PORTRET VAN DE HELD ALS EEN JONGE KRANKZINNIGE
1
Wat is er gebeurd met Cal Mooney, vroegen de buren. Hij is zo
eigenaardig geworden, met die halve glimlachjes en steelse blikken.
Maar ja, het is natuurlijk altijd al een beetje eigenaardige
familie geweest. De oude man was verwant aan een dichter, heb ik me
laten vertellen, en je weet wat ze over dichters zeggen: allemaal
een beetje gek. En nu gaat de zoon diezelfde kant op. Zo triest.
Gek zoals mensen kunnen veranderen, nietwaar?
En het was waar. Cal wist dat hij was veranderd. En ja, hij
was waarschijnlijk een beetje krankzinnig. Soms zag hij, als hij 's
morgens in de spiegel keek, een wilde blik in zijn ogen die de
kassier van de supermarkt ongetwijfeld verontrustte, of de vrouw
die achter hem in de rij stond bij de bank en een praatje met hem
aanknoopte. `Dus u woont alleen?'
Ten groot huis voor een man alleen. Het zal u wel moeite
kosten het schoon te 'houden.'
`Nee, niet werkelijk.'
Dan werd hij vragend aangekeken en zei hij: `Ik houd van
stof,' wetend dat het geroddel daardoor weer zou toenemen, maar
niet in staat te liegen. Hij wist dat ze die opmerking aan anderen
zou overbrieven.
0, hij was inderdaad Maffe Mooney.
2
Ditmaal vergat hij niets. Zijn geest was te zeer een geworden
met het verloren Wonderland om dat mogelijk te maken. De Fuga was
zonder ophouden iedere dag bij hem, en ook 's nachts.
Maar de herinneringen brachten weinig vreugde. Niets anders
dan een bijna onverdraaglijk gevoel iets geweldigs te hebben
verloren, het besef dat een wereld waarnaar hij zijn hele
leven had verlangd, voor altijd verloren was gegaan. Hij zou
die betoverde grond nooit meer kunnen betreden.
Het hoe en waarom van het verloren gaan van de Fuga stond hem
niet meer helemaal duidelijk voor ogen, vooral zodra hij dacht aan
de gebeurtenissen in de Kringvorming. Hij kon zich nog enigermate
gedetailleerd de strijd bij het Smalle Licht herinneren, en zijn
duik de Mantel door. Maar van wat er daarna was gebeurd, had hij
alleen losstaande beelden onthouden. Dingen die opeens uit de grond
kwamen, dingen die doodgingen; zijn bloed dat over zijn arm omlaag
danste; de stenen tegen zijn rug, trillend
Dat was zo ongeveer alles. De rest was zo vaag dat hij er zich
vrijwel geen moment van kon herinneren.
3
Hij wist dat hij afleiding nodig had om niet te erg aan zijn
verdriet te denken. Anders zou hij zo melancholisch worden dat hij
daar niet meer bovenop zou kunnen komen. Dus ging hij op zoek naar
een nieuwe baan en vond er een in het begin van de maand juli, als
broodbakker. Hij werd er niet zo goed voor betaald en de werkuren
waren onaangenaam; maar hij genoot van het werk, dat in alle
opzichten het tegenovergestelde was van zijn geploeter bij de
verzekeringsmaatschappij. Hij hoefde niet veel te praten en geen
rekening te houden met een bepaalde gevoerde kantoorpolitiek. Hier
kon je geen promotie maken, je hield je domweg bezig met deeg en
ovens. Hij was blij met het werk. Hij kreeg er stalen spierballen
door, en warm brood voor zijn ontbijt.
Maar die afleiding was slechts tijdelijk. Hij moest maar at te
vaak denken aan de bron van zijn lijden, en leed dan weer.
Misschien was een dergelijk masochisme wel typerend voor mensen. En
die veronderstelling werd bevestigd toen Geraldine in het midden
van juli opeens weer opdook. Op een dag stond ze domweg op de stoep
en liep het huis in alsof er tussen hen niets was gebeurd. Hij was
blij haar te zien.
Maar ditmaal trok ze niet bij hem in. Ze waren het erover eens
dat dat niet verstandig was. Ze kwam en ging vrijwel dagelijks,
bleef soms in Chariot Street logeren, maar meestal niet.
Bijna vijf weken lang stelde ze hem geen enkele vraag over de
gebeurtenissen van de voorgaande lente, en hij kwam uit zichzelf
ook niet met informatie aandragen. Maar toen ze er uiteindelijk wel
over begon, gebeurde dat op een manier en binnen een context die
hij niet had verwacht.
Deke vertelt iedereen dat je problemen hebt gehad met de
politie,' zei ze. 'Maar ik heb gezegd dat mijn Cal iets dergelijks
niet kan zijn overkomen.'
Hij zat in Brendans stoel bij het raam, naar de zomerlucht te
kijken. Zij zat op de bank, te midden van allerlei
tijdschriften.
'Ik heb gezegd dat je geen boef bent. Dat weet ik. Er moet
iets met je zijn gebeurd, maar dergelijke problemen kunnen het niet
zijn geweest. Het zat die per dan dat, nietwaar?' Ze keek hem aan.
Wilde ze een antwoord horen? Kennelijk niet, want voor hij zijn
mond kon opendoen, zei ze: 'Cal, ik heb nooit begrepen wat er
gebeurde en misschien is het maar beter als dat zo blijft. Maar . .
Ze staarde naar het opengeslagen tijdschrift op haar schoot, keek
hem toen weer aan.
hebt nooit gepraat in je slaap,' zei ze.
`En doe ik dat nu wel?'
Voortdurend. Je praat met mensen. Soms schreeuw je. Soms
glimlach je alleen maar.' Ze leek zich een beetje verlegen te
voelen nu ze hem bekende dat ze naar hem had gekeken en geluisterd
terwijl hij sliep. Je bent ergens geweest, nietwaar?' zei ze. hebt
iets gezien dat verder niemand ooit heeft gezien.'
'Praat ik daarover?'
Ja, zo'n beetje wel. Maar daardoor denk ik niet dat je dingen
hebt gezien, Cal. Wel door de manier waarop je je nu gedraagt,
waarop je soms kijkt . .
Toen dat was gezegd, leek ze een impasse te hebben bereikt en
keek naar het tijdschrift, de bladzijden omslaand zonder die
werkelijk te zien.
Cal zuchtte. Ze was zo goed voor hem, zo beschermend. Hij was
haar een verklaring schuldig, hoe moeilijk dat ook was.
`Zou je graag willen dat ik je erover vertel?' zei hij.
Ja, inderdaad.'
Je zult het niet geloven,' waarschuwde hij haar.
`Vertel het me toch maar.'
Hij knikte en vertelde het verhaal dat hij haar het jaar
daarvoor na zijn eerste bezoek aan Rue Street al bijna had
verteld.
4
Het duurde drie kwartier voordat hij haar in grote lijnen had
verteld wat er allemaal was gebeurd sinds de duif voor het eerst
was weggevlogen, en nog een uur voordat hij daar details aan had
toegevoegd. Toen hij eenmaal was begonnen, bleek hij het verhaal zo
volledig en goed mogelijk te willen vertellen, zowel voor
zichzelf als voor Geraldine.
Ze luisterde aandachtig, keek hem soms aan, staarde vaker uit
het raam. Niet eenmaal onderbrak ze hem.
Toen hij klaar was en de oude wonden weer waren opengehaald,
bleef ze lange tijd zwijgen.
Je gelooft me niet,' zei hij uiteindelijk. lk had je al gezegd
dat je me niet zou geloven.'
Weer een stilte. Toen zei ze: Doet het er wat toe of ik het
geloof of niet geloof?'
Ja, natuurlijk doet dat er wat toe.'
Waarom, Cal?'
`Omdat ik dan niet alleen ben.'
Ze glimlachte hem toe, stond op en liep op hem af.
Je bent niet alleen,' zei ze, en ze zweeg verder.
Toen ze later samen in bed lagen, zei ze: 'Houd je van haar?
Van Suzanna, bedoel ik.'
Hij had die vraag vroeg of laat verwacht.
Ja,' zei hij zacht. 'Op een manier die ik niet kan uitleggen,
maar het antwoord is ja.'
'War ben ik blij om,' mompelde ze in het donker. Cal wilde dat
hij haar gezicht kon zien, om te bekijken of ze de waarheid sprak,
maar hij stelde geen verdere vragen.
Daarna werd er helemaal niet meer over gesproken. Ze was niet
anders dan voordat hij het haar had verteld; het was bijna alsof ze
zijn hele verhaal bewust was vergeten. Ze kwam en ging op dezelfde
ad-hocbasis. Soms gingen ze met elkaar naar bed, soms niet. En soms
waren ze gelukkig, of bijna.
De zomer kwam en ging, en voordat de sproeten op Geraldines
wangen zich hadden kunnen vermenigvuldigen, was het alweer
september.
5
De herfst past bij Engeland, en deze herfst die voorafging aan
de ergste winter sinds het einde van de jaren veertig, was
schitterend. De winden waren hoog, brachten warme regen mee en
lichte dagen. De stad hervond een verloren gegane glorie. Wolken
met de kleur van leisteen stapelden zich op achter door de zon
beschenen huizen, de wind nam de geur van de zee mee, evenals
zeemeeuwen die rondvlogen boven en tussen de daken.
Die maand werd Cal weer wat vrolijker en optimistischer. Het
Koninkrijk van de Koekoeken glansde, en de lucht leek vol geheime
tekenen te zitten. Hij begon gezichten in de wolken te zien, hoorde
codes tikken door de regendruppels op de vensterbank. Er zou
beslist snel iets gaan gebeuren.
Die maand herinnerde hij zich ook Gluck. Anthony Virgil Gluck,
verzamelaar van anomale fenomenen. Hij dacht er zelfs over weer
contact met die man te zoeken en haalde zijn visitiekaartje uit de
zak van zijn oude broek. Hij belde echter niet, misschien omdat hij
wist dat hij ieder bijgeloof zou omarmen dat wonderen beloofde, en
dat zou niet verstandig zijn.
In plaats daarvan bleef hij dag en nacht naar de lucht lijken.
Hij kocht zelfs een kleine telescoop en begon de sterrenbeelden te
bestuderen. Die hadden voor hem iets geruststellends. Het was
prettig overdag naar de lucht te kijken en te weten dat de sterren
nog altijd boven zijn hoofd aan de hemel stonden, al kon hij ze dan
niet zien. Hetzelfde gold ongetwijfeld voor talloze andere
mysteries. Ook die straalden licht uit, maar de wereld straalde een
feller licht uit en daardoor was hij er blind voor.
En toen, midden in de maand oktober (de achttiende, om precies
te zijn, of liever gezegd de vroege ochtend van de negentiende),
kreeg hij de eerste nachtmerrie.