HET HEILIGDOM VAN DE STERFELIJKHEDEN

1
De dag na Apollines bezoek, toen het steeds kouder werd, ging Suzanna op zoek naar de plaatsen die op Apollines lijstje stonden. Het eerste adres leverde een teleurstelling op. Het aangegeven huis en de huizen eromheen werden afgebroken. Toen ze de kaart bekeek om er zeker van te zijn dat ze naar het juiste adres was gegaan, liep een van de arbeiders weg van een vuurtje dat hij van de dakspanten had gestookt en slenterde op haar af.
`Hier is niets bijzonders te zien,' zei hij. Op zijn gezicht een blik van walging die ze niet begreep.
`Heeft hier nummer tweeenzeventig gestaan?'
lijkt het type niet . .
`Sorry. Ik begrijp niet...'
`Om te komen kijken.'
Ze schudde haar hoofd. Hij leek in te zien dat hij een beoordelingsfout had gemaakt en keek iets vriendelijker.
Dus u bent niet hierheen gekomen om het huis te zien waarin de moorden zijn gepleegd?'
`Moorden?'
`Ja, hier heeft die rotzak zijn drie kindertjes vermoord. Hier zijn de hele week al mensen naar toe gekomen om stenen mee te nemen . Dat wist ik helemaal niet.'
Ze kon zich vaag de grimmige krantekoppen herinneren: een ogenschijnlijk geestelijk normale man en liefhebbende vader die zijn kinderen in hun slaap had vermoord en toen de hand aan zichzelf had geslagen.
`Mijn fout,' zei de man. 'Ik kan niet begrijpen dat mensen tuk zijn op dergelijke souveniertjes. Ik vind dat niet natuurlijk.'
Hij fronste even zijn wenkbrauwen, draaide zich toen om en liep terug naar het vuurtje.
Onnatuurlijk. Zo had Violet Pumphrey Mimi's huis in Rue Street genoemd. Suzanna was dat nooit vergeten. `Sommige huizen,' had ze gezegd, 'zijn niet helemaal natuurlijk.' Ze had gelijk gehad. Misschien waren de kinderen die hier werden vermoord, wel het slachtoffer geworden van dezelfde onduidelijke angst; had hun moordenaar hen vermoord om hen te behoeden voor de negatieve krachten die hij in zijn omgeving had gevoeld, of om zijn eigen angst in hun bloed te verdrinken. In ieder geval was het zinloos hier nog langer te blijven.
2
Het tweede adres, in het centrum van de stad, bleek een kerk te zijn die was toegewijd aan de heiligen Philomena en Callixtus, twee namen die ze helemaal niet kende. Niet zulke belangrijke martelaren waarschijnlijk. Het was een onooglijke kerk, opgetrokken uit rode baksteen, en aan alle kanten omgeven door nieuwe kantoorgebouwen. Het kleine kerkhofje lag er onverzorgd bij. De kerk zag er in feite even weinig veelbelovend uit als de restanten van het huis waarin eens die moordenaar had gewoond.
Maar voordat ze er naar binnen was gegaan, vertelde het menstruüm haar al dat dit een van de geladen plaatsen was. En binnen werd dat instinctieve gevoel bevestigd. Vanaf een koude, onopvallende straat had ze een plaats vol mysteries betreden. Ze hoefde geen gelovige te zijn om het kaarslicht en de geur van wierook overtuigend te vinden; het was niet nodig te worden ontroerd door het beeld van de Madonna met het Christuskind. Of hun verhaal werkelijk was gebeurd of een mythe was, deed er niets toe. Dat had de Fuga haar geleerd. Nu was alleen van belang hoe luid het beeld zou spreken, en nu kon ze er de hoop op geboorte en uitmuntendheid uit putten waaraan haar hart zoveel behoefte had.
In de kerkbanken zaten een stuk of zes mensen te bidden of domweg een beetje op adem te komen. Ze liep zo zacht ze kon over de stenen van een van de zijbeuken naar het altaar. Toen ze het koorhek naderde, kreeg ze het gevoel dat iemand naar haar keek. Ze keek om. Geen van de mensen in de kerkbanken keek haar kant op. Maar toen ze zich weer omdraaide naar het altaar, leek de grond onder haar voeten op te lossen en verdween volledig, waardoor ze op lucht stond en naar de ingewanden van de kerk staarde. Graven, zag ze. De krachtbron moest zich daar bevinden.
Het visioen duurde slechts twee of drie seconden, toen moest ze zich aan het koorhek vasthouden tot het gevoel van duizeligheid was verdwenen. Daarna keek ze om zich heen, zoekend naar een deur die toegang bood tot de crypte.
Ze zag maar een deur, links van het altaar. Ze ging de treden op en net toen ze op die deur afliep, kwam er een priester door te voorschijn.
`Kan ik u helpen?' vroeg hij met een heel klein glimlachje. 'Ik zou de crypte graag willen zien,' zei ze.
De glimlach verdween. 'Er is geen crypte,' snauwde hij vrijwel. 'Maar ik heb die gezien,' zei ze bot, daartoe aangezet door het feit dat het menstruüm in haar steeds enthousiaster werd.
`U kunt niet naar beneden gaan. De crypte is afgesloten.' 'Ik moet erheen,' zei ze tegen hem.
Opeens zag ze in zijn ogen een blik van herkenning opkomen, en toen hij weer het woord nam, fluisterde hij bezorgd.
'Ik mag daar geen toestemming voor geven,' zei hij.
'Ik wel,' antwoordde ze, een antwoord dat haar werd ingegeven door het menstruüm.
`Kunt u niet wachten?' mompelde hij.
Maar toen ze weigerde daarop te reageren, deed hij een stap opzij en liet haar doorlopen.
`Moet ik hem u laten zien?' vroeg hij vrijwel onhoorbaar. `Ja.'
Hij nam haar mee naar een gordijn dat hij opentrok. De sleutel stak in het slot van de deur. Hij draaide die om en duwde de deur open. De lucht die naar boven kwam, was droog en muf, de trap steil. Maar bang was ze niet. De stem die haar had geroepen, verlokte haar verder te gaan, moedigde haar fluisterend aan. Ze betraden geen graf. En als het een graf was, dachten de doden aan andere dingen dan verrotting.
3
De glimp die ze even van de crypte had opgevangen, had haar er niet op voorbereid dat die zo diep onder de grond zat. Het licht van de sacristie vervaagde al snel en nadat ze vierentwintig traptreden was afgelopen, kon ze haar gids helemaal niet meer zien.
`Hoever is het nog?' vroeg ze.
Op dat moment stak hij met een Lucifer een kaars aan. Het vlammetje aarzelde in de zuurstofarme lucht, maar ze kon wel het kribbige gezicht van de priester zien, dat naar haar was toegewend. Achter hem gangen, vol nissen.
`Er is hier niets,' zei hij een beetje triest. 'Nu niet meer.' Ian me alles toch maar zien.'
Hij knikte zwak, alsof hij nu iedere kracht miste om zich tegen haar te verzetten, en nam haar mee een van de gangen door, met de kaars in zijn hand. De nissen die ze nu zag waren allemaal bezet; lijkkisten van plafond tot grond. Leuk om zo tot stof te vergaan, dacht ze, wang aan wang met je leeftijdgenoten. Het had allemaal iets heel geciviliseerds, en daardoor maakte hetgeen ze zag toen hij aan het einde van de gang een deur openmaakte des te meer indruk.
Hij duwde haar voor zich uit naar binnen en zei: `Dit wilde u zien, nietwaar?'
Ze liep verder naar binnen en hij kwam achter haar aan. De kamer was zo groot dat het enkele kaarsvlammetje hem niet kon verlichten. Wel was duidelijk dat hier geen doodskisten stonden. Alleen duizenden beenderen, die iedere centimeter van de muren en het plafond in beslag namen.
De priester liep de kamer door en stak een twaalftal kaarsen aan die waren neergezet in houders, gemaakt uit bot van dijbenen en in schedeldaken. Toen de kaarsen brandden, werd het arrangement duidelijk. De botten van honderden mensen waren gebruikt voor het scheppen van grote symmetrische patronen: barokke formaties van schenen en ribben, met daar middenin groepen schedels. Prachtige mozaiekken van voet- en handbeentjes, opgesierd met tanden en nagels. Het was des te afschuwelijker om te zien, omdat het door een of ander morbide genie allemaal zo perfect was gerealiseerd.
Wat is dit?' vroeg ze.
Hij keek haar stomverbaasd en met gefronste wenkbrauwen aan. `LJ weet wat dit is. Het Heiligdom.'
. . Heiligdom?'
Hij liep op haar af.
Wist u het echt niet?'
`Nee.'
Opeens verscheen er een blik van woede en angst op zijn gezicht. heeft tegen me gelogen!' zei hij zo hard, dat de vlammetjes flikkerden. `U zei dat u wist . ' Hij greep haar arm vast en sleepte haar mee naar de deur. 'U mag hier niet zijn...'
Hij hield haar zo stevig vast dat het zeer deed. Het kostte haar verschrikkelijk veel moeite het menstruüm in toom te houden. Opeens liet de priester haar los en liep naar de kaarsen, die feller, bijna maniakaal waren gaan branden. Toen liep hij naar de deur en vlamden de kaarsen witheet op. Zijn kortgeknipte haar stond letterlijk rechtovereind. Zijn tong draaide rond in zijn geopende mond, zonder dat hij iets kon zeggen.
Ze deelde zijn doodsangst niet. Wat er in de kamer ook gebeurde, voor haar gevoel was het goed; ze baadde zich in de energieën die door de lucht om haar hoofd wentelden. De priester had de deur bereikt en vluchtte de gang in, naar de trap. De lijkkisten begonnen in hun nissen te rammelen, alsof de inhoud de dag wilde verwelkomen die in het Heiligdom zou beginnen. Midden in de kamer waar Suzanna stond, begon een vorm te verschijnen, die zijn substantie ontleende aan de met stof gevulde lucht en de botscherven op de grond. Suzanna voelde dat er deeltjes van haar gezicht en armen werden weggehaald, om zich bij de substantie te voegen. Nu zag ze niet een, maar drie vormen en de middelste torende hoog boven haar uit. Normaal gesproken zou ieder mens meteen op de vlucht zijn gegaan, maar Suzanna had zich zelden veiliger gevoeld dan nu, hoe onwaarschijnlijk dat ook leek, omdat ze werd omgeven door de dood. En dat gevoel veilig te zijn, verdween niet. Het stof voerde voor haar een langzame dans uit, eerder geruststellend dan angstaanjagend, de twee flankerende vormen dansten van hun schepping weg en kwamen er weer naar terug om die weer meer solide te maken. Maar ook op zo'n moment was het een slechts vaag zichtbare geest, die ieder moment uiteen dreigde te vallen. In het gezicht herkende Suzanna echter trekken van Immacolata.
Welke plaats had de Incantatrix beter als haar heiligdom kunnen uitkiezen? Dood was altijd al haar hartstocht geweest.
De priester brabbelde in de gang een gebed, maar de grijze geest die voor Suzanna in de lucht hing, werd daardoor niet geraakt. Het gezicht bevatte elementen van alle drie de zusters. Het seniele van de Toverkol; de sensualiteit van de Magdalena; de schitterende symmetric van Immacolata. De synthese werkte, hoe gek dat ook leek. Het huwelijk van tegenstrijdigheden was delicaat, een succes. Suzanna was bang dat het ongedaan zou worden gemaakt als ze te duidelijk ademhaalde.
En toen de stem. Die was in ieder geval herkenbaar als de stem van Immacolata, maar klonk nu wel zachter dan ooit. Gaf misschien zelfs ook blijk van een delicate humor?
`We zijn blij dat je bent gekomen,' zei ze. je de afstammeling van
Adam verzoeken te vertrekken? Jij en ik moeten het een en ander regelen.'
Wat dan wel?'
'Dat is niet voor zijn oren bestemd. Zeg hem dat hij zich nergens zorgen over hoeft te maken. Mannen zijn altijd zo bijgelovig . . . '
Ze deed wat Immacolata haar vroeg.
'Ik denk dat u maar beter kunt weggaan,' zei ze. 'Dat is de wens van de Dame.'
De priester keek haar angstig aan.
'Al deze tijd...' zei hij. heb nooit werkelijk geloofd
`Het is in orde,' zei ze. 'Er is geen schade aangericht.'
`Komt u ook mee?'
`Nee.'
'Ik kan u niet komen halen,' waarschuwde hij haar, en de tranen drupten langs zijn wangen.
Dat weet ik,' zei ze. `Gaat u nu maar. Ik ben veilig.'
Hij had geen verdere aanmoediging nodig en vloog als een haas de trap op. Suzanna liep de gang weer af, waar de lijkkisten nog altijd rammelden, naar de vrouw.
'Ik dacht dat je dood was,' zei ze.
Wat is dood?' antwoordde Immacolata. 'Een woord dat de Koekoeken gebruiken als je lichaam je in de steek laat. Maar het stelt niets voor, Suzanna, en dat weet jij.'
Waarom ben je dan hier?'
'Ik ben gekomen om een schuld in te lossen. In de Tempel heb je voorkomen dat ik zou vallen. Of ben je dat vergeten?'
`Nee.'
'Ik ook niet. Een dergelijk vriendelijk gebaar mag niet worden vergeten. Dat begrijp ik nu. Nu begrijp ik vele dingen. Zie je hoe ik met mijn zusters herenigd ben? Samen zijn we zoals we afzonderlijk nooit zouden kunnen zijn. Een enkele geest, een drie-eenheid. Ik ben wij; we zien wat we allemaal voor kwaads hebben gedaan en daar hebben we spijt van.'
Suzanna zou wellicht aan die onwaarschijnlijke bekentenis hebben getwijfeld als het menstruüm, dat nu haar ogen en mond was genaderd, de waarheid ervan niet bevestigde. De vrouw voor haar was niet vervuld van haatgevoelens. Waarom was ze hier wel? Die vraag hoefde ze eigenlijk niet te stellen, haar geest kende het antwoord al. 'Ik ben hier gekomen om te waarschuwen.'
'Waarvoor? Shadwell?'
`Zuster, hij is slechts een deel van wat je nu het hoofd zult moeten bieden. Niet meer dan een klein onderdeel.'
`Gaat het om de Gesel?'
De geest rilde bij het horen van die naam, hoewel zij beslist buiten het bereik van dergelijke gevaren was gekomen. Suzanna wachtte niet op een bevestiging. Het was nu zinloos het allerergste niet te geloven.
'Heeft Shadwell iets met de Gesel te maken?' vroeg ze.
`Hij heeft hem wakker gemaakt.'
Waarom?'
`Hij denkt dat de magie zijn onschuldige verkopersziel heeft gecorrumpeerd. Nu zal hij pas tevreden zijn als iedereen dood is, die betoveren kan.'
`En hij gebruikt de Gesel als zijn wapen?'
Dat gelooft hij. Maar de waarheid zou nog weleens niet zo eenvoudig kunnen zijn.'
Suzanna streek met een hand over haar gezicht, bedenkend welke vragen ze het beste kon stellen.
Vat voor een wezen is die Gesel?' vroeg ze toen.
`Het antwoord is misschien een andere vraag,' zeiden de zusters. '1k denk dat hij Uriel heet.'
`Uriel?'
`Een Engel.'
Suzanna moest er bijna om lachen. Het was allemaal zo absurd. Dat gelooft hij, want hij heeft de Bijbel gelezen.'
'Ik begrijp het niet.'
`Het merendeel kunnen zelfs wij niet begrijpen, maar we zullen je vertellen wat we weten. De Gesel is een geest, die eens de wacht heeft gehouden bij een plaats waar magie was. Een tuin, hebben sommigen gezegd, maar dat kan fictie zijn.'
Waarom zou hij alle Zieners willen doden?'
`Zij werden daar in die tuin geschapen, werden er weggehouden van de ogen van de Mensheid, omdat zij betoveringen hadden. Maar ze zijn weggevlucht.'
`En Uriel...'
. . . bleef alleen achter, om die lege ruimte te bewaken. Eeuwenlang.' Suzanna was er absoluut niet zeker van dat ze hier ook maar lets van geloofde, maar ze wilde nu wel het hele verhaal horen.
`En wat is er toen gebeurd?'
`Hij is gek geworden, zoals een gevangene van stof wel gek moet worden. Hij vergat zichzelf en zijn taak. Hij kende niets anders meer dan zand en sterren en leegte.'
Je moet begrijpen,' zei Suzanna, `dat ik dat alles maar moeilijk kan geloven, omdat ik geen christen ben.'
Dat zijn wij ook niet,' zei de drie-eenheid.
`Maar jullie geloven dat verhaal wel?'
`We geloven inderdaad dat er lets waars in zit.'
Dat antwoord deed haar weer denken aan het bock van Mimi en alles wat daartoe behoorde. Tot ze de bladzijden was binnengegaan, was de sprookjeswereld net een kinderspelletje geweest. Maar ze was wijzer geworden toen ze in het bos van hun gedeelde dromen oog in oog met Hobart had gestaan. In dat verhaal had lets waars gezeten. Waarom zou dat dan ook niet voor dit verhaal opgaan? Het verschil was dat de Gesel in dezelfde wereld woonde als zij. Geen metafoor, geen gedroomde wereld, wel de werkelijkheid.
`Dus vergat hij zichzelf,' zei ze tegen de geest. 'En hoe is hij zich alles dan weer gaan herinneren?'
`Misschien heeft hij zich nooit lets herinnerd,' zei Immacolata. 'Maar zijn woonplaats werd' honderd jaar geleden gevonden door mensen die op zoek waren naar de hof van Eden. In hun hoofden heeft hij het verhaal over de paradijselijke tuin gelezen en het als zijn eigen verhaal geannexeerd, terecht of ten onrechte. En hij gaf zichzelf ook een naam. Uriel, vlam van God. De geest die de wacht hield bij de poorten van de verloren gegane hof van Eden . .
`En bewaakte hij inderdaad het Paradijs?'
geloof jij net zomin als ik. Maar Uriel gelooft het wel. Als hij ooit een eigen naam heeft gehad, is die allang vergeten. Hij gelooft dat hij een Engel is. En dat is hij dus ook.'
Suzanna zag wel in dat dat een zinnige opmerking was. Als zij in haar droom in het boek een Draak was geweest, waarom zou lets dat ten prooi was aan krankzinnigheid dan niet de naam van een Engel aannemen?
Natuurlijk heeft hij de mensen die hem hadden gevonden, gedood,' zei Immacolata. 'En toen is hij op zoek gegaan naar degenen die waren ontsnapt.'
`De Families.'
`Of hun afstammelingen. En hij heeft hen bijna uitgeroeid. Maar zij waren slim. Hoewel ze de kracht die hen achtervolgde niet begrepen, wisten ze wel hoe ze zich moesten verbergen. En de rest van het verhaal ken je.'
`En Uriel? Wat deed die toen de Zieners waren ondergedoken?' Die keerde terug naar zijn fort.'
`Tot de komst van Shadwell.'
`Tot de komst van Shadwell.'
Suzanna dacht daar even over na, en stelde toen die ene vraag die gesteld moest worden.
`En God?'
De drie-eenheid lachte, de stof waaruit ze bestond, ging kopjeduikelen.
hebben God niet nodig om hier lets zinnigs van te maken,' zei ze. Suzanna was er niet zeker van of ze alleen sprak namens henzelf, of ook namens haar. er ooit een kracht heeft bestaan waarvan die Uriel een onderdeel is, heeft die zijn wachtpost in de steek gelaten.' `En wat doen we nu?' vroeg Suzanna. 'Men heeft het erover dat de Oude Wetenschap weer moet worden opgerakeld.'
Ja, dat heb ik gehoord . . . '
`En zou die de Gesel kunnen verslaan?'
Dat weet ik niet. In mijn tijd heb ik in ieder geval weleens een aantal wonderen verricht die hem wellicht zouden hebben verwond.' `Help ons dan nu.'
Dat kunnen we niet, Suzanna. Je ziet zelf hoe we eraan toe zijn. Van ons is niets anders over dan stof en wilskracht, en we zwerven hier rond bij het Heiligdom waarin we eens werden aanbeden, tot de Gesel komt om dat te verwoesten.'
`Ben je er zeker van dat hij dat zal proberen?'
Dit Heiligdom kent magie. Shadwell zal de Gesel hierheen brengen en wij zullen niets kunnen doen om een verwoesting te voorkomen. Het enige dat we kunnen doen, is je waarschuwen.'
'War dank ik je voor.'
De vorm werd vager.
`Er is een tijd geweest, weet je,' zei Immacolata, `dat wij veel machtiger waren.' Het stof van haar vorm werd weggeblazen, de botscherven vielen op de grond. `Toen was iedere ademstoot magie en waren we voor niets bang.'
`Misschien dat die tijd terugkomt.'
Binnen een paar seconden was het drietal zo ijl geworden dat het nauwelijks meer te zien was. Maar de stem bleef nog even en zei: 'Het is nu overgedragen in jouw handen, zuster . . . '
Toen waren ze er niet meer.

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml