DE TEMPEL

1
Hoewel Shadwell een aardig eindje voorlag op Cal, kon de dikke lucht van de Kringvorming hem niet verborgen houden. Het jasje van de Verkoper straalde als een baken en Cal liep er zo snel als zijn wankele benen hem dragen konden achteraan. Hoewel hij door het gevecht met het buitenbeentje verzwakt was, was hij nog altijd wel duidelijk de fitste van de twee, en de afstand tussen hen werd al snel kleiner.
Na alle achtervolgingen en kruistochten, de beesten en de legers, waren zij nu met z'n tweeen overgebleven, rennend naar een doel dat geen van beiden onder woorden zou kunnen brengen. Eindelijk waren ze elkaars gelijken.
In ieder geval dacht Cal dat. Pas toen ze de Tempel zagen, draaide de Verkoper zich om en bleef staan. Zijn vingers of de lucht hadden het masker van zijn gezicht gehaald. Een Profeet was hij niet langer. Er hingen nog delen van de illusie aan zijn kin en bij de haargrens, maar nu herkende Cal moeiteloos de man die hij voor het eerst had gezien in die griezelige kamer in Rue Street.
'Kom geen stap dichterbij, Mooney,' zei hij.
Hij was zo buiten adem dat de woorden nauwelijks hoorbaar waren, en het licht van de aarde deed hem er ziek uitzien.
`Ik wil geen bloed vergieten,' zei hij tegen Cal. `Niet hier. Om ons heen zijn krachten die daar niet blij mee zouden zijn.'
Cal was opgehouden met rennen. Nu hij naar Shadwell stond te luisteren, voelde hij de grond onder zijn voeten trillen en hij zag twijgjes tussen zijn tenen te voorschijn komen.
`Ga terug, Mooney,' zei Shadwell. 'Mijn lot is niet verbonden aan het jouwe.'
Cal luisterde maar met een half oor naar de Verkoper. Dat plotselinge groeien onder zijn voeten intrigeerde hem, en hij zag nu dat er op de plaatsen waar Shadwell gelopen had, eveneens twijgjes te voorschijn waren gekomen. Opeens had de dorre grond allerlei planteleven voortgebracht, en die planten groeiden met een fenomenale snelheid. Shadwell had het ook gezien en hij zei zacht: 'De Schepping. Zie je dat, Mooney? Pure, zuivere Schepping.'
`We zouden hier niet moeten zijn,' zei Cal.
Shadwells gezicht plooide zich tot een krankzinnige grijns.
hebt hier niets te zoeken,' zei hij. 'Dal ben ik meteen met je eens. Maar ik heb mijn hele leven lang hierop gewacht.'
Een ambitieuze plant spleet de grond onder Cals voet en hij deed een stap opzij. Shadwell dacht dat hij zou worden aangevallen. Hij maakte zijn jasje open. Even dacht Cal dat hij zijn oude trucje weer zou gaan proberen, maar Shadwells oplossing was veel eenvoudiger. Hij haalde een pistool te voorschijn uit zijn binnenzak en richtte dat op Cal.
`Zoais ik al heb gezegd, wil ik geen bloed vergieten. Ga dus terug, Mooney. Ga terug. Ga terug! Want als je dat niet doet, zal ik je voor je kop schieten.'
Hij meende het, daar twijfelde Cal absoluut niet aan. Hij hief zijn handen tot borsthoogte op en zei: `Ik heb je wel gehoord. Ik ga al.' Maar voordat hij in beweging kon komen, gebeurden er drie dingen vlak achter elkaar. Eerst vloog er iets over hen heen, bijna onzichtbaar door de wolken die tegen het dak van de Tempel aan drukten. Shadwell keek op en Cal maakte daar meteen gebruik van, om op de man af te rennen en te proberen hem het wapen uit handen te slaan. De derde gebeurtenis was het schot.
Cal had de indruk dat hij de kogel op een rookpluim uit de loop zag breken; zag hem de lucht splijten tussen het wapen en zijn lichaam. Het ging langzaam, alsof hij droomde te worden geëxecuteerd. Maar hij was nog trager.
De kogel raakte zijn schouder en hij viel achterover op de bloemen, die er dertig seconden eerder nog niet waren geweest. Hij zag bloeddruppels van zichzelf omhooggaan, alsof ze door de lucht werden opgeëist. Daar dacht hij maar niet verder over na. Hij had nauwelijks voldoende energie om zich met een probleem tegelijk te kunnen bezighouden, en zijn leven genoot nu prioriteit.
Zijn hand ging naar de wond. Hij drukte zijn handpalm tegen het gat om het bloeden te stelpen, terwijl de pijn zich door zijn hele lichaam verspreidde.
Boven hem donderden de wolken voort; of kwam dat gedonder uit zijn eigen hoofd? Kreunend rolde hij op zijn zij, hopend dat hij dan zou kunnen zien wat Shadwell deed. De pijn verblindde hem bijna, maar hij deed zijn uiterste best het gebouw v66r zich scherp te zien. Shadwell ging de Tempel in. Er stond geen wachtpost bij de deur; het was een poort in het metseiwerk waardoor hij verdween. Cal krabbelde een beetje overeind op twee knieen en een hand — de andere hand hield hij nog tegen zijn schouder gedrukt — en stond toen op. Daarna wankelde hij naar de Tempel om de Verkoper diens overwinning te ontnemen.
2
Wat Shadwell tegen Mooney had gezegd, was waar. Hij wilde in de Kringvorming geen bloed vergicten. De geheimen van de Schepping en de Vernietiging woonden hier. En de loten die hij uit de grond had zien komen, hadden dat nog eens bevestigd: een geweldige vruchtbaarheid, die de belofte van een heroisch verval in zich hield. Zo was het altijd: je won iets en verloor tegelijkertijd ook wat. Die les had hij, een Verkoper, allang geleerd. Nu wilde hij boven een dergelijke ruilhandel staan. Dat stonden goden. Zij waren permanent, bleven jong en sterk, werden niet geconfronteerd met wonderen die hun even later weer werden ontnomen. Ze waren eeuwig, onveranderlijk, en bier in deze citadel zou hij zich bij dat pantheon aansluiten. Het was donker toen hij binnen stond. Hier geen teken van de lichtgevende aarde buiten; alleen een vrij donkere gang. Vloeren, muren en plafonds gemaakt van dezelfde onopvallende bakstenen, zonder metselkalk ertussen. Hij liep een paar meter verder en streek met zijn vingertoppen over de muur. Natuurlijk was het een illusie, maar hij had het gevoel dat die stenen over elkaar schuurden, net zoals zijn eerste maitresse in haar slaap altijd aan het tandenknarsen was geweest. Hij haalde zijn vingers van de muur af en naderde de eerste bocht in de gang.
Bij die bocht een welkome ontdekking. Ergens v66r hem een lichtbron. Nu zou hij niet meer op de tast zijn weg hoeven zoeken. De gang was nog een meter of vijfenveertig lang, daarna weer een bocht van negentig graden.
Weer dezelfde, onopvallende steen; maar halverwege zag hij een tweede deur, waardoor hij een identieke gang betrad, die wel veel korter was. Hij liep verder, het licht werd feller, een hock om, een andere lege gang door, naar een volgende gang met opnieuw een deur. Nu begreep hij het ontwerp van de architect. De Tempel bestond in feite uit meerdere gebouwen, die telkens in elkaar pasten; een doos met daarin een iets kleiner doosje en daarin weer een derde, nog wat kleiner doosje.
Dat besef maakte hem zenuwachtig. Het was een doolhof. Misschien een eenvoudige doolhof, maar wel bedoeld om mensen in verwarring te brengen of op te houden. Weer hoorde hij de stenen schuren; hij stelde zich voor dat het hele bouwwerk hem insloot en hij opeens niet meer in staat was op tijd de weg naar buiten te vinden voordat hij zou worden platgedrukt.
Maar hij kon nu niet omdraaien; niet nu het licht hem ertoe verlokte nog een hoek om te gaan. Bovendien bereikten hem vanuit de buitenwereld geluiden; vreemde, misvormde stemmen, alsof de bewoners van een vergeten beestenwereld om de Tempel heen slopen, aan de stenen krabden, het dak verkenden.
Hij moest wel verder gaan. Hij had zijn leven verkocht om een glimp op te vangen van de goddelijkheid; als hij nu zou omdraaien, zou dat een bittere nederlaag betekenen.
Vooruit dus maar; wat de gevolgen ervan waren, kon hem geen don-der schelen.
3
Cals krachten begaven het toen hij nog een meter bij de Tempel vandaan was.
Zijn benen konden hem niet meer dragen. Hij struikelde, stak zijn rechterarm uit om niet al te hard te vallen, en lag op de grand. Hij verloor het bewustzijn en daar was hij dankbaar voor. Dat duurde echter slechts enige seconden en toen hij bijkwam, voelde hij zich misselijk en had hij erge pijn. Maar nu wist hij, niet voor het eerst in de Fuga, niet meer of hij droomde of gedroomd werd.
Dat tweeslachtige gevoel had hij voor het eerst gekend in de boomgaard van Lemuel Lo, herinnerde hij zich; toen hij wakker was geworden uit een droom over het leven dat hij had geleefd, om een paradijs om zich heen te zien dat hij had gedacht nooit anders dan in een droom aan te treffen. En later, op de Venusberg, of daaronder, toen hij het leven van planeten had geleefd en duizenden jaren ouder leek te worden terwijl hij rondwentelde, om bij het wakker worden te ontdekken dat hij slechts zes uur ouder was geworden.
Nu was er weer sprake van zo'n paradox, bij de poort van de dood. Was hij wakker geworden om te sterven? Of was je pas echt wakker als je stervende was? Die gedachten bleven in zijn hoofd rondmalen, in een spiraal met een duistere kern, waarbij hij steeds dichter in de buurt kwam.
Met zijn hoofd op de grond, die onder hem trilde, deed hij zijn ogen open en keek om naar de Tempel. Die zag hij op zijn kop. Het dak op een fundament van wolken, terwijl de lichte grond eromheen scheen.
De ene paradox na de andere, dacht hij, toen zijn ogen weer dichtvielen.
`Cal.'
lemand riep hem.
Geirriteerd omdat hij op deze manier werd geroepen, deed hij zijn ogen slechts aarzelend open.
Suzanna stond over hem heen gebogen. Ze stelde ook vragen, maar die kon zijn luie geest niet begrijpen.
In plaats van antwoord te geven, zei hij: 'Binnen. Shadwell.' `Met doodgaan,' zei ze tegen hem. 'Fleb je me begrepen?'
Ze legde een hand op zijn gezicht. Het was koel. Toen boog ze zich voorover en kuste hem, en ergens in zijn achterhoofd herinnerde hij zich dat dat al eens eerder was gebeurd — dat hij op de grond lag en zij hem liefde gaf.
`Ik ben hier straks nog,' zei hij.
Ze knikte. `Vergeet dat niet!' Toen liep ze naar de deur van de Tempel.
Ditmaal hield hij zijn ogen open. Welke dromen hem na het leven ook wachtten ... het genoegen daarvan zou hij uitstellen tot hij haar weer had gezien.

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml