IN DE ARMEN VAN MAMA PUS

Door angst en de sigarenrook wist hij al snel niet meer waar ze reden. Toen ze uiteindelijk stil bleven staan, rook hij wel duidelijk de rivier. Of liever gezegd de zware modder die bij eb te voorschijn kwam en waar hij als kind doodsbang voor was geweest. Pas toen hij ouder dan tien was, had hij over de Otterspool Promenade kunnen wandelen zonder een volwassene tussen hem en de reling in.
De Verkoper beval hem uit te stappen. Hij stapte braaf uit — het was moeilijk ongehoorzaam te zijn met een wapen dat op je gezicht gericht was. Shadwell pakte meteen de sigaar uit Cals mond en verpulverde die met de hak van zijn schoen. Toen nam hij hem mee een hek door naar een ommuurd terrein. Nu pas, nu hij de bergen huisvuil zag liggen, wist Cal waar ze waren: de gemeentelijke vuilnisbelt. Vroeger waren er hele parken aangelegd op het vuilnis van de stad, maar nu was er geen geld meer om vuil in gazons te veranderen. Vuil bleef vuil. De stank — de zoete en zure lucht van rottende groenten — was nog erger dan die van de rivier.
`Stop,' zei Shadwell toen ze een plekje hadden bereikt dat in geen enkel opzicht bijzonder leek.
Cal keek om naar de stem. Hij kon weinig zien, maar Shadwell leek het wapen in zijn zak te hebben gestoken. Hij zette het meteen op een lopen, niet in een bepaalde richting, alleen een ontsnappingsmogelijkheid zoekend. Opeens kwam er iets tussen zijn benen en plofte hij op de grond, naar adem snakkend. Voordat hij weer overeind kon komen, kwamen er van alle kanten vormen op hem af, een onsamenhangende massa ledematen, die alleen aan de kinderen van de zusters konden toebehoren. Hij was blij dat het donker was; in ieder geval kon hij hun mismaaktheid nu niet zien. Maar hij voelde hoe hun ledematen hem aanraakten, hoorde hun tanden naar zijn nek happen. Ze waren echter niet van plan hem te verslinden. Op een aanwijzing die hij zag noch hoorde nam hun geweld af, hadden ze hem alleen nog vast, zijn lichaam zo samengeperst dat zijn gewrichten kraakten. En op dat moment ontvouwde zich een paar meter voor hem een afschuwelijk tafereel.
Het was een van de zusters van Iminacolata, daar twijfelde hij niet aan; een naakte vrouw wier vorm flikkerde en rookte alsof haar merg in brand stond, behalve dan dat ze geen merg kon hebben, omdat ze beslist geen beenderen had. Haar lichaam was een zuil van grijs gas met strepen bloedrood weefsel, en uit die fragmenten verschenen afgemaakte anatomische delen; een lekkende borst, een opgezwollen buik als van een te lang durende zwangerschap, een vies gezicht met dichtgenaaide ogen. Dat laatste verklaarde ongetwijfeld haar aarzelende manier van lopen, de manier waarop haar benen de grond aftastten; de geest was blind.
In het licht dat deze griezelige moeder uitstraalde, kon Cal de kinderen duidelijker zien. ledere anatomische perversie was vertegenwoordigd; lichamen die binnenstebuiten waren gekeerd, zodat maag en ingewanden zichtbaar waren; organen die alleen leken te druppen, bij een op de buik, als uiers, bij een ander op het hoofd, als een hanekam. Toch waren alle hoofden vol aanbidding toegekeerd naar Mama Pus, zonder met hun ogen te knipperen, om geen moment van haar aanwezigheid verloren te laten gaan. Zij was hun moeder; zij waren haar liefhebbende kinderen.
Opeens begon ze te gillen. Cal keek weer naar haar. Ze zat op haar hurken, haar benen gespreid, haar hoofd in haar nek geworpen toen ze als in doodsangst schreeuwde.
Achter haar stond nu een tweede geest, even naakt als de eerste. Nog naakter misschien, want vlees had ze bijna niet. Ze was obsceen verwelkt, haar tieten als lege beursjes, haar gezicht ingevallen tot een rommel van kapotte tanden en haar. Ze had haar hurkende zuster vastgegrepen, die nu afschuwelijk hoog gilde. Toen de dikke buik op het punt van barsten stond, kwam er tussen de benen van de moeder iets smeulends te voorschijn. Dat werd door de kinderen begroet met een koor van verwelkomende woorden. Ze waren betoverd. Dat was Cal ook, hoeveel angst dit alles hem ook inboezemde.
Mama Pus was aan het bevallen.
De gil maakte plaats voor een reeks zachtere, ritmische kreten toen het kind aan zijn reis naar de wereld begon. Het werd eerder uitgekakt dan gebaard, viel tussen de benen van de ouder als een grote drol. Meteen toen het op de grond was gevallen, ging de verwelkte vroedvrouw aan de slag, ging tussen de moeder en de toeschouwers in staan om de overbodige vliezen van het lichaam van het kind of te halen. De moeder, wier weeën waren opgehouden, ging staan, de vlam in haar vlees doofde, en ze liet haar kind over aan haar zuster. Nu kwam Shadwell weer in beeld. Hij keek naar Cal.
`Zie je,' fluisterde hij, `wat een afschuwelijke wezens dat zijn? Ik heb je gewaarschuwd. Zeg me waar het tapijt is en dan zal ik ervoor zorgen dat het kind je niet aanraakt.'
'Ik weet het niet. Ik zweer dat ik het niet weet.'
De vroedvrouw had zich teruggetrokken. Shadwell, met een zogenaamd medelijdende blik op zijn gezicht, deed hetzelfde.
Een paar meter van Cal vandaan stond het kind te midden van het vuil al op. Het had de afmetingen van een chimpansee en zag er net als zijn leeftijdgenootjes traumatisch gewond uit. Inwendige lichaamsdelen staken door de huid naar buiten, waardoor de torso her en der inklapte, her en der uitstulpingen vertoonde van ingewanden. Vanaf zijn buik bengelden twee rijen kleine ledematen en tussen de benen grote ballen, rokend, zonder een orgaan dat hetgeen in die ballen kookte, kon lozen.
Het kind wist meteen wat het moest doen: doodsangst aanjagen. Hoewel de nageboorte nog om het gezicht heen zat, ontdekten de ogen Cal al en waggelde het kind op hem af.
`0, Jezus.
Cal zocht de Verkoper, maar de man was verdwenen.
'Ik heb u al gezegd,' schreeuwde hij in de duisternis, `dat ik niet weet waar dat verdomde tapijt is.'
Shadwell reageerde niet. Cal schreeuwde weer. De bastaard van Mama Pus was bijna bij hem.
Jezus, Shadwell, luister naar me, wil je?'
Toen zei het buitenbeentje iets.
Cal...' zei het.
Hij keek er vol ongeloof naar.
Het sprak weer. Dezelfde lettergreep.
`Cal . .
Terwijl het zijn naam uitsprak, trok het aan de troep rond zijn hoofd. Het gezicht dat te voorschijn kwam, had geen schedel, maar was herkenbaar als dat van de vader van het buitenbeentje: Elroy. Het was allerafschuwelijkst om de bekende gelaatstrekken bij zo'n mismaakt geheel te zien. Toen Elroys kind een hand uitstak om hem aan te raken, schreeuwde Cal weer, zich nauwelijks bewust van wat hij zei, Shadwell alleen smekend te voorkomen dat het ding hem aanraakte. Het enige antwoord was de echo van zijn eigen stem, enige tijd lang. De armen van het kind schoten naar voren en de lange vingers hechtten zich aan Cals gezicht. Hij probeerde die weg te duwen, maar het kleverige lichaam kwam steeds dichterbij, om hem te omhelzen. De overige buitenbeentjes lieten hem nu los, gaven hem aan het nieuwe kind. Het was slechts een paar minuten oud maar was fenomenaal sterk, de rudimentaire handen op de buik krasten op Cals huid, pakten hem zo stevig vast dat het ademhalen hem moeite kostte. Met het gezicht vlak bij dat van Cal sprak het opnieuw, maar de stem die uit de misvormde mond kwam, was deze keer niet die van de vader van het buitenbeentje, maar van Immacolata.
`Beken,' eiste ze. 'Beken wat je weet.'
'Ik heb alleen een plaats gezien zei hij en probeerde het spuug te
ontwijken dat uit de kin van het beest dreigde te druppen. Dat lukte hem niet. Het kwam terecht op zijn wang en brandde als heet vet. `Weet je welke plaats?' vroeg de Incantatrix.
`Nee ' zei hij. 'Nee, dat weet ik niet...'
'Maar je hebt erover gedroomd, nietwaar? Je hebt erom gehuild.
Ja, luidde het antwoord. Natuurlijk had hij erover gedroomd. Wie had niet over het paradijs gedroomd?
Even stapten zijn gedachten over van de doodsangst van het moment op de vreugde van weleer. Naar het moment waarop hij naar de Fuga zweefde. Het zien van dat Wonderland deed hem opeens besluiten zich te verzetten. De glorie die hij voor zijn geestesoog had gezien, moest veilig blijven voor de smerigheid om hem heen, en om dat te realiseren was het niet zo moeilijk zijn leven op het spel te zetten. Hoewel hij absoluut niet wist waar het tapijt nu was, was hij bereid dood te gaan zonder iets te zeggen waardoor Shadwell het te pakken zou kunnen krijgen. En zolang hij kon ademen, zou hij alles doen om hen in verwarring te brengen.
Elroys kind leek die pasverworven vastberadenheid aan te voelen. De armen werden nog steviger om hem heen geslagen.
'Ik zal bekennen!' schreeuwde hij. 'Ik zal jullie alles vertellen wat jullie weten willen.'
Meteen begon hij te praten.
Maar hetgeen hij bekende, was niet wat ze wilden horen. Hij begon het spoorboekje op te zeggen, de vertrektijden van de treinen vanuit Lime Street, die hij vanbuiten kende. Die was hij uit zijn hoofd gaan leren toen hij elf was, nadat hij op de televisie een man had gezien die de uitslagen van alle voetbalwedstrijden vanbuiten kende, evenals de teams, het aantal doelpunten en degenen die die doelpunten hadden gescoord. Tot de jaren dertig aan toe. Het was natuurlijk volslagen nutteloos, maar zo heroïsch ook dat Cal er diep van onder de indruk was gekomen en toen was hij de eerste weken daarna alle informatie waarop hij beslag kon leggen uit zijn hoofd gaan leren, tot het tot hem doorgedrongen was dat zijn magnum opus achter zijn tuin heen en weer reed: de treinen. Die dag was hij begonnen met de boemeltreintjes en iedere keer als hij een schema helemaal vanbuiten kende, was hij weer een stapje verder gegaan. Enige jaren lang had hij de informatie nauwkeurig, accuraat bijgehouden, schema's aangepast als trajecten werden opgeheven of stations gesloten. En hoewel het hem moeite kostte namen te onthouden, kon hij die volkomen overbodige informatie op verzoek nog steeds afratelen.
En dat deed hij nu. De treinen naar Manchester, Crewe, Stafford, Wolverhampton, Birmingham, Coventry, Cheltenham Spa, Reading, Bristol, Exeter, Salisbury, Londen, Colchester; alle tijden van aankomst en vertrek en voetnoten over welke treinen op de zaterdagen reden en welke nooit op de feestdagen.
Ik ben Maffe Mooney, dacht hij terwijl hij met een heldere, duidelijke stem die tabel af dreunde alsof hij met imbecielen te maken had. Het monster raakte door die truc volledig in de war. Het staarde Cal aan, niet in staat te begrijpen waarom de gevangene opeens niet meer bang was.
Immacolata vervloekte Cal via de mond van haar neef en kwam met nieuwe dreigementen, maar die hoorde hij nauwelijks. De tijden hadden een eigen ritme en hij werd daar al snel door meegenomen. Het beest omvatte hem steviger, het kon niet lang meer duren voordat Cals botten zouden breken. Maar hij bleef doorgaan, ademhalend zodra hij aan een nieuwe dag begon, aan zijn tong de rest overlatend. Het is poëzie, mijn jongen, zei Maffe Mooney. Nog nooit zoiets gehoord. Pure poëzie.
En misschien was het dat ook wel. Verzen van dagen en versregels van uren, veranderd in poëzie omdat ze werden uitgespuugd in het aangezicht van de dood.
Hij wist dat ze hem hierom zouden vermoorden, zodra ze beseften dat hij nooit een betekenisvol woord met hen zou wisselen. Maar in het Wonderland zou een hek zijn waardoor geesten het konden betreden.
Hij was net begonnen aan de Schotse treinen, naar Edinburgh, Glasgow, Perth, Inverness, Aberdeen en Dundee, toen hij vanuit zijn ooghoeken Shadwell zag. De Verkoper schudde zijn hoofd en wisselde enige woorden met Immacolata — lets over het moeten vragen aan de oude vrouw. Toen draaide hij zich om en liep de duisternis in. Ze hadden het opgegeven. De genadeslag moest nu zo komen.
Hij voelde dat hij minder stevig werd vastgehouden. Even hakkelde hij, de fatale slag afwachtend. Die kwam niet. In plaats daarvan haalde het wezen zijn armen weg en ging achter Shadwell aan, Cal op de grond achterlatend. Hoewel hij nu vrij was, kon hij zich nauwelijks bewegen; zijn ledematen waren verkrampt omdat hij zo lang was vastgehouden.
En nu besefte hij dat de problemen nog niet voorbij waren. Hij voelde het zweet op zijn gezicht koud worden toen de moeder van Elroys afschuwelijke kind op hem afkwam. Hij kon aan haar niet ontsnappen. Ze ging boven op hem zitten, trok toen zijn hoofd naar haar borsten. Zijn spieren klaagden, maar de pijn was meteen vergeten toen ze haar tepel naar zijn lippen bracht. Een lang verwaarloosd instinct zorgde ervoor dat hij die accepteerde. De borst spoor een bittere vloeistof zijn keel in. Hij wilde die uitspugen, maar zijn lichaam miste er de kracht voor. In plaats daarvan merkte hij dat hij het bewustzijn verloor. Een droom nam de doodsangst weg.
Hij lag in het donker op een welriekend bed, terwijl een vrouw voor hem zong, een woordeloos wiegeliedje welks ritme werd onderstreept door de vederlichte aanrakingen van zijn lichaam. Vingers speelden op zijn buik en bij zijn lendenen. Ze waren oud, maar kenden meer trucjes dan een hoer. Binnen een hartslag had hij een stijve; binnen twee hartslagen snakte hij naar adem. Hij was nog nooit zo geliefkoosd, nog nooit zo verleid tot een punt vanwaar geen terugkeer mogelijk was. Hij schreeuwde, maar het wiegeliedje maakte die kreten onhoorbaar, bespotte zijn mannelijkheid door de lieflijke melodie. Hij was een hulpeloos klein kind, ondanks zijn erectie; of misschien juist daardoor. De aanrakingen werden veeleisender; zijn kreten dwingender.
Even ontwaakte hij uit zijn droom en zijn ogen gingen lang genoeg open om te zien dat de zuster hem nog altijd omhelsde. Toen sluimerde hij weer en ejaculeerde in een leegheid die zo intens was dat die niet alleen zijn zaad maar ook het wiegeliedje en de zangeres ervan verslond; en uiteindelijk ook de droom.
Hij werd wakker, alleen, huilend. leder lichaamsdeel deed hem zeer toen hij zich rekte en rechtop ging staan.
Volgens zijn horloge was het negen minuten over twee, de laatste trein was al lang geleden uit Lime Street vertrokken; en de eerste trein van de zaterdagmorgen zou nog vele uren lang niet wegrijden.

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml