AFBEELDINGEN
1
Acht dagen na de vernietiging van de Fuga en alles wat daartoe
had behoord, kwamen de overlevenden van de vier Families — alles
bij elkaar misschien zo'n honderd — bijeen om over hun toekomst te
praten. Hoewel ze het hadden overleefd, hadden ze weinig reden om
dat feit te vieren. Nu de Weefwereld er niet meer was, hadden ze
geen huis en geen bezittingen meer, en ze hadden in vele gevallen
ook dierbaren verloren. Als herinnering aan hun geluk hadden ze
alleen nog een paar betoveringen. Maar die konden de doden niet tot
leven wekken en de corruptie van het Koninkrijk niet op een afstand
houden. Dus wat moesten ze doen? Een factie, aangevoerd door Balm
de Bono, wilde hun verhaal aan iedereen vertellen, om in wezen een
zaak te worden. Dat idee had zeker verdiensten. Misschien dat het
wel het veiligst was als ze zich domweg aan de menselijke wereld
lieten zien. Maar dat voorstel stuitte ook op sterke oppositie,
aangewakkerd door het enige dat de omstandigheden de Zieners niet
hadden kunnen afpakken: hun trots. Velen van hen zeiden botweg dat
ze liever doodgingen dan zich over te leveren aan de genade van de
Koekoeken. Suzanna had nog een andere reden om het niet helemaal
eens te zijn met her idee. Hoewel haar medemensen er misschien wel
toe zouden kunnen worden overgehaald het verhaal van de Zieners te
geloven en met hen mee te leven, was het de vraag hoelang dat
medeleven zou blijven bestaan. Enige maanden? Op zijn hoogst een
jaar. Dan zouden ze weer aandacht gaan besteden aan een andere
tragedie. Dan zouden de Zieners worden vergeten.
Haar argumenten en de grote afkeer om het hoofd te buigen voor
de Koekoeken zorgde ervoor dat De Bono en de zijnen hun voorstel
introkken, heel beleefd.
Het was de laatste keer dat er nog beleefd werd gedebatteerd
die avond. De discussies werden steeds verhitter. De escalatie
begon met een uitspraak van een man met een grijs gezicht. Hij
stelde dat ze zich moesten concentreren op het wraaknemen op
Shadwell.
`We hebben alles verloren,' zei hij. 'Het enige dat ons nu nog
voldoening kan geven, is de dood van die rotzak.'
Er werd geprotesteerd tegen een dergelijk fatalisme, maar de
man stelde dat hij er recht op had zijn mening onder woorden te
brengen. `We zullen hier sterven,' zei hij. 'We hebben niets anders
over dan een paar momenten om degenen te vernietigen die ons dit
hebben aangedaan.'
Dit is geen goed moment voor een vendetta,' zei Nimrod. 'We
moeten opbouwend denken. Plannen maken voor de toekomst.'
Er werd her en der ironisch gelachen, en toen schreeuwde de
wreker-in-spe: 'Welke toekomst? Bekijk ons nu eens goed.' Veler
ogen werden neergeslagen, want ze wisten maar al te goed hoe
verloren ze er uitzagen. 'We zijn de laatsten van de weinigen. Na
ons zullen er geen anderen meer komen, en dat weten we allemaal.'
Hij draaide zich om naar Nimrod. `Ik wil niet over de toekomst
praten. Dat is alleen maar vragen om nog meer verdriet.'
Dat is niet waar,' zei Suzanna.
`Kun jij makkelijk zeggen,' reageerde hij.
`Hamel, houd je bek!' schreeuwde Nimrod.
Dat ben ik niet van plan.'
`Ze is hierheen gekomen om ons te helpen.'
`En ze heeft ons tot nu toe al fraai geholpen!' schreeuwde
Hamel terug.
Zijn pessimisme vond vele aanhangers.
`Ze is een Koekoek,' zei een van hen nu. Waarom gaat ze niet
terug naar de plaats waar ze thuishoort?'
Een deel van Suzanna was inderdaad van plan dat te doen; ze
wilde niet het middelpunt zijn van zoveel bitterheid. Hun woorden
deden haar pijn en wakkerden een onaangenaam gevoel aan, namelijk
dat ze op de een of andere manier wellicht meer had kunnen doen dan
ze had gedaan. Of het in ieder geval anders had moeten aanpakken.
Maar ze moest blijven, omwille van De Bono en Nimrod, en alle
anderen die haar als Bids in het Koninkrijk wilden hebben. Alles
wat Hamel had gezegd, begreep ze helaas maar al te goed. Ze kon
inzien hoe makkelijk het zou zijn kracht te putten uit haat voor
Shadwell, en zo te worden afgeleid van de verliezen die ze hadden
geleden. Zij meer dan zij, natuurlijk. Zelf had ze een droom
verloren waar ze even van had kunnen genieten. Zij hadden hun
wereld verloren.
Nu mengde zich een nieuwe stem in de controverse. Een stem die
Suzanna verbaasde — die van Apolline. Suzanna had niet eens geweten
dat de vrouw er was tot ze in een wolk van rook opstond en het
woord nam.
`Ik ben niet van plan voor iemand dood te gaan, en al zeker
niet voor jou, Hamel.'
Haar opmerking was een echo van die van Yolande Dor in Capra's
Huis; de vrouwen leken altijd het meest op het leven gesteld te
zijn. `En Shadwell dan?' vroeg iemand.
`Hoezo?' zei Apolline. 'Hamel, wil je hem gaan vermoorden? Dan
zal ik een pijl en boog voor je kopen.'
De opmerking maakte sommigen aan het lachen, maar de oppositie
werd er alleen woedender door.
`Zuster, we zijn al bijna uitgeroeid en jij bent de laatste
tijd ook niet al te vruchtbaar meer.'
Apolline reageerde goedgehumeurd.
Wil je dat eens proefondervindelijk vaststellen?'
Hamels lippen krulden zich.
'Ik heb een vrouw gehad . . zei hij.
Apolline, die zoals gewoonlijk graag iemand beledigde,
wiebelde met haar heupen in de richting van Hamel, die haar kant op
spuugde. Hij had beter moeten weten. Ze spuugde terug, maar mikte
beter. Hij reageerde alsof hij door een mes was gestoken en gooide
zich met een kreet van woede op Apolline. Iemand ging tussen hen in
staan voordat hij haar kon staan, en werd in plaats van haar
geslagen. Nu was er echt helemaal geen sprake meer van een
geciviliseerde discussie. ledereen begon te schreeuwen en te gillen
terwijl Hamel en de andere man op de vuist bleven gaan. De pooier
van Apolline trok hen uit elkaar. Hoewel het gevecht niet langer
dan een minuut had geduurd, bloedden beiden uit mond en neus.
Met een zwaar gemoed keek Suzanna toe hoe Nimrod probeerde
iedereen tot bedaren te brengen. Er was zoveel waarover ze met de
Zieners zou willen praten; problemen waarvoor ze hun raad nodig
had; geheimen — tedere en moeilijke — die ze wilde delen. Maar ze
was bang dat iedere opmerking van haar nu de onenigheid alleen maar
zou doen toenemen.
Hamel vertrok, Suzanna, Apolline en alle anderen vervloekend,
die `de zijde van de zeikschuiten' kozen. Hij ging niet alleen weg.
Vierentwintig mensen gingen met hem mee.
Daarna werd er geen serieuze poging ondernomen om de draad van
de discussie weer op te pakken. Niemand was in de stemming om
weloverwogen beslissingen te nemen, en dat zou men in de eerste
tijd ook niet zijn. Dus besloten ze uiteen te gaan en zich
voorlopig op veilige plekjes verborgen te houden. Ze waren nog maar
met zo weinigen dat dat niet moeilijk moest zijn. Ze zouden wachten
tot het einde van de winter.
2
Na de bijeenkomst nam Suzanna afscheid van Nimrod, nadat ze
hem haar adres in Londen had gegeven. Ze was uitgeput. Ze moest
even op verhaal komen.
Maar nadat ze twee weken thuis was, ontdekte ze dat pogingen
om haar energie terug te krijgen door niets te doen, haar beslist
krankzinnig zouden maken. Dus ging ze weer aan het werk in haar
atelier. Dat bleek verstandig te zijn. Het verkrijgen van een
werkritme zorgde voor afleiding en het maken van iets kwam tegemoet
aan haar behoefte opnieuw te beginnen. Ze was zich nooit zo bewust
geweest van de mythische associaties van klei als nu, van zijn
reputatie het grondmateriaal te zijn waarmee verzonnen naties vorm
hadden gekregen. Ze kon alleen potten maken, geen mensen, maar
werelden moesten ergens beginnen. Ze maakte lange uren, met als
enig gezelschap de radio en de geur van de klei, haar gedachten
nooit helemaal vrij van melancholie, maar minder somber dan ze had
durven hopen. Finnegan stond op een middag bij haar op de stoep,
nog altijd even keurig, om haar uit te nodigen samen met hem te
gaan dineren. Het was vreemd te bedenken dat hij op haar had
gewacht terwijl zij avonturen beleefde — ontroerend ook. Ze nam
zijn uitnodiging aan en werd meer gecharmeerd door zijn gezelschap
dan vroeger. Zoals gewoonlijk was hij ook nu recht door zee en zei
dat ze voor elkaar geschapen waren en meteen moesten trouwen. Zij
zei hem dat ze als vaste stelregel had dat ze nooit met een bankier
zou trouwen. De volgende dag stuurde hij bloemen, en een briefje
dat hij zijn beroep vaarwel had gezegd. Daarna zagen ze elkaar
regelmatig. Zijn warmte en soepele manier van doen vormden een
perfecte afleiding van de somberdere gedachten die ze nog altijd
dreigde te krijgen als ze tijd had om na te denken.
Gedurende de zomermaanden en in het begin van de herfst had ze
of en toe contact met de Zieners, hoewel die contacten om
veiligheidsredenen wel tot een minimum werden beperkt. Het leek
goed te gaan met hen. Vele overlevenden waren teruggekeerd naar de
huizen van hun voorouders en hadden daar wel een plekje gevonden om
zich te verstoppen.
Van Shadwell en Hobart leek godzijdank geen spoor te bekennen
te zijn. Er gingen geruchten dat Hamel naar de Verkoper op zoek was
gegaan, maar dat zoeken had opgegeven toen hij geen enkele
aanwijzing kon vinden over de verblijfplaats van de vijand. En de
restanten van zijn leger — de Zieners die de visie van de Profeet
hadden omarmd — waren uit hun evangelische nachtmerrie ontwaakt om
tot de ontdekking te komen dat alles wat hun dierbaar was, was
vernietigd. Sommigen hadden geprobeerd hun mede-Zieners om
vergeving te smeken, en waren wanhopig en met het schaamrood op de
kaken naar die controversiële bijeenkomst gegaan. Anderen, zo ging
het gerucht, waren zo vervuld van berouw dat ze geen enkele waarde
meer hechtten aan het leven. Sommigen hadden zich van het leven
beroofd. En er waren anderen, had ze gehoord — de geboren
bloedvergieters onder de Zieners — die nergens spijt van hadden, en
die het Koninkrijk waren binnengegaan om weer geweld te kunnen
plegen. En dat zou niet moeilijk zijn.
Maar verder viel er weinig te melden. Ze probeerde haar oude
leventje weer op te pakken en zin te geven, terwij1 zij een nieuw
leven opbouwden. Uit verhalen van Zieners die naar Liverpool waren
gegaan, wist ze hoe het met Cal ging, maar ze nam geen contact met
hem op. De beslissing daartoe was deels op praktische gronden
genomen. Het was verstandiger bij elkaar uit de buurt te blijven
tot ze er zeker van waren dat de vijand was verdwenen. Maar het was
ook een op emotionele gronden gebaseerde beslissing. Ze hadden veel
met elkaar gedeeld, in en buiten de Fuga. Te veel om gelieven te
kunnen zijn. De Weefwereld nam de ruimte tussen hen in beslag en
dat was van het begin of al zo geweest. Daardoor was het onmogelijk
samen te leven of een romantische relatie aan te gaan. Ze hadden
samen de Hel en de Hemel gezien. En dan stelde de rest niets meer
voor. Cal dacht er waarschijnlijk net zo over, omdat hij geen
poging ondernam contact op te nemen met haar. Niet dat dat nodig
was. Hoewel ze elkaar zagen noch spraken, voelde ze zijn nabijheid
voortdurend. Zij had iedere lichamelijke liefde tussen hen in de
kiem gesmoord, en daar had ze soms weleens spijt van gehad. Maar
wat ze nu deelden was wellicht het meest geweldige dat gelieven
konden delen: een hele wereld.
3
In het midden van de maand oktober kreeg haar werk een nieuwe
en totaal onverwachte wending. Om volstrekt onduidelijke redenen
liet ze haar borden en kommen voor wat die waren en ging figuratief
aan de slag. De resultaten waren in de ogen van anderen niet direct
geweldig, maar ze kwamen tegemoet aan een innerlijke drang die zich
niet liet onderdrukken.
Finnegan bleef haar mee uit eten nemen en bloemen sturen, en
iedere keer als ze hem een beleefd nee verkocht, verdubbelde
hij zijn attenties. Ze begon het idee te krijgen dat hij nogal
masochistisch was, nu hij iedere keer als ze hem de laan had
uitgestuurd, toch weer naar haar terugkwam.
Sinds ze deel was gaan uitmaken van het verhaal van de Fuga,
had ze vreemde tijden meegemaakt, maar deze tijd was wel het
vreemdst. Haar ervaringen in de Weefwereld en het leven nu, vochten
in haar hoofd om het recht werkelijkheid te worden genoemd. Ze wist
dat ze als een Koekoek dacht; dat beide werelden werkelijkheid
waren. Maar haar geest weigerde dat te aanvaarden. Wat had de vrouw
van wie Finnegan zei te houden, de glimlachende, met klei werkende
Suzanna, te maken met de vrouw die oog in oog met draken had
gestaan? Ze begon te wensen dat ze die mythische tijden niet zo
goed meer kon oproepen, omdat ze daarna altijd een afkeer had van
haar onbeduidende zelf.
Om die reden hield ze het menstruüm in bedwang, hetgeen niet
zo moeilijk was. De eens onvoorspelbare aard ervan was nu veel
tammer, een gevolg van het verdwijnen van de Fuga, nam ze aan. Maar
het menstruüm had haar niet helemaal in de steek gelaten. Soms leek
het rusteloos te worden en te besluiten zich eens uit te rekken,
gewoonlijk als reactie op iets in haar omgeving, zoals ze op een
gegeven moment ging beseffen. In het Koninkrijk leken plaatsen te
zijn die geladen waren; plaatsen waar ze een bron onder de aarde
vermoedde, die graag in een fontein zou veranderen. Het menstruüm
herkende die. En de Koekoeken herkenden die soms ook. Ze brachten
er torens en monumenten bij aan. Maar evenveel van die plaatsen
werden niet opgemerkt en zij kon die voelen, als ze zomaar door een
straat liep, aan gerommel in haar buik.
Het merendeel van haar leven had ze macht in verband gebracht
met politiek of geld, maar haar geheime zelf wist nu beter. Je
verbeelding was het machtigst; die kon dingen veranderen waartoe
rijkdom en invloed nooit in staat zouden zijn. Dat proces zag ze
zelfs bij Finnegan. De paar keren dat ze hem ertoe kon verlokken
over zijn verleden, en vooral over zijn jeugd te praten, zag ze de
kleuren rond zijn hoofd sterker en dieper worden, omdat hij door
het werken van zijn verbeelding met zichzelf werd herenigd; een
continuüm werd. Op die momenten herinnerde ze zich het epigram in
Mimi's boek, en ze voelde zich dan zelfs gelukkig.
4
Toen kwam er in het begin van de derde week van december
opeens een einde aan het beetje hoop op betere tijden.
Het werd die week ijskoud. Niet alleen bitterkoud, maar
ijskoud, pooltemperaturen, al sneeuwde het nog niet. Ze werkte nog
altijd in haar atelier, niet bereid het scheppende werk op te
geven, hoewel het kacheltje de temperatuur nauwelijks boven het
vriespunt kon houden. Ze moest twee truien aantrekken en drie paar
sokken. Het viel haar nauwelijks op. Ze was nog nooit zo volledig
in haar werk opgegaan als nu, dwong de klei de vorm aan te nemen
van de beelden die ze in gedachten zag.
Toen kwam Apolline op de zeventiende langs, volledig
onaangekondigd. Ze was van top tot teen in het zwart gekleed, als
een eeuwige weduwe.
`We moeten praten,' zei ze zodra de deur dicht was.
Suzanna liep voor haar uit naar het atelier en maakte te
midden van de chaos een stoel voor haar leeg. Maar ze wilde niet
gaan zitten. Ze liep in de kamer rond, bleef uiteindelijk voor het
met ijs bedekte raam staan en keek naar buiten, terwijl Suzanna
haar handen waste.
`Word je gevolgd?' vroeg Suzanna haar.
Dat weet ik niet,' luidde het antwoord. `Misschien wel.' Wil
je koffie?'
liever lets sterkers. Wat heb je?'
`Alleen cognac.'
Dat is best.'
Ze ging zitten. Suzanna zocht de fles op die ze soms gebruikte
als ze voor zichzelf eens een feestje wilde bouwen, en schonk een
flinke hoeveelheid in een kopje. Apolline dronk het op, schonk bij
en zei: `Heb je de dromen gehad?'
`Welke dromen?'
Die we allemaal hebben,' zei Apolline.
Suzanna vroeg zich of of Apolline de laatste tijd wel geslapen
had. Haar gezicht was zo bleek, er zaten donkere kringen om haar
ogen. `Afschuwelijke dromen,' ging de weduwe verder, `alsof het
einde van de wereld nabij is.'
Wie heeft die dromen?'
Wie heeft ze niet?' zei Apolline. Iedereen. Allemaal dezelfde
droom. Dezelfde afschuwelijke droom.'
Ze had haar kopje al weer leeg en pakte de fles van de bank
op. `Er gaat lets ergs gebeuren. We kunnen het allemaal voelen.
Daarom ben ik hierheen gekomen.'
Suzanna sloeg haar gade terwijl ze weer cognac inschonk, en
haar geest stelde twee afzonderlijke vragen. In de eerste plaats:
waren de nachtmerries alleen het onvermijdelijke resultaat van de
afschuwelijke dingen die de Zieners hadden meegemaakt, of stak er
meer achter? En als dat laatste zo was . waarom had zij die dromen
dan niet gehad?
Apolline onderbrak die gedachtengang en sprak lets lijzig door
de alcohol.
'De mensen zeggen dat het door de Gesel komt. Dat die weer
naar ons op zoek is, na al die tijd. Kennelijk heeft hij zijn
aanwezigheid vroeger in eerste instantie ook op deze manier kenbaar
gemaakt. In dromen.'
'En jij denkt dat ze gelijk hebben?'
Apolline rilde toen ze weer een grote slok cognac nam.
'In ieder geval zullen we onszelf moeten beschermen.'
'WI! je een soort van . . . offensief suggereren?'
Apolline haalde haar schouders op. 'Dat weet ik niet,' zei
ze.
'Misschien wel. De meesten van ons zijn zo verdomd passief. lk
word misselijk als ik zie hoe ze alles maar over zich laten komen.
Erger dan hoeren, dat zijn ze.'
Ze zweeg en loosde een diepe zucht. Toen zei ze: `Sommige
jongeren hebben het idee dat we de Oude Wetenschap misschien weer
kunnen oproepen.'
Waarvoor?'
'Om definitief met de Gesel of te rekenen natuurlijk!' zei ze
boos. Doordat die met ons afrekent.'
'En hoe schat je onze kans op succes in?'
`Weinig beter dan nihil,' gromde Apolline. `Jezus, ik weet het
niet! In ieder geval zijn we deze keer voorbereid. En dat is al
lets. Sommigen van ons zijn al vertrokken naar plaatsen waar
vroeger kracht was, in de hoop dat ze lets bruikbaars kunnen
opgraven.'
`Na al die jaren?'
'Wat doet dat ertoe? Betoveringen worden niet oud.'
Waar zoeken we dan naar?'
'Tekens. Profetieën. God weet het.'
Ze zette haar kop neer en liep weer naar het raam, waarvan ze
het ijs met haar gehandschoende hand probeerde weg te halen, om een
kijkgaatje te maken. Ze keek door een cirkeltje naar buiten, gromde
even en draaide zich toen weer om naar Suzanna.
Weet je wat ik denk?'
Wat?'
'Ik denk dat je ons niet alles hebt verteld.'
Suzanna zei niets. Apolline gromde weer.
Dat dacht ik at wel,' zei ze. `Je denkt dat wij onze ergste
vijanden zijn, nietwaar? Dat ons geen geheimen kunnen worden
toevertrouwd. Misschien heb je gelijk. We zijn voor dat toneelspel
van Shadwell gevallen, nietwaar? In ieder geval zijn sommigen van
ons er ingetuind.'
Jij niet?'
'Ik werd afgeleid,' zei ze. `Zaken in het Koninkrijk. Ik doe
hier trouwens nog altijd zaken . Ik dacht dat ik de rest mijn rug
kon toekeren, weet je. Hen kon negeren en gelukkig kon zijn. Maar
dat kan ik niet. Ik denk dat ik domweg bij hen moet horen, en God
sta me bij.'
`We hadden bijna alles verloren,' zei Suzanna.
`We hebben alles verloren,' zei Apolline.
`Nee, niet alles.'
Apolline keek haar nog onderzoekender aan. Suzanna stond op
het punt haar alles te vertellen wat Cal en haar in de Kringvorming
was overkomen. Maar Apolline had gelijk. Ze durfde hun de wonderen
die haar waren overkomen niet toe te vertrouwen. Haar instinct zei
haar dat ze het verhaal over het Weefgetouw nog een tijdje voor
zich moest houden. Dus zei ze alleen: 'In ieder geval leven we
nog.'
Apolline spuugde op de grond, kennelijk aanvoelend dat haar
bijna iets belangrijks was verteld.
`En wat hebben we daaraan?' zei ze. 'We kunnen niets anders
doen dan in het Koninkrijk op zoek gaan naar restjes van
betoveringen. Het is deerniswekkend.'
`En hoe zou ik kunnen helpen?'
Apolline keek bijna venijnig. Suzanna vermoedde dat niets haar
meer genoegen zou doen dan weglopen van deze Koekoek.
`We zijn geen vijanden,' zei Suzanna.
`0 nee?'
`Je weet dat we dat niet zijn. Ik wil alles voor je doen
waartoe ik in staat ben.'
Dat zeg je,' antwoordde Apolline weinig overtuigd. 'Ken je
deze ellendige stad goed?' vroeg ze na een lange stilte.
`Behoorlijk goed.'
Dus zou jij links en rechts eens op onderzoek uit kunnen
gaan?' Dat zou ik kunnen doen en dat zal ik ook doen.'
Apolline haalde een velletje papier uit haar zak dat uit een
notitieboekje was gescheurd.
`Hier zijn een paar adressen.'
`En waar kan ik jou vinden?'
`Salisbury. Vóór het Weven was daar sprake van een massamoord.
Een van de meest wrede, waarbij honderd kinderen zijn omgekomen.
Misschien dat ik daar iets kan vinden.'
Haar aandacht werd plotseling opgeëist door de planken waarop
Suzanna beeldjes had neergezet die ze de laatste tijd had gemaakt.
Ze liep erheen.
Je zei dat je niet hebt gedroomd?'
Suzanna keek naar de beeldjes. Ze was daar at zo lang mee
bezig dat ze zich nauwelijks bewust was geweest van hun kracht en
de obsessie die erachter stak. Nu bekeek ze ze met nieuwe ogen. Het
waren allemaal menselijke figuurtjes, maar vervormd alsof ze midden
in een verslindend vuur stonden en hun gezicht een seconde later
zou worden verschroeid. De beeldjes waren niet geglazuurd, en vrij
primitief van vorm. Kwam dat omdat hun tragedie zich nog niet
voltrokken had, omdat haar geest zich alleen een idee had gevormd
van hun toekomst?
Apolline pakte een van de figuurtjes en streek met haar duim
over het verwrongen gezicht.
Je hebt gedroomd met je ogen open,' zei ze, en Suzanna wist
absoluut zeker dat dat waar was.
`Het lijkt goed,' zei de weduwe.
`Op wie?'
Apolline zette het tragische masker terug op de plank.
`Op ons allemaal.'