HET GEHEIME EILAND

1
De trein arriveerde een uur te laat in Birmingham. Het sneeuwde nog altijd en een taxi was niet te krijgen. Cal vroeg de weg naar Harborne en wachtte vijfentwintig minuten op de bus, die toen van de ene naar de volgende halte voortkroop, telkens weer tot op het bot verkleumde passagiers innemend, tot hij zo overbelast was dat er niemand meer bij kon. Het was heel druk in het centrum van de stad, waardoor het verkeer slechts met een slakkegangetje vooruitkwam. Langs de stoepranden waren de wegen glad. De schemering en de sneeuw zorgden er samen voor dat het zicht zeer beperkt was, en de chauffeur reed niet harder dan zo'n vijftien kilometer per uur. Iedereen zat er vreugdeloos bij, zonder iemand anders aan te kijken, uit angst dat er een gesprekje zou worden aangeknoopt. De vrouw die naast Cal was gaan zitten, had een kleine terriër op schoot, die een geruit rugdekje aan had en het toppunt van ellende leek te zijn. Hij zag het diertje hem met zijn trieste ogen diverse malen aankijken en glimlachte dan troostend terug.
Hij had in de trein gegeten, maar voelde zich nog altijd Licht in zijn hoofd; hij trok zich volkomen niets aan van de vervelende voorvallen tijdens de rat. Maar toen hij bij Harborne Hill uit de bus stapte, haalde de wind hem ruw uit zijn overpeinzingen. De vrouw met het hondje had hem gezegd hoe hij naar Waterloo Road moest lopen, hem verzekerend dat het een wandelingetje van op zijn hoogst drie minuten was. Maar het duurde bijna een halfuur voordat hij het adres had gevonden, en toen was hij tot op het bot verkleumd.
Glucks huffs was groot en ervoor stond een araucariaboom die vrijwel tot het dak reikte. Rillend van de kou belde Cal aan. Hij hoorde binnen geen geluid, dus klopte hij; hard, daarna nog harder. In de gang werd een Licht aangedaan en na een eeuwigheid leek het wel, wend de deur opengedaan en stond Gluck grinnikend en met een half opgekauwde sigaar in zijn mond hem te vertellen dat hij binnen moest komen voordat zijn ballen bevroren waren. Een tweede uitnodiging had hij niet nodig. Gluck deed de deur achter hem dicht en legde er een stukje tapijt tegenaan om de tocht te weren. Toen nam hij Cal mee een gang door die vol kartonnen dozen stond, die tot meer dan manshoog waren opgestapeld.
`Gaat u verhuizen?' vroeg Cal, toen Gluck hem meenam in een zalig warme keuken die eveneens vol dozen, zakken en stapels papieren stond.
`Mijn hemel, nee,' antwoordde Gluck. 'Trek uw natte spullen uit. Ik zal een handdoek voor u halen.'
Cal trok zijn doorweekte jack en al even kletsnatte overhemd uit en was net bezig zijn druipende schoenen uit te trekken, toen Gluck terugkeerde met een handdoek, een trui en een oude corduroy broek. `Pas deze maar eens aan,' zei hij, en smeet de kleren in Cals schoot. 'Ik ga een kopje thee zetten. Vindt u thee lekker?' Hij wachtte niet op een antwoord. 'Ik leef op thee. Zoete thee en sigaren.'
Hij vulde de ketel en stak een oude gaspit aan. Toen haalde hij een paar dikke sokken van de verwarming af en gaf die aan Cal. Wordt u al weer een beetje warmer?' vroeg hij.
`Reken maar!'
'Ik zou u graag iets sterkers aanbieden,' zei hij, terwij1 hij een theemuts, suiker en een kapotte beker uit een kast pakte, `maar ik kan dat spul niet aanraken. Mijn vader is erdoor overleden.' Hij deed een paar voile lepels thee in de pot. 'Weet u dat ik niet verwacht had ooit nog iets van u te horen?' ging hij verder, in een wolk van stoom. 'Suiker?'
`Graag.'
`Wilt u de melk even meenemen? Dan gaan we naar mijn studeerkamer.'
Hij pakte de theepot, de suiker en de beker, en liep voor Cal uit naar de trap die naar de eerste verdieping leidde. Ook daar was de gang verwaarloosd. De lampen hadden Been kappen en overal lagen stapels papieren, alsof de een of andere krankzinnige bureaucraat Gluck zijn levenswerk had nagelaten.
Hij duwde een van de deuren open, en Cal liep achter hem aan een grote, voile kamer in — nog meer dozen, nog meer dossiers — die heet genoeg was om er orchideeën in te kunnen kweken en waar het stonk naar de rook van sigaren. Gluck zette de thee op een van de zes tafels neer, pakte zijn eigen beker van een stapel aantekeningen af en trok toen twee leunstoelen naar het elektrische kacheltje toe. `Ga zitten, ga zitten,' zei hij tegen Cal, die naar de inhoud van een van de dozen stond te kijken. Die was tot de rand toe gevuld met dode kikvorsen.
`Ahr zei Gluck. 'U vraagt zich ongetwijfeld af .
Inderdaad,' zei Cal. `Vanwaar al die kikkers?'
`Tsja, vanwaar?' reageerde Gluck. 'Een van de talloze vragen die we proberen te beantwoorden. Het gaat natuurlijk niet alleen om kikvorsen. We krijgen ook katten en honden en veel vissen. We hebben schildpadden gehad. Aeschylus is gedood door een schildpad. Dat is een van de eerst bekende valpartijen.'
`Valpartijen?'
`Vanuit de hemel,' zei Gluck. 'Hoeveel suikerklontjes?'
`Kikvorsen? Uit de hemel?'
Dat komt heel vaak voor. Hoeveel klontjes?'
`Twee.'
Cal keek weer naar de doos en haalde er drie kikvorsen uit. Aan ieder dier was een etiketje bevestigd, en daarop stond wanneer hij was gevallen en waar. Eentje was uit de lucht gevallen in Utah, een andere in Dresden, een derde in het graafschap Cork.
`Zijn ze al dood als u ze krijgt?' vroeg hij.
`Niet altijd,' zei Gluck, en gaf Cal zijn thee. `Soms krijg ik ze onbeschadigd, soms in stukken. Geen bepaald patroon in aan te wijzen. Dat moet er natuurlijk wel zijn, maar we hebben het nog altijd niet kunnen vinden. Maar u bent vast niet hierheen gekomen om over kikkers te praten.'
Dat klopt.'
'Waal- wilt u dan wel over praten?'
'Ik weet niet waar ik moet beginnen.'
Dat zijn altijd de beste verhalen,' verklaarde Gluck, met een stralend gezicht. 'Begin maar met het meest belachelijke.'
Cal glimlachte. Deze man zat kennelijk naar een verhaal te snakken. `Tsja zei hij, en haalde eens diep adem. Toen begon hij.
Hij was van plan geweest zijn verslag kort te houden, maar na een minuut of tien begon Gluck hem te onderbreken met allerlei vragen die niet rechtstreeks verband hielden met zijn verhaal. Dus duurde het enige uren voordat alles was verteld. In die tussentijd rookte Gluck een sigaar van heroïsche afmetingen op. Uiteindelijk had Cal het punt bereikt waarop hij bij Gluck op de stoep stond, en werd het verhaal een gedeelde herinnering. Twee of drie minuten tang zei Gluck niets. Hij keek zelfs niet eens naar Cal, maar bestudeerde de peuken en de lucifers in de asbak. Cal was degene die de stilte verbrak.
`Gelooft u me?' zei hij.
Gluck knipperde met zijn ogen en fronste zijn wenkbrauwen, alsof hij met zijn gedachten heel ergens anders was geweest.
`Zullen we nog een vers kopje thee nemen?' zei hij.
Hij probeerde op te staan, maar Cal pakte meteen krachtig zijn arm vast.
`Gelooft u me?' vroeg hij heel indringend.
Natuurlijk,' zei Gluck, een beetje triest. `Ik denk dat ik dat wel zal moeten. U bent bij uw gezonde verstand. U kunt goed uit uw woorden komen en u heeft me verschrikkelijk veel details verteld. Ja, ik geloof u . . . '
`Zeg toch alstublieft jij.'
'Best. Maar Cal, je moet begrijpen dat ik door je te geloven een paar van mijn meest dierbare illusies de grond in boor. Je ziet een man voor je die rouwt om het verloren gaan van zijn theorieën.' Hij stond op. `Tsja . . ' Hij pakte de theepot van de tafel en zette die toen weer neer. 'Korn maar eens mee,' zei hij toen.
In de kamer ernaast hingen geen gordijnen voor de ramen. Cal zag dat er buiten nu vrijwel sprake was van een sneeuwstorm. De tuin en de huizen daar weer achter, waren veranderd in een wit niemandsland.
Maar Gluck had hem niet meegenomen om hem het uitzicht te laten zien. Hij richtte Cals aandacht op de muren. Iedere beschikbare centimeter was bedekt met kaarten, en de meeste leken daar al te hebben gehangen vanaf de tijd dat de wereld nog Jong was. Ze zaten vol bruine vlekken van de rook van sigaren, en er was met een twaalftal verschillende pennen op gekrabbeld. Er waren ontelbare gekleurde punaises in geprikt, die naar alle waarschijnlijkheid allemaal een plaats aangaven waar zich een anomaal fenomeen had voorgedaan. En aan de randen van die kaarten waren foto's van de desbetreffende gebeurtenis aangebracht, zoveel dat je er scheel van ging kijken; korrelige foto's ter grootte van een vingernagel, vergrotingen, reeksen van snel na elkaar komende beelden uit zelfgemaakte films. Vele kon hij begrijpen, andere leken absoluut onecht. Maar naast iedere onduidelijke of in scene gezette foto waren er minstens twee waarop iets werkelijk verontrustends stond, zoals de slonzige vrouw die in haar tuin tot aan haar enkels in iets stond, dat een grote visvangst leek; of de politieagent die op wacht stond bij een drie verdiepingen tellend huis dat plat voorover was gevallen, waarbij iedere baksteen op zijn plaats was gebleven; of de motorkap van een auto waarin twee menselijke gezichten naast elkaar een afdruk hadden achtergelaten. Sommige foto's waren zo nonchalant eigenaardig dat ze komisch aandeden, andere hadden een grimmige authenticiteit, met getuigen die duidelijk van streek waren, of die hun ogen met hun handen bedekten. Maar alle foto's, belachelijk of angstaanjagend, ondersteunden dezelfde these: dat de wereld vreemder was dan het merendeel van de mensheid aannam.
`En dit is niet meer dan het topje van de ijsberg,' zei Gluck. `Ik heb duizenden foto's, tienduizenden getuigenverklaringen.'
Cal zag dat sommige foto's met draden van verschillende kleuren met punaises in de kaarten waren verbonden.
Denk je dat er sprake is van een patroon?' vroeg hij.
Dat geloof ik wel. Maar nu ik jouw verhaal heb gehoord, begin ik de indruk te krijgen dat ik daar misschien op een verkeerde plaats naar heb gezocht. Gedurende de laatste drie weken, toen jij probeerde contact met me te zoeken, zijn Max en ik in Schotland geweest om naar een plaats te kijken die we net in de Hooglanden hadden ontdekt. We hebben daar een aantal heel vreemde voorwerpen gevonden. Ik had aangenomen dat het een soort van landingsplaats voor onze bezoekers was. Nu denk ik dat ik het mis had. Het was waarschijnlijk het dal waarin het Weefsel ongedaan werd gemaakt.'
Vat hebben jullie daar dan gevonden?'
De gebruikelijke rommeltjes. Munten, kleding, allerlei persoonlijke bezittingen. We hebben ze allemaal in dozen gedaan en ze meegenomen om ze op ons gemak te onderzoeken. We hadden ze wel laten passen binnen onze theorieën, weet je. . . Maar nu denk ik dat dat niet zo makkelijk meer zal gaan.'
`Mag ik die spullen eens zien?' vroeg Cal.
'Ik zal ze voor je pakken,' zei Gluck. Sinds Cal zijn verhaal had gedaan, had hij gekeken alsof hij zeer verbaasd en verontrust was. Ook nu keek hij in de kaartenkamer om zich been met een blik die aan wanhoop grensde. Gedurende de afgelopen paar uren was zijn hele wereldbeeld overhoop gehaald.
`Het spijt me,' zei Cal.
Waarom?' vroeg Gluck. 'Heb er alsjeblieft geen spijt van dat je me over wonderen hebt verteld. Ik ben evenzeer bereid in jouw mysterie te geloven als in het mijne. Ik heb alleen even de tijd nodig om me aan te passen. Als het mysterie maar werkelijk bestaat; dat is het belangrijkste.'
`Het bestaat,' zei Cal. `Geloof me maar. Ik weet alleen niet waar.' Hij keek naar het raam en de witte leegte daarachter. Hij werd steeds banger dat er jets met zijn geliefde bannelingen was gebeurd. De nacht, de Gesel en de sneeuw leken samen te zweren om hen uit te roeien.
Hij liep naar het raam en het werd kouder naarmate hij daar dichterbij kwam.
'Ik moet hen vinden,' zei hij. 'Ik moet bij hen zijn.'
Tot nu toe had hij een gevoel van verlatenheid met succes op een afstand kunnen houden. Nu snikte hij het opeens uit. Hij hoorde dat Gluck naast hem kwam staan, maar kon zijn tranen niet binnenhouden. Gluck legde troostend een hand op zijn schouder.
`Het is goed iemand te zien die zoveel behoefte heeft aan het wonderbaarlijke,' zei hij. 'We zullen jouw Zieners vinden, Mooney. Vertrouw me maar. Als er ergens een aanwijzing over hun verblijfplaats te vinden is, dan is dat hier.'
`We moeten snel zijn,' zei Cal zacht.
`Da weet ik. Maar we zullen hen vinden. Niet alleen omwille van jou, maar ook omwille van mij. Ik wil dat verloren volk van jou ontmoeten.'
`Het is niet van mij.'
`In zekere zin is het dat wel. En zo hoor jij ook bij hen. Dat kon ik aan je gezicht zien. En daarom geloof ik je.'
2
Waar beginnen we?' luidde Cals vraag.
Het huis zat van zolder tot kelder vol papieren. Misschien was er, zoals Gluck had gezegd, ergens een aanwijzing — een regel in een verslag, een foto — over de verblijfplaats van de Zieners. Maar waar? Hoeveel verklaringen zouden ze moeten doorworstelen voordat ze iets gevonden hadden? En daarbij ging hij natuurlijk zonder meer van de veronderstelling uit dat de Zieners in deze crisistijd bij elkaar waren en bleven. Zo niet — als ze over de eilanden waren verspreid —was het een volstrekt verloren zaak in plaats van een bijna verloren zaak.
Cal gaf zichzelf een standje voor die gedachte. Het had geen zin zo fatalistisch te zijn. Hij moest geloven dat er een kans was dat ze hen zouden vinden; moest geloven dat de taak die ze zich hadden gesteld niet domweg een manier was om de tijd door te komen voordat de catastrofe zich zou voltrekken. Hij zou Gluck als voorbeeld nemen. Gluck, die zijn hele leven Lang al op zoek was naar iets dat hij nog nooit had gezien, zonder er ooit aan te twijfelen dat dat zoeken zinvol was; Gluck, die zelfs nu bezig was thee te zetten, en dossiers te voorschijn haalde alsof hij er vast van overtuigd was dat ze de oplossing van hun probleem bijna hadden gevonden.
Ze hadden de studeerkamer als hoofdkwartier ingericht. Gluck had het grootste bureau leeggemaakt en daar een kaart op gelegd van Engeland, die zo groot was dat hij over de randen heen ging.
`Het eiland vol geestverschijningen,' zei hij. 'Bestudeer het maar eens een tijdje om te zien of een van de plaatsen die wij door de jaren heen hebben onderzocht een belletje doet rinkelen.'
`Best.'
'Ik ga aan de slag met de getuigenverklaringen, en zal de dozen openbreken die we uit Schotland hebben meegenomen.'
Hij ging aan de slag. Cal bestudeerde de kaart, waarop nog meer aantekeningen waren aangebracht dan op de kaart in de andere kamer. Veel symbolen, kruisende lijnen en groepen stippeltjes waren voorzien van cryptische acroniemen. Wat de letters U.F.O. betekenden, behoefde Been nadere uitleg. Maar wat betekende Vermoede T.M.D. of een Cirrus V. S.? Hij besloot de aantekeningen te negeren omdat die hem alleen maar afleidden, en de kaart systematisch te bekijken, centimeter voor centimeter, beginnend bij Land's End en dan zigzaggend de rest van het land door. Hij was blij dat hij alleen het land hoefde te bekijken, want de zeeën rond Engeland — die regionen waarvan de namen hem tijdens de weerberichten altijd hadden gefascineerd: Fastnet, Viking, Forties, Tiree — hadden hun eigen wonderen. Dat was niet zo gek. Als er inktvissen op voorsteden uit de lucht vielen, regende het op de Noordzee wellicht banden en schoorstenen. Toen Gluck weer terugkwam, had hij de kaart_ al zesmaal heel aandachtig bekeken.
`Al lets gevonden?' wilde hij weten.
`Tot dusverre niet,' zei Cal.
Gluck legde een hele stapel verslagen op een van de stoelen neer. `Misschien dat we hierin lets vinden,' zei hij. 'Ik ben begonnen met gebeurtenissen in de buurt van Spookstad en van daaruit zullen we ons terrein verder uitbreiden.'
lijkt me logisch.'
`Ga je gang. Als je lets bekends ziet, leg je dat apart. Zolang je blijft lezen, zal ik nieuwe voorraden blijven aandragen.'
Gluck prikte de kaart op de muur naast het bureau en liet Cal alleen met de eerste stapel verslagen.
Het werk vereiste concentratie, en die kon Cal moeilijk opbrengen. Het was halfelf en hij had al slaap. Maar toen hij door deze catalogus van verwaarloosde wonderen bladerde, begonnen zijn vermoeide ogen en zijn nog meer vermoeide geest bij te komen, kregen ze nieuwe kracht door de verbazingwekkende fenomenen waarover hij las. Veel incidenten waren variaties op inmiddels bekende thema's; gebeurtenissen die geografische, meteorologische en tijdwetten tartten. Misplaatste dieren; excursies vanuit verre sterren, huizen die van binnen groter waren dan van buiten; radio's die stemmen oppakten van de doden; ijs in bomen, midden in de zomer, en bijenkorven die het Onze Vader zoemden. Al die dingen hadden zich niet in een ver land voorgedaan, maar in Preston en Healy Bridge, in Scunthorpe en Windermere; solide, stoïcijns ingestelde plaatsen, bewoond door pragmatisch die niet geneigd waren hysterisch te worden. Dit land, Engeland, ; dit eiland vol geestverschijningen zoals Gluck het noemde, kende veel visioenen. Het was ook een Wonderland.
Gluck kwam en ging, bracht van tijd tot tijd nieuwe dossiers en verse thee, maar deed verder zo weinig mogelijk om Cals concentratie niet te verstoren. Het was moeilijk, merkte Cal, om je niet op een zijspoor te laten trekken door de vele bizarre verslagen, maar hij slaagde erin gemiddeld een op de honderd verklaringen opzij te leggen omdat die wel een of ander detail bevatte dat verband kon houden met de Fuga of de bewoners ervan. Sommige waren hem al bekend: de verwoesting van Shearmans huffs bijvoorbeeld. Maar er waren ook andere verslagen — van werelden die in de lucht waren gezien, van een man wiens lievelingsezel psalmen vanbuiten kende — waarvan hij niets had geweten. Misschien waren de Zieners nu daar.
Pas toen hij besloot even een korte pauze in te lassen, zei Gluck dat hij de dozen had uitgepakt die uit Schotland waren meegekomen, en hij vroeg Cal of hij de inhoud wilde bekijken. Cal liep achter-Gluck aan de kaartenkamer weer in, en daar zag hij alles wat er in het dal was achtergelaten, alles keurig van een beschreven etiketje voorzien. Het was niet zoveel. De overlevenden moesten het merendeel hebben vernietigd, of anders hadden de natuurlijke processen hun werk gedaan. Maar er waren enige deerniswekkende herinneringen aan de ramp — interessante persoonlijke bezittingen en een paar wapens. En tot beide categorieën behoorde het ene ding dat Cal meteen kippevel bezorgde: het jasje van Shadwell. Hij staarde er zenuwachtig naar. `Herken je lets?' vroeg Gluck.
Cal vertelde hem wat en waarom.
`Mijn god,' zei Gluck. 'Is dat het jasje?'
Zijn ongeloof was begrijpelijk. In het licht van een kaal peertje had het kledingstuk niets opmerkelijks. Toch duurde het minutenlang voordat Cal voldoende moed had verzameld om het op te pakken. De voering, die eens waarschijnlijk honderden mensen had verleid, zag er heel gewoon uit. Wellicht had de stof een glans die zich niet helemaal liet verklaren, maar verder bleek uit niets de macht ervan. I Misschien dat de betoveringen verdwenen waren toen de eigenaar het jasje had afgedankt, maar Cal was niet bereid enig risico te nemen., Hij smeet het weer neer, met de voering naar binnen geslagen.
`We moeten het meenemen als we weggaan,' zei Gluck.
Weggaan? Waarheen?'
`Naar de Zieners.'
`Nee, dat denk ik niet.'
`Het is toch van hen,' zei Gluck.
`Misschien,' antwoordde Cal zonder overtuiging. 'Maar we zullen hen eerst moeten vinden.'
Laten we dan maar weer snel aan het werk gaan.'
Cal nam de rapporten opnieuw ter hand. Het was fout geweest een pauze in te Lassen, want hij merkte dat het hem moeite kostte het ritme terug te vinden. Maar hij ging door, aangespoord door de trieste resten in de kamer naast de zijne, en door de gedachte dat die resten wellicht spoedig de laatste herinneringen aan de Zieners zouden zijn. Om kwart voor vier 's nachts had hij de verslagen doorgewerkt. Gluck was even in een van de leunstoelen gaan slapen. Cal maakte hem wakker en liet hem de negen dossiers zien die hij apart had gehouden.
'Is dat alles?' zei Gluck.
'Er waren andere waar ik niet helemaal zeker van was. Die heb ik ook apart gehouden, maar ik heb er een idee van dat ze niet werkelijk belangrijk zijn.'
Gluck liep naar de kaart en zette punaises op de negen locaties. Toen deed hij een paar stappen achteruit en keek. Geen duidelijk patroon te zien; ze waren her en der over het land verspreid. Geen van alle lagen ze dichter dan vijfenzeventig kilometer bij elkaar in de buurt. `Niets,' zei Cal.
`Niet zo snel,' zei Gluck. `Soms duurt het enige tijd voordat een verband duidelijk wordt.'
'We hebben niet enige tijd de tijd,' bracht Cal hem moe in herinnering. De lange uren zonder slaap begonnen zich nu te wreken. Zijn schouder die door Shadwells kogel gewond was geraakt, deed zeer. Zijn hele lichaam deed zeer.
`Het is zinloos,' zei hij.
mij het maar eens aandachtig bestuderen, om een mogelijk patroon te ontdekken,' reageerde Gluck.
Cal hief wanhopig zijn handen ten hemel.
'Er is Been patroon,' zei hij. `Ik kan alleen maar naar al die plaatsen toe gaan, stuk voor stuk . . . ' (in dit weer? hoorde hij zichzelf denken, je mag blij zijn als je morgenochtend nog de deur uit kunt stappen.) `Ga jij nu maar eens een paar uur slapen. Ik heb in de logeerkamer een bed voor je opgemaakt. Een etage hoger, tweede deur aan je linkerhand.'
'Ik voel me zo verdomd onnuttig.'
Je zult nog veel onnuttiger worden als je niet een paar uur gaat slapen. ,Ga nu maar!'
'Ik denk dat ik dat wel zal moeten. Morgenochtend vroeg zal ik meteen . .
`Mooney, ga slapen. Morgenochtend zullen we onze tactiek-wel bespreken.'
Cal liep de trap op. De gang boven was koud; zijn adem ging voor hem uit. Hij kleedde zich niet uit maar trok meteen de dekens over zich been.
Er hing geen gordijn voor het bevroren raam en de sneeuw zette de kamer in een blauwachtig licht, voldoende licht om bij te kunnen lezen. Maar binnen dertig seconden was hij al in slaap.

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml