WIE HEEFT DE GROND IN BEWEGING GEBRACHT?

De vogels hielden niet op met rondcirkelen boven de stad toen Cal dichterbij kwam. De plaats van iedere vogel die wegvloog, werd ingenomen door drie of vier andere.
Het fenomeen was niet onopgemerkt gebleven. Mensen stonden op de trottoirs en in deuropeningen, met hun hand boven hun ogen tegen het felle licht, naar de hemel te staren. Overal werden meningen geventileerd over de reden van die congregatie. Cal bleef niet staan om zijn visie te zaten horen, hij bewoog zich door de doolhof van straten, waarbij hij af en toe moest omdraaien om een nieuwe route te vinden, maar kwam geleidelijk aan toch dichter bij het middelpunt.
En nu hij dat naderde, werd het duidelijk dat zijn eerste theorie niet juist was geweest. De vogels waren niet aan het eten. Ze doken niet af op en maakten geen ruzie over een zespotig kruimeltje, en in de lagere luchtlagen was geen spoor te bekennen van insekten die al die vogels konden hebben aangetrokken. De dieren cirkelden eenvoudigweg rond. Sommige kleinere soorten, mussen en vinken, waren moe geworden van het vliegen, zaten nu op daken en hekken en lieten hun grotere broers — zwarte kraaien, eksters, meeuwen — hoger in de lucht achter. Aan duiven ook geen gebrek; allerlei verschillende soorten vlogen in bochten en cirkels rond, in groepen van veertig of meer, en hun schaduwen zorgden voor golvende strepen op de daken. Er waren ook enige tamme vogels bij, ongetwijfeld voortvluchtige zoals 33. Kanaries en grasparkieten: vogels die waren weggeroepen van hun gierst en hun bloemklokjes door dezelfde kracht die de andere had opgeroepen. Voor die vogels betekende het hierzijn onvermijdelijk zelfmoord. Hoewel hun soortgenoten op dit moment door dit ritueel te opgewonden waren om aandacht te besteden aan de huisdieren in hun midden, zouden ze daar niet meer zo onverschillig tegenover staan als ze niet langer als betoverd in cirkels rondvlogen. Dan zouden ze wreed en snel zijn. Ze zouden de kanaries en de grasparkieten aanvallen en hun ogen uitpikken, ze vermoorden vanwege hun misdaad tam gemaakt te zijn.
Maar op dit moment heerste er rust in het parlement. Het ging hoger, steeds hoger de voile lucht in.
De tocht naar de vogels had Cal naar een deel van de stad gebracht waar hij slechts zelden kwam. Hier hadden de eenvoudige, vierkante woningwetwoningen het veld moeten ruimen voor een verloren en griezelig niemandsland, waar nog altijd straten met eens fraaie, twee verdiepingen tellende huizen waren, om een onverklaarbare reden van de bulldozer gered, omgeven door braakliggende terreinen die hadden gewacht op een industriële explosie die nooit was gekomen; eilandjes in een zee van stof.
Boven een van die straten — Rue Street stond er op het bordje — leken de zwermen vogels zich te concentreren. Hier waren meer grote zwermen uitgeputte vogels te zien dan boven een van de straten in de directe omgeving; ze tsjilpten en zaten op dakranden, schoorstenen en televisie antennes.
Cal keek aandachtig naar de lucht en de daken terwijl hij Rue Street doorliep. En daar zag hij zijn vogel, een kans van een op de duizend. Een enkele duif, die een zwerm mussen doormidden sneed. Cal had een adelaarsoog gekregen door het jarenlang kijken naar de lucht, wachtend tot de duiven van een wedstrijd zouden terugkeren. Hij kon een vogel herkennen aan een twaalftal eigenaardigheden van zijn vliegpatroon. Hij had 33 gevonden; dat leed geen enkele twijfel. Maar terwijl hij naar hem keek, verdween de vogel achter de daken van Rue Street.
Hij ging er opnieuw achteraan, vond een smal steegje dat halverwege de straat tussen de huizen doorliep en uitkwam op een grotere steeg achter de huizen langs. Het was niet goed onderhouden. Bergen huisvuil waren overal zomaar gedeponeerd; verweesde vuilnisemmers waren omgegooid, hun inhoud her en der verspreid.
Maar twintig meter verderop werd gewerkt. Twee verhuizers zeulden een leunstoel uit de achtertuin van een van de huizen, terwijl een derde verhuizer naar de vogels staarde. Enige honderden hadden zich verzameld op de tuinmuren, de vensterbanken en trapleuningen. Cal liep verder door het steegje en keek of er duiven bij waren. Hij ontdekte er een twaalftal of zo, maar niet de duif die hij zocht.
Vat vind je me daar van?'
Hij was de verhuizers nu op zo'n tien meter genaderd en een van hen, de man die niets deed, sprak hem aan.
`Ik weet het niet,' zei hij eerlijk.
`Misschien gaan ze migreren,' zei de jongste van de twee leunstoeldragers, die zijn helft van de vracht liet vallen en naar de lucht staarde.
`Doe niet zo idioot, Shane,' zei de andere man, een Westindiër. Zijn naam — Gideon — stond op de rug van zijn overall. Waarom zouden ze midden in deze verdomde zomer gaan migreren?'
`Te heet,' antwoordde de nietsdoener. Daar komt het door. Veel te verdomd heet. Daardoor raken hun hersens oververhit.'
Gideon had nu ook zijn helft van de leunstoel neergezet, leunde tegen de tuinmuur aan en stak de half opgerookte sigaret op die hij uit zijn borstzakje had gevist.
`Zou niet zo slecht zijn, nietwaar?' mijmerde hij. 'Een vogel zijn. Hier lekker blijven en genieten tot het koud wordt en er meteen als een haas naar Zuid-Frankrijk vandoor gaan als je billen het koud krijgen.'
`Ze leven niet lang,' zei Cal.
`0 nee?' zei Gideon en nam een trek van zijn sigaret. Hij haalde zijn schouders op. 'Een kort en lekker leven. Zou ik prima vinden.' Shane plukte aan de zes blonde haren van zijn snor-in-opkomst. `Weet jij dan het een en ander van vogels of?' vroeg hij Cal. `Aileen van duiven.'
`Wedstrijdduiven?'
`Af en toe doe ik wel eens aan die wedstrijden mee, ja . .
`Mijn zwager houdt kleine hazewinden,' zei de derde man, de nietsdoener. Hij keek naar Cal alsof dat toeval aan het wonderbaarlijke grensde en nu een urenlange discussie zou doen ontbranden. Maar Cal kon alleen maar zeggen: 'Honden.'
Inderdaad,' zei de andere man, dolblij dat ze het daarover eens waren. 'Hij heeft er vijf. Een is er gestorven.'
`Jammer,' zei Cal.
`Niet werkelijk. Hij was hartstikke blind aan een oog en kon met het andere niets zien.'
De man grinnikte om die opmerking, die prompt een einde maakte aan het gesprek. Cal richtte zijn aandacht weer op de vogels en grijnsde men hij daar, op de hoogste vensterbank van het huis, zijn Vogel zag.
'Ik zie hem,' zei hij.
Gideon volgde zijn blik. Vat is dat dan?'
duif. Die was ontsnapt.' Cal wees. Daar! Midden op de vensterbank. Zie je hem?'
Nu keken ze alle drie.
`Is wel wat geld waard zeker?' zei de nietsdoener.
`Kan jij weten, Bazo,' zei Shane.
'Ik vroeg het alleen maar,' antwoordde Bazo.
`Hij heeft prijzen gewonnen,' zei Cal met enige trots. Hij hield zijn ogen strak op 33 gericht, maar de duif leek helemaal niet te willen gaan vliegen; hij streek alleen de veren van zijn vleugels glad en keek af en toe even met een kraaloog naar de lucht.
Daar blijven,' zei Cal zacht tegen de vogel. teweeg je niet.' En toen tegen Gideon: Mag ik naar binnen gaan om te proberen hem te vangen?'
`Ga je gang. Het ouwe mens dat bier woont, is naar het ziekenhuis gebracht. Wij nemen de meubels mee zodat haar rekeningen kunnen worden betaald.'
Cal dook de achtertuin in, liep om de bric-a-brac heen die het trio daar had gedumpt en ging het huis in.
Binnen was het een grote rommel. Als de bewoonster ooit lets waardevols had bezeten, was dat al lang geleden weggehaald. De paar schilderijen die er nog hingen, waren niets waard; het meubilair was oud, maar niet oud genoeg om weer in de mode te zijn; de kleden, kussens en gordijnen waren zo oud dat ze rijp waren voor de schroothoop. De muren en het plafond waren bruin door jarenlange rook van de kaarsen die op iedere plank en vensterbank stonden, met stalactieten van vergeelde was.
Hij zocht zich een weg door de doolhof van hokkerige, donkere kamers, naar de gang. Die zag er al even mistroostig uit. Het bruine zeil was opgekruld en gescheurd en overal hing de doordringende geur van schimmel, stof en voortgaande verrotting. Het was maar goed dat ze niet meer in dit smerige huis woonde, dacht Cal, waar ze nu dan ook was; ze was beter af in een ziekenhuis, waar de lakens in ieder geval droog waren.
Hij liep de trap op. Het was een eigenaardige sensatie de duisternis van de bovenste verdieping in te gaan en trede na trede blinder te worden, met het geluid van rondscharrelende vogels op de leistenen van het dak boven hem, en verderop de minder duidelijk hoorbare kreten van meeuw en kraai. Natuurlijk bedrogen zijn oren hem, maar het leek alsof hun stemmen rondcirkelden, alsof ze juist op deze plek hun aandacht richtten. Hij zag voor zijn geestesoog een foto uit de National Geographic. Een studie van sterren, genomen met een lage sluitertijd, de lichtjes cirkelend terwijl ze zich bewogen, of leken te bewegen, langs de lucht, met de poolster, de Nagel van de Hemel, als vast punt in hun midden.
Het geluid van rondcirkelende vogels en het beeld dat daardoor werd opgeroepen, maakten hem geleidelijk aan duizelig. Hij voelde zich opeens zwak, zelfs bang.
Dit was het moment niet voor dergelijke zwakten, hield hij zichzelf voor. Hij moest de vogel vangen voordat die weer wegvloog. Hij versnelde zijn pas. Boven aan de trap manoeuvreerde hij langs een aantal slaapkamermeubels en deed een van de deuren open die hij zag. De kamer die hij had gekozen, grensde aan die op welks vensterbank 33 nog altijd zat. De zonnestralen stroomden door het gordijnloze raam naar binnen; de verschaalde hitte deed weer zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd parelen. Er stonden geen meubels in de kamer, het enige souvenir van de bewoonster was een kalender van 1961. Daarop een foto van een leeuw onder een boom, met zijn ruige, monolithische kop op zijn grote poten, zijn blik nadenkend.
Cal liep de gang weer in, koos een andere deur en belandde ditmaal in de juiste kamer. Daar zag hij de duif, achter het smerige raam. Nu was het nog slechts een kwestie van tactiek. Hij moest ervoor zorgen de vogel niet aan het schrikken te maken. Voorzichtig liep hij naar het raam. Op de zonovergoten vensterbank hield 33 zijn kop schuin en knipperde met zijn ogen, maar bewoog zich niet. Cal hield zijn adem in en probeerde het raam open te duwen, maar dat lukte hem niet. Een kleine inspectie maakte duidelijk waarom. Het raam was al jaren geleden vastgespijkerd, met een twaalftal of meer spijkers die diep in het hout gedreven waren. Een primitieve vorm van misdaadpreventie, maar ongetwijfeld geruststellend voor een alleenwonende oude vrouw.
Vanuit de achtertuin beneden hoorde hij Gideons stem. Hij tuurde die kant op en kon net het trio een groot, opgerold tapijt het huis uit zien sjouwen, waarbij Gideon een eindeloze reeks bevelen gaf. `Meer naar links, Bazo. Naar links! Weet je niet wat links is?'
'Ik ga naar links.'
`Niet jouw links, idioot. Mijn links!'
De vogel op de vensterbank trok zich nog altijd niets aan van die commotie. Hij leek zich op zijn uitkijkpost gelukkig te voelen.
Cal liep weer naar beneden, concluderend dat er niets anders op zat dan op de tuinmuur klimmen en proberen de vogel daarvandaan naar beneden te lokken. Hij vervloekte zichzelf omdat hij geen handje graan had meegenomen. Dus zouden lieve woordjes voldoende moeten zijn.
Toen hij de bloedhete tuin weer inliep, waren de verhuizers erin geslaagd het tapijt het huis uit te sleuren en hadden ze een rustpauze ingelast na dat zware werk.
`Geen succes?' zei Shane, die Cal te voorschijn zag komen.
'Ik kon het raam niet openkrijgen, dus zal ik het hiervandaan moeten proberen.'
Hij zag Bazo even afkeurend naar hem kijken. `Hiervandaan zul je dat beest nooit kunnen pakken,' zei de man en krabde het biervet tussen zijn T-shirtje en zijn broekriem.
`Ik probeer het vanaf de muur,' zei Cal.
`Kijk uit,' zei Gideon.
Ja.'
Je kunt je rug breken.'
Cal zette zijn voeten in de gaten in de metselkalk en hees zich de twee en een halve meter hoge muur op die deze tuin van die van de buren scheidde.
De zon brandde in zijn nek en boven op zijn hoofd, en hij voelde zich weer een beetje duizelig, net zoals toen hij de trap was opgeklommen. Hij ging op de muur zitten alsof die een paard was, tot hij aan de hoogte was gewend. Hoewel de muur de breedte van een baksteen had en hij er makkelijk op zou kunnen lopen, had hij zich op grotere hoogte nooit op zijn gemak gevoeld.
`Moet ooit een fraai stukje handwerk zijn geweest,' zei Gideon in de tuin. Cal keek naar beneden en zag dat de Westindiër op zijn hurken bij het tapijt zat, dat hij ver genoeg had uitgerold om een fraai geweven rand te kunnen zien.
Bazo liep op Gideon af en bekeek het kleed. Hij werd kaal, kon Cal zien, zijn haar was zorgvuldig met olie vastgeplakt om die kalende plek te verbergen.
`Jammer dat het niet in een betere staat is,' zei Shane.
Wacht eens even,' zei Bazo. `Laten we het eens wat beter bekijken.' Cal richtte zijn aandacht weer op het probleem van het rechtop gaan staan. In ieder geval zou het tapijt zijn toeschouwers even afleiden, lang genoeg, bad hij, om te gaan staan. Geen zuchtje wind om de felle hitte van de zon af te zwakken; hij voelde het zweet langs zijn lijf druppelen en zijn onderbroek aan zijn billen vastplakken. Aarzelend ging hij staan, bracht een been in knielpositie, waarbij zijn beide handen de stenen krampachtig vasthielden.
Onder zich hoorde hij instemmend gemompel toen een groter deel van het tapijt zichtbaar werd.
`Kijk eens naar dat patroon!' zei Gideon.
Denk jij wat ik denk?' fluisterde Bazo.
`Dat weet ik pas als je me hebt verteld wat jij denkt,' antwoordde Gideon.
'Laten we het meenemen naar Gilchrist. Misschien dat we er aardig wat geld voor kunnen krijgen.'
'Maar het zal de baas opvallen dat het weg is,' protesteerde Shane. `Zachtjes praten,' zei Bazo, zijn kameraden rustig herinnerend aan de aanwezigheid van Cal. Maar Cal maakte zich veel te veel zorgen over zijn onhandige trapeze act om zich met die kruimeldiefstal bezig te kunnen houden. Hij had eindelijk zijn beide voetzolen boven op de muur gekregen en wilde net proberen te gaan staan.
In de win ging het gesprek verder.
`Shane, pak jij het andere uiteinde eens vast, dan kunnen we het hele ding bekijken.'
Denk je dat het Perzisch is?'
`Heb ik geen flauwe notie van.'
Heel langzaam ging Cal rechtop staan, zijn armen uitgestrekt in een hoek van negentig graden met de rest van zijn lichaam. Hij voelde zich zo stabiel als hij zich daar ooit zou kunnen voelen en waagde het even snel naar de vensterbank te kijken. De vogel was er nog.
Onder zich hoorde hij hoe het tapijt verder werd uitgerold en de mannen bewonderend mompelden.
Hij negeerde hun aanwezigheid zo goed mogelijk en zette een eerste aarzelende stap langs de muur.
`Hallo . . fluisterde hij tegen de voortvluchtige. `Herken je me nog?' 33 besteedde geen enkele aandacht aan hem. Cal zette trillend nog een stap, en een derde, met toenemend zelfvertrouwen. Hij begon de truc van het bewaren van je evenwicht nu door te krijgen.
`Kom naar beneden,' verleidde hij, een prozaïsche Romeo.
De vogel leek eindelijk de stem van zijn baas te herkennen en hield zijn kop schuin, Cals kant op.
`Kom hier, jongen . . zei Cal en stak voorzichtig zijn hand naar het raam uit terwijI hij nog een stap riskeerde.
Op dat moment gleed zijn voet uit, of verschoof er een steen onder zijn hak. Hij hoorde zichzelf een angstkreet slaken, waardoor de vogels op de vensterbank in paniek raakten. Ze vlogen weg, hun vleugel geklapper een ironisch applaus, en hij sloeg op de muur met zijn armen om zich heen. Vol paniek keek hij eerst naar zijn voeten, toen naar de tuin onder zich.
Nee, niet naar de tuin, die leek er niet meer te zijn. Hij zag het tapijt. Dat was helemaal uitgerold en bedekte de tuin van muur tot muur. Wat er toen gebeurde, nam slechts een paar seconden in beslag, maar het werd hem ofwel licht in zijn hoofd, of de seconden spijbelden, want hij had het idee dat hij over alle tijd beschikte die hij nodig had . . .
Tijd om het opvallend ingewikkelde patroon van het tapijt onder zich te bestuderen; een indrukwekkende hoeveelheid schitterend uitgevoerde details. Ouderdom had de felle kleuren vervaagd, waardoor vermiljoen in roze was veranderd en kobalt in kalkachtig blauw. Her en der was het tapijt vrijwel geheel gesleten, maar vanaf de plaats waar Cal wankelde, was het totale effect nog altijd overweldigend. ledere centimeter van het tapijt was voorzien van motieven, ook de rand, en ieder motief verschilde subtiel van de daaraan grenzende motieven. Het patroon was niet te druk, ieder detail was duidelijk voor Cals ogen, die zich er te goed aan deden. Op een plaats kwam een twaalftal motieven bij elkaar, als een bende; op een andere waren ze van elkaar gescheiden, als concurrerende zuigelingen. Sommige waren alleen in de rand te zien; andere liepen uit naar het midden, alsof ze zich dolgraag bij de vele motieven daar wilden voegen.
Midden op het tapijt kleurrijke linten die arabesken vormden op een achtergrond van zwoele nuances bruin en groen, vormen die zuiver abstract waren — felgekleurde aantekeningen uit het dagboek van een of andere wildeman — vormen die in botsing kwamen met gestileerde bloemen en dieren. Maar dat alles verbleekte volledig naast het middenstuk: een immens groot medaillon, de kleuren even gevarieerd als die van een zomertuin, waarin honderd subtiele geometrische motieven knap waren geweven, zodat het oog ieder patroon kon zien als een bloem of een theorema, orde of wanorde, en elders de echo van ieder patroon in het totale ontwerp kon ontdekken.
Hij zag dat alles in een verbazingwekkende oogopslag. Een seconde later begon het visioen te veranderen.
Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat de rest van de wereld, de tuin, de mannen die daarin stonden, de huizen, de muur waar hij vanaf viel, verdween. Opeens hing hij in de lucht, waarbij het tapijt onder hem met de seconde groter werd en de schitterende patronen zijn hoofd in bezit namen.
Hij zag dat het patroon veranderde. De knopen waren rusteloos, trilden om zich los te maken, en de kleuren leken in elkaar over te lopen, waarbij nieuwe vormen ontstonden uit dit huwelijk van verfsoorten. Hoe onwaarschijnlijk het ook leek: het tapijt kwam tot leven.
Een landschap, of liever gezegd allerlei landschappen op een wonderbaarlijke wijze bij elkaar gevoegd, kwam uit de schering en inslag te voorschijn. Was dat niet een berg, die zijn top door een wolk van kleuren heen duwde? En was dat geen rivier? En kon hij het geraas niet horen van het woeste witte water dat in een schaduwrijk ravijn neerstortte?
Er was een wereld onder hem.
En toen was hij plotseling een vogel, een vleugelloze vogel die een ademloze seconde lang werd gedragen door een zoete, heerlijk ruikende wind, de enige getuige van het slapende wonder onder hem. Met iedere slag van zijn hart was er meer dat zijn aandacht trok. Een meer, met duizenden eilandjes in het rustige water, als uit het water opspringende walvissen. Een gespikkelde deken van velden, hun gras en granen in beweging gebracht door dezelfde golven van lucht die hem zwevende hielden. Fluwelen bossen die langs de slanke flank van een heuvel omhoogkropen, waar bovenop een wachttoren stond welks witte muren werden beschenen door de zon of die door een wolk werden overschaduwd.
Er waren ook andere tekenen van habitatie, hoewel nergens mensen te zien waren. Een groepje huizen bij een bocht van een rivier, langs de rand van een rots, de zwaartekracht tartend. Ook een stad, opgebouwd als een nachtmerrie van een architect, de helft van de straten hopeloos kronkelend, de andere helft doodlopend.
Overal waar hij keek dezelfde nonchalante onverschilligheid ten aanzien van organisatie. Gematigde luchtstreken en gure klimaten, vruchtbare en onvruchtbare streken waren samengevoegd alsof alle geologische en klimaatwetten getart moesten worden, geschapen door een god die een voorkeur had voor tegenstellingen.
Wat zou het heerlijk zijn daar te lopen, dacht hij. Zoveel verscheidenheid samengeperst op zo'n klein gebied, zonder dat je wist of je, als je de volgende bocht omging, met ijs of met vuur zou worden geconfronteerd. Een dergelijke complexiteit ging het verstand van een cartograaf te boven. Als je daar in die wereld kon zijn, zou je leven een voortdurend avontuur betekenen.
En midden in dat gebied wellicht het meest indrukwekkende van alles. Een massa leisteenkleurige wolken waarvan de kernen voortdurend als spiralen ronddraaiden. Het deed hem denken aan de vogels die boven het huis aan Rue Street rondcirkelden — een echo van deze grotere cirkel.
Toen hij aan die vogels dacht en aan de plaats die hij achter zich had gelaten, hoorde hij hun stemmen en op dat moment aarzelde de wind die hem had opgetild en zwevend had gehouden.
Eerst voelde hij de doodsangst in zijn maag, toen in zijn ingewanden; hij ging vallen.
Het lawaai van de vogels werd luider, ze kraaiden het uit van de pret over zijn val. Hij, de usurpator van hun element; hij die een glimp had opgevangen van een wonder, zou er nu dood op neerstorten. Hij begon te schreeuwen, maar de snelheid van zijn val stal de kreet van zijn tong. De lucht raasde in zijn oren en trok aan zijn haar. Hij probeerde zijn armen te spreiden om zijn val te remmen, maar daardoor begon hij kopje te duikelen, tot hij het verschil tussen de aarde en de lucht niet meer zag. Dat had iets genadigs, dacht hij vaag. In ieder geval zou hij blind zijn voor de nabijheid van de dood. Hij zou gewoon vallen en vallen totdat . . .
. . . totdat de wereld niet meer voor hem bestond.
Hij schoot door een duisternis die niet door sterren werd onderbroken, het lawaai van de vogels nog luid in zijn oren, en viel hard op de grond.
Het deed pijn en het bleef pijn doen, hetgeen hij merkwaardig vond. Hij had altijd aangenomen dat de vergetelheid pijnloos was. En geluidloos. Maar hij hoorde stemmen.
`Zeg iets,' eiste een daarvan. ... al is het maar vaarwel.' Er werd nu gelachen.
Hij deed zijn ogen een heel klein stukje open. De zon was verblindend fel, tot Gideons grote lijf voor een zonsverduistering zorgde.
`Heb je iets gebroken?' wilde de man weten.
Cal deed zijn ogen iets verder open.
`Zeg eens wat, man.'
Hij hief zijn hoofd een paar centimeter op en keek om zich heen. Hij lag in de tuin, op het kleed.
Wat is er gebeurd?'
Je bent van de muur of gevallen,' zei Shane.
`Zeker even misgestapt,' suggereerde Gideon.
`Gevallen,' zei Cal, die ging zitten en zich misselijk voelde. `Volgens mij heb je er niet zoveel schade van opgelopen,' zei Gideon. Ten paar schrammen, dat is alles.'
Cal bekeek zijn lijf om te zien of de man gelijk had. Zijn rechterarm was van pols tot elleboog ontveld en de plaats waar zijn lichaam de val had opgevangen deed een beetje zeer, maar echt pijn had hij niet. Zijn gevoel van waardigheid was het enige dat er schade van had ondervonden en iets dergelijks was slechts zelden fataal.
Hij stond op, wankelend, met zijn ogen op de grond gericht. Het patroon speelde stommetje. De rijen knopen trilden niet, geen enkel teken dat verborgen hoogten en diepten op het punt stonden zichzelf kenbaar te maken. En de anderen lieten ook op geen enkele manier blijken dat ze iets wonderbaarlijks hadden gezien. Het tapijt onder zijn voeten leek niets anders te zijn dan het was: een tapijt.
Hij hinkte naar de poort, Gideon mompelend bedankend. Toen hij het steegje inliep, zei Bazo: vogel is weggevlogen.'
Cal haalde even zijn schouders op en liep verder.
Wat had hij net ervaren? Een hallucinatie, veroorzaakt door te veel zon of een te schamel ontbijt? Als dat zo was, was het wel angstaanjagend echt geweest. Hij keek op naar de vogels, die nog altijd boven zijn hoofd rondcirkelden. Zij voelden hier ook iets eigenaardigs; daarom waren ze allemaal hierheen gekomen. Dat moest het geval zijn, anders hadden zij en hij dezelfde waanvoorstelling.
Alles bij elkaar genomen, kon hij alleen maar zeker zijn van de blauwe plekken en schrammen die hij had opgelopen. Dat, en het feit dat hij — hoewel hij niet verder dan een kilometer of drie van het huis van zijn vader vandaan was, in de stad waar hij zijn hele leven had doorgebracht — evenveel heimwee had als een kind dat de weg is kwijtgeraakt.

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml