds verhitter. De escalatie begon met een uitspraak van een man met een grijs gezicht. Hij stelde dat ze zich moesten concentreren op het wraaknemen op Shadwell.
`We hebben alles verloren,' zei hij. 'Het enige dat ons nu nog voldoening kan geven, is de dood van die rotzak.'
Er werd geprotesteerd tegen een dergelijk fatalisme, maar de man stelde dat hij er recht op had zijn mening onder woorden te brengen. `We zullen hier sterven,' zei hij. 'We hebben niets anders over dan een paar momenten om degenen te vernietigen die ons dit hebben aangedaan.'
Dit is geen goed moment voor een vendetta,' zei Nimrod. 'We moeten opbouwend denken. Plannen maken voor de toekomst.'
Er werd her en der ironisch gelachen, en toen schreeuwde de wreker-in-spe: 'Welke toekomst? Bekijk ons nu eens goed.' Veler ogen werden neergeslagen, want ze wisten maar al te goed hoe verloren ze er uitzagen. 'We zijn de laatsten van de weinigen. Na ons zullen er geen anderen meer komen, en dat weten we allemaal.' Hij draaide zich om naar Nimrod. `Ik wil niet over de toekomst praten. Dat is alleen maar vragen om nog meer verdriet.'
Dat is niet waar,' zei Suzanna.
`Kun jij makkelijk zeggen,' reageerde hij.
`Hamel, houd je bek!' schreeuwde Nimrod.
Dat ben ik niet van plan.'
`Ze is hierheen gekomen om ons te helpen.'
`En ze heeft ons tot nu toe al fraai geholpen!' schreeuwde Hamel terug.
Zijn pessimisme vond vele aanhangers.
`Ze is een Koekoek,' zei een van hen nu. Waarom gaat ze niet terug naar de plaats waar ze thuishoort?'
Een deel van Suzanna was inderdaad van plan dat te doen; ze wilde niet het middelpunt zijn van zoveel bitterheid. Hun woorden deden haar pijn en wakkerden een onaangenaam gevoel aan, namelijk dat ze op de een of andere manier wellicht meer had kunnen doen dan ze had gedaan. Of het in ieder geval anders had moeten aanpakken. Maar ze moest blijven, omwille van De Bono en Nimrod, en alle anderen die haar als Bids in het Koninkrijk wilden hebben. Alles wat Hamel had gezegd, begreep ze helaas maar al te goed. Ze kon inzien hoe makkelijk het zou zijn kracht te putten uit haat voor Shadwell, en zo te worden afgeleid van de verliezen die ze hadden geleden. Zij meer dan zij, natuurlijk. Zelf had ze een droom verloren waar ze even van had kunnen genieten. Zij hadden hun wereld verloren.
Nu mengde zich een nieuwe stem in de controverse. Een stem die Suzanna verbaasde — die van Apolline. Suzanna had niet eens geweten dat de vrouw er was tot ze in een wolk van rook opstond en het woord nam.
`Ik ben niet van plan voor iemand dood te gaan, en al zeker niet voor jou, Hamel.'
Haar opmerking was een echo van die van Yolande Dor in Capra's Huis; de vrouwen leken altijd het meest op het leven gesteld te zijn. `En Shadwell dan?' vroeg iemand.
`Hoezo?' zei Apolline. 'Hamel, wil je hem gaan vermoorden? Dan zal ik een pijl en boog voor je kopen.'
De opmerking maakte sommigen aan het lachen, maar de oppositie werd er alleen woedender door.
`Zuster, we zijn al bijna uitgeroeid en jij bent de laatste tijd ook niet al te vruchtbaar meer.'
Apolline reageerde goedgehumeurd.
Wil je dat eens proefondervindelijk vaststellen?'
Hamels lippen krulden zich.
'Ik heb een vrouw gehad . . zei hij.
Apolline, die zoals gewoonlijk graag iemand beledigde, wiebelde met haar heupen in de richting van Hamel, die haar kant op spuugde. Hij had beter moeten weten. Ze spuugde terug, maar mikte beter. Hij reageerde alsof hij door een mes was gestoken en gooide zich met een kreet van woede op Apolline. Iemand ging tussen hen in staan voordat hij haar kon staan, en werd in plaats van haar geslagen. Nu was er echt helemaal geen sprake meer van een geciviliseerde discussie. ledereen begon te schreeuwen en te gillen terwijl Hamel en de andere man op de vuist bleven gaan. De pooier van Apolline trok hen uit elkaar. Hoewel het gevecht niet langer dan een minuut had geduurd, bloedden beiden uit mond en neus.
Met een zwaar gemoed keek Suzanna toe hoe Nimrod probeerde iedereen tot bedaren te brengen. Er was zoveel waarover ze met de Zieners zou willen praten; problemen waarvoor ze hun raad nodig had; geheimen — tedere en moeilijke — die ze wilde delen. Maar ze was bang dat iedere opmerking van haar nu de onenigheid alleen maar zou doen toenemen.
Hamel vertrok, Suzanna, Apolline en alle anderen vervloekend, die `de zijde van de zeikschuiten' kozen. Hij ging niet alleen weg. Vierentwintig mensen gingen met hem mee.
Daarna werd er geen serieuze poging ondernomen om de draad van de discussie weer op te pakken. Niemand was in de stemming om weloverwogen beslissingen te nemen, en dat zou men in de eerste tijd ook niet zijn. Dus besloten ze uiteen te gaan en zich voorlopig op veilige plekjes verborgen te houden. Ze waren nog maar met zo weinigen dat dat niet moeilijk moest zijn. Ze zouden wachten tot het einde van de winter.
2
Na de bijeenkomst nam Suzanna afscheid van Nimrod, nadat ze hem haar adres in Londen had gegeven. Ze was uitgeput. Ze moest even op verhaal komen.
Maar nadat ze twee weken thuis was, ontdekte ze dat pogingen om haar energie terug te krijgen door niets te doen, haar beslist krankzinnig zouden maken. Dus ging ze weer aan het werk in haar atelier. Dat bleek verstandig te zijn. Het verkrijgen van een werkritme zorgde voor afleiding en het maken van iets kwam tegemoet aan haar behoefte opnieuw te beginnen. Ze was zich nooit zo bewust geweest van de mythische associaties van klei als nu, van zijn reputatie het grondmateriaal te zijn waarmee verzonnen naties vorm hadden gekregen. Ze kon alleen potten maken, geen mensen, maar werelden moesten ergens beginnen. Ze maakte lange uren, met als enig gezelschap de radio en de geur van de klei, haar gedachten nooit helemaal vrij van melancholie, maar minder somber dan ze had durven hopen. Finnegan stond op een middag bij haar op de stoep, nog altijd even keurig, om haar uit te nodigen samen met hem te gaan dineren. Het was vreemd te bedenken dat hij op haar had gewacht terwijl zij avonturen beleefde — ontroerend ook. Ze nam zijn uitnodiging aan en werd meer gecharmeerd door zijn gezelschap dan vroeger. Zoals gewoonlijk was hij ook nu recht door zee en zei dat ze voor elkaar geschapen waren en meteen moesten trouwen. Zij zei hem dat ze als vaste stelregel had dat ze nooit met een bankier zou trouwen. De volgende dag stuurde hij bloemen, en een briefje dat hij zijn beroep vaarwel had gezegd. Daarna zagen ze elkaar regelmatig. Zijn warmte en soepele manier van doen vormden een perfecte afleiding van de somberdere gedachten die ze nog altijd dreigde te krijgen als ze tijd had om na te denken.
Gedurende de zomermaanden en in het begin van de herfst had ze of en toe contact met de Zieners, hoewel die contacten om veiligheidsredenen wel tot een minimum werden beperkt. Het leek goed te gaan met hen. Vele overlevenden waren teruggekeerd naar de huizen van hun voorouders en hadden daar wel een plekje gevonden om zich te verstoppen.
Van Shadwell en Hobart leek godzijdank geen spoor te bekennen te zijn. Er gingen geruchten dat Hamel naar de Verkoper op zoek was gegaan, maar dat zoeken had opgegeven toen hij geen enkele aanwijzing kon vinden over de verblijfplaats van de vijand. En de restanten van zijn leger — de Zieners die de visie van de Profeet hadden omarmd — waren uit hun evangelische nachtmerrie ontwaakt om tot de ontdekking te komen dat alles wat hun dierbaar was, was vernietigd. Sommigen hadden geprobeerd hun mede-Zieners om vergeving te smeken, en waren wanhopig en met het schaamrood op de kaken naar die controversiële bijeenkomst gegaan. Anderen, zo ging het gerucht, waren zo vervuld van berouw dat ze geen enkele waarde meer hechtten aan het leven. Sommigen hadden zich van het leven beroofd. En er waren anderen, had ze gehoord — de geboren bloedvergieters onder de Zieners — die nergens spijt van hadden, en die het Koninkrijk waren binnengegaan om weer geweld te kunnen plegen. En dat zou niet moeilijk zijn.
Maar verder viel er weinig te melden. Ze probeerde haar oude leventje weer op te pakken en zin te geven, terwij1 zij een nieuw leven opbouwden. Uit verhalen van Zieners die naar Liverpool waren gegaan, wist ze hoe het met Cal ging, maar ze nam geen contact met hem op. De beslissing daartoe was deels op praktische gronden genomen. Het was verstandiger bij elkaar uit de buurt te blijven tot ze er zeker van waren dat de vijand was verdwenen. Maar het was ook een op emotionele gronden gebaseerde beslissing. Ze hadden veel met elkaar gedeeld, in en buiten de Fuga. Te veel om gelieven te kunnen zijn. De Weefwereld nam de ruimte tussen hen in beslag en dat was van het begin of al zo geweest. Daardoor was het onmogelijk samen te leven of een romantische relatie aan te gaan. Ze hadden samen de Hel en de Hemel gezien. En dan stelde de rest niets meer voor. Cal dacht er waarschijnlijk net zo over, omdat hij geen poging ondernam contact op te nemen met haar. Niet dat dat nodig was. Hoewel ze elkaar zagen noch spraken, voelde ze zijn nabijheid voortdurend. Zij had iedere lichamelijke liefde tussen hen in de kiem gesmoord, en daar had ze soms weleens spijt van gehad. Maar wat ze nu deelden was wellicht het meest geweldige dat gelieven konden delen: een hele wereld.
3
In het midden van de maand oktober kreeg haar werk een nieuwe en totaal onverwachte wending. Om volstrekt onduidelijke redenen liet ze haar borden en kommen voor wat die waren en ging figuratief aan de slag. De resultaten waren in de ogen van anderen niet direct geweldig, maar ze kwamen tegemoet aan een innerlijke drang die zich niet liet onderdrukken.
Finnegan bleef haar mee uit eten nemen en bloemen sturen, en iedere keer als ze hem een beleefd nee verkocht, verdubbelde hij zijn attenties. Ze begon het idee te krijgen dat hij nogal masochistisch was, nu hij iedere keer als ze hem de laan had uitgestuurd, toch weer naar haar terugkwam.
Sinds ze deel was gaan uitmaken van het verhaal van de Fuga, had ze vreemde tijden meegemaakt, maar deze tijd was wel het vreemdst. Haar ervaringen in de Weefwereld en het leven nu, vochten in haar hoofd om het recht werkelijkheid te worden genoemd. Ze wist dat ze als een Koekoek dacht; dat beide werelden werkelijkheid waren. Maar haar geest weigerde dat te aanvaarden. Wat had de vrouw van wie Finnegan zei te houden, de glimlachende, met klei werkende Suzanna, te maken met de vrouw die oog in oog met draken had gestaan? Ze begon te wensen dat ze die mythische tijden niet zo goed meer kon oproepen, omdat ze daarna altijd een afkeer had van haar onbeduidende zelf.
Om die reden hield ze het menstruüm in bedwang, hetgeen niet zo moeilijk was. De eens onvoorspelbare aard ervan was nu veel tammer, een gevolg van het verdwijnen van de Fuga, nam ze aan. Maar het menstruüm had haar niet helemaal in de steek gelaten. Soms leek het rusteloos te worden en te besluiten zich eens uit te rekken, gewoonlijk als reactie op iets in haar omgeving, zoals ze op een gegeven moment ging beseffen. In het Koninkrijk leken plaatsen te zijn die geladen waren; plaatsen waar ze een bron onder de aarde vermoedde, die graag in een fontein zou veranderen. Het menstruüm herkende die. En de Koekoeken herkenden die soms ook. Ze brachten er torens en monumenten bij aan. Maar evenveel van die plaatsen werden niet opgemerkt en zij kon die voelen, als ze zomaar door een straat liep, aan gerommel in haar buik.
Het merendeel van haar leven had ze macht in verband gebracht met politiek of geld, maar haar geheime zelf wist nu beter. Je verbeelding was het machtigst; die kon dingen veranderen waartoe rijkdom en invloed nooit in staat zouden zijn. Dat proces zag ze zelfs bij Finnegan. De paar keren dat ze hem ertoe kon verlokken over zijn verleden, en vooral over zijn jeugd te praten, zag ze de kleuren rond zijn hoofd sterker en dieper worden, omdat hij door het werken van zijn verbeelding met zichzelf werd herenigd; een continuüm werd. Op die momenten herinnerde ze zich het epigram in Mimi's boek, en ze voelde zich dan zelfs gelukkig.
4
Toen kwam er in het begin van de derde week van december opeens een einde aan het beetje hoop op betere tijden.
Het werd die week ijskoud. Niet alleen bitterkoud, maar ijskoud, pooltemperaturen, al sneeuwde het nog niet. Ze werkte nog altijd in haar atelier, niet bereid het scheppende werk op te geven, hoewel het kacheltje de temperatuur nauwelijks boven het vriespunt kon houden. Ze moest twee truien aantrekken en drie paar sokken. Het viel haar nauwelijks op. Ze was nog nooit zo volledig in haar werk opgegaan als nu, dwong de klei de vorm aan te nemen van de beelden die ze in gedachten zag.
Toen kwam Apolline op de zeventiende langs, volledig onaangekondigd. Ze was van top tot teen in het zwart gekleed, als een eeuwige weduwe.
`We moeten praten,' zei ze zodra de deur dicht was.
Suzanna liep voor haar uit naar het atelier en maakte te midden van de chaos een stoel voor haar leeg. Maar ze wilde niet gaan zitten. Ze liep in de kamer rond, bleef uiteindelijk voor het met ijs bedekte raam staan en keek naar buiten, terwijl Suzanna haar handen waste.
`Word je gevolgd?' vroeg Suzanna haar.
Dat weet ik niet,' luidde het antwoord. `Misschien wel.' Wil je koffie?'
liever lets sterkers. Wat heb je?'
`Alleen cognac.'
Dat is best.'
Ze ging zitten. Suzanna zocht de fles op die ze soms gebruikte als ze voor zichzelf eens een feestje wilde bouwen, en schonk een flinke hoeveelheid in een kopje. Apolline dronk het op, schonk bij en zei: `Heb je de dromen gehad?'
`Welke dromen?'
Die we allemaal hebben,' zei Apolline.
Suzanna vroeg zich of of Apolline de laatste tijd wel geslapen had. Haar gezicht was zo bleek, er zaten donkere kringen om haar ogen. `Afschuwelijke dromen,' ging de weduwe verder, `alsof het einde van de wereld nabij is.'
Wie heeft die dromen?'
Wie heeft ze niet?' zei Apolline. Iedereen. Allemaal dezelfde droom. Dezelfde afschuwelijke droom.'
Ze had haar kopje al weer leeg en pakte de fles van de bank op. `Er gaat lets ergs gebeuren. We kunnen het allemaal voelen. Daarom ben ik hierheen gekomen.'
Suzanna sloeg haar gade terwijl ze weer cognac inschonk, en haar geest stelde twee afzonderlijke vragen. In de eerste plaats: waren de nachtmerries alleen het onvermijdelijke resultaat van de afschuwelijke dingen die de Zieners hadden meegemaakt, of stak er meer achter? En als dat laatste zo was . waarom had zij die dromen dan niet gehad?
Apolline onderbrak die gedachtengang en sprak lets lijzig door de alcohol.
'De mensen zeggen dat het door de Gesel komt. Dat die weer naar ons op zoek is, na al die tijd. Kennelijk heeft hij zijn aanwezigheid vroeger in eerste instantie ook op deze manier kenbaar gemaakt. In dromen.'
'En jij denkt dat ze gelijk hebben?'
Apolline rilde toen ze weer een grote slok cognac nam.
'In ieder geval zullen we onszelf moeten beschermen.'
'WI! je een soort van . . . offensief suggereren?'
Apolline haalde haar schouders op. 'Dat weet ik niet,' zei ze.
'Misschien wel. De meesten van ons zijn zo verdomd passief. lk word misselijk als ik zie hoe ze alles maar over zich laten komen. Erger dan hoeren, dat zijn ze.'
Ze zweeg en loosde een diepe zucht. Toen zei ze: `Sommige jongeren hebben het idee dat we de Oude Wetenschap misschien weer kunnen oproepen.'
Waarvoor?'
'Om definitief met de Gesel of te rekenen natuurlijk!' zei ze boos. Doordat die met ons afrekent.'
'En hoe schat je onze kans op succes in?'
`Weinig beter dan nihil,' gromde Apolline. `Jezus, ik weet het niet! In ieder geval zijn we deze keer voorbereid. En dat is al lets. Sommigen van ons zijn al vertrokken naar plaatsen waar vroeger kracht was, in de hoop dat ze lets bruikbaars kunnen opgraven.'
`Na al die jaren?'
'Wat doet dat ertoe? Betoveringen worden niet oud.'
Waar zoeken we dan naar?'
'Tekens. Profetieën. God weet het.'
Ze zette haar kop neer en liep weer naar het raam, waarvan ze het ijs met haar gehandschoende hand probeerde weg te halen, om een kijkgaatje te maken. Ze keek door een cirkeltje naar buiten, gromde even en draaide zich toen weer om naar Suzanna.
Weet je wat ik denk?'
Wat?'
'Ik denk dat je ons niet alles hebt verteld.'
Suzanna zei niets. Apolline gromde weer.
Dat dacht ik at wel,' zei ze. `Je denkt dat wij onze ergste vijanden zijn, nietwaar? Dat ons geen geheimen kunnen worden toevertrouwd. Misschien heb je gelijk. We zijn voor dat toneelspel van Shadwell gevallen, nietwaar? In ieder geval zijn sommigen van ons er ingetuind.'
Jij niet?'
'Ik werd afgeleid,' zei ze. `Zaken in het Koninkrijk. Ik doe hier trouwens nog altijd zaken . Ik dacht dat ik de rest mijn rug kon toekeren, weet je. Hen kon negeren en gelukkig kon zijn. Maar dat kan ik niet. Ik denk dat ik domweg bij hen moet horen, en God sta me bij.'
`We hadden bijna alles verloren,' zei Suzanna.
`We hebben alles verloren,' zei Apolline.
`Nee, niet alles.'
Apolline keek haar nog onderzoekender aan. Suzanna stond op het punt haar alles te vertellen wat Cal en haar in de Kringvorming was overkomen. Maar Apolline had gelijk. Ze durfde hun de wonderen die haar waren overkomen niet toe te vertrouwen. Haar instinct zei haar dat ze het verhaal over het Weefgetouw nog een tijdje voor zich moest houden. Dus zei ze alleen: 'In ieder geval leven we nog.'
Apolline spuugde op de grond, kennelijk aanvoelend dat haar bijna iets belangrijks was verteld.
`En wat hebben we daaraan?' zei ze. 'We kunnen niets anders doen dan in het Koninkrijk op zoek gaan naar restjes van betoveringen. Het is deerniswekkend.'
`En hoe zou ik kunnen helpen?'
Apolline keek bijna venijnig. Suzanna vermoedde dat niets haar meer genoegen zou doen dan weglopen van deze Koekoek.
`We zijn geen vijanden,' zei Suzanna.
`0 nee?'
`Je weet dat we dat niet zijn. Ik wil alles voor je doen waartoe ik in staat ben.'
Dat zeg je,' antwoordde Apolline weinig overtuigd. 'Ken je deze ellendige stad goed?' vroeg ze na een lange stilte.
`Behoorlijk goed.'
Dus zou jij links en rechts eens op onderzoek uit kunnen gaan?' Dat zou ik kunnen doen en dat zal ik ook doen.'
Apolline haalde een velletje papier uit haar zak dat uit een notitieboekje was gescheurd.
`Hier zijn een paar adressen.'
`En waar kan ik jou vinden?'
`Salisbury. Vóór het Weven was daar sprake van een massamoord. Een van de meest wrede, waarbij honderd kinderen zijn omgekomen. Misschien dat ik daar iets kan vinden.'
Haar aandacht werd plotseling opgeëist door de planken waarop Suzanna beeldjes had neergezet die ze de laatste tijd had gemaakt. Ze liep erheen.
Je zei dat je niet hebt gedroomd?'
Suzanna keek naar de beeldjes. Ze was daar at zo lang mee bezig dat ze zich nauwelijks bewust was geweest van hun kracht en de obsessie die erachter stak. Nu bekeek ze ze met nieuwe ogen. Het waren allemaal menselijke figuurtjes, maar vervormd alsof ze midden in een verslindend vuur stonden en hun gezicht een seconde later zou worden verschroeid. De beeldjes waren niet geglazuurd, en vrij primitief van vorm. Kwam dat omdat hun tragedie zich nog niet voltrokken had, omdat haar geest zich alleen een idee had gevormd van hun toekomst?
Apolline pakte een van de figuurtjes en streek met haar duim over het verwrongen gezicht.
Je hebt gedroomd met je ogen open,' zei ze, en Suzanna wist absoluut zeker dat dat waar was.
`Het lijkt goed,' zei de weduwe.
`Op wie?'
Apolline zette het tragische masker terug op de plank.
`Op ons allemaal.'

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml