DE BRAND
1
Op de dag en in de nacht die Suzanna in De Weergaloze en de
Wilde Bossen doorbracht, zoekend naar Hobart, kwamen Cal en De Bono
in aanraking met al even merkwaardige plaatsen. Ook zij hadden
verdriet, ook aan hen werden dingen geopenbaard. Ook zij kwamen
dichter in de buurt van de dood dan ze ooit nog eens zouden willen
komen.
Toen ze afscheid van haar hadden genomen, waren ze zwijgend
verder op weg gegaan naar het Firmament, tot De Bono zomaar opeens
had gezegd: 'Houd je van haar?'
Merkwaardigerwijze had Cal daar zelf ook net aan lopen denken,
maar hij had die vraag niet beantwoord. Hij was er verlegen door
geworden.
`Idioot zei De Bono. Waarom zijn jullie Koekoeken zo bang voor
jullie gevoelens? Ze is iemand van wie het de moeite waard is om
van te houden. Zelfs ik kan dat zien. Dus waarom zeg je dat dan
niet tegen haar?'
Cal gromde iets. De Bono had gelijk, maar het was vervelend de
les gelezen te krijgen door iemand die jonger was dan hij.
Je bent bang voor haar. Is dat de reden?' vroeg De Bono. Die
opmerking was beledigend.
Natuurlijk niet,' zei Cal. Waarom zou ik verdomme bang moeten
zijn voor haar?'
`Ze heeft krachten,' zei De Bono, die zijn bril afzette en het
terrein voor hen aandachtig bekeek. Natuurlijk hebben de meeste
vrouwen die. Daarom wilde Starbrook niet dat ze op zijn Veld
kwamen. Daardoor zou hij uit zijn evenwicht raken.'
`En wat hebben wij?' vroeg Cal, tegen een steentje trappend.
hebben onze pik,' zei De Bono.
`Ook een opmerking van Starbrook?'
`Nee, van De Bono,' luidde het antwoord, en de jongen lachte.
Weet je wat... 1k weet een gelegenheid waar we naar toe zouden
kunnen gaan en . .
`geen tijd voor,' zei Cal.
Wat maakt een paar uur nu uit? Heb je ooit weleens gehoord van
de Venusberg?'
De Bono, daar hebben we de tijd niet voor. Maar als jij erheen
wilt gaan, ga je je gang maar.'
Jezus, wat ben jij saai,' zuchtte De Bono. `Misschien laat ik
je wel aan je lot over.'
`Ik geniet nu ook niet direct van die stomme vragen van jou,'
zei Cal. Dus ga maar bloemen plukken als je dat wilt. Wijs me
alleen eerst nog even de weg naar het Firmament.'
De Bono zweeg. Ze liepen verder: Toen ze weer gingen praten,
begon De Bono te pronken met zijn kennis over de Fuga, eerder uit
een verlangen om zijn metgezel te intimideren dan om hem te
informeren. Tweemaal trok Cal hem snel mee om weg te duiken toen
een van Ho-baits patrouilles wat al te dicht in de buurt kwam. De
tweede keer moesten ze zich uren schuilhouden, omdat de mannen
enige meters bij hun schuilplaats vandaan begonnen te drinken en
van geen ophouden leken te weten.
Toen ze uiteindelijk weer verder konden gaan, kwamen ze veel
minder snel vooruit. Hun verkrampte benen voelden aan als lood; ze
hadden honger en dorst, en ze ergerden zich aan elkaars gezelschap.
En het ergste was nog wel dat het donker begon te worden.
`Hoever moeten we nog?' wilde Cal weten. Toen hij de Fuga had
gezien vanaf Mimi's tuinmuur, had het gevarieerde landschap
eindeloze avonturen beloofd. Maar nu zou hij alles over hebben voor
het bezit van een fatsoenlijke kaart.
`Het is nog een aardig eindje,' antwoordde De Bono.
`Weer je verdomme eigenlijk wel waar we zijn?'
De Bono's lippen krulden zich. Natuurlijk.'
Waar dan?'
`He?'
Waar zijn we dan? Geef deze plaats een naam.'
Daar peins ik niet over. Je zult me domweg moeten vertrouwen,
Koekoek.'
Het was het laatste halfuur harder gaan waaien en nu hoorden
ze angstige kreten, waardoor er een einde kwam aan hun escalerende
ruzie.
`Ik ruik een brandend houtvuur,' zei De Bono. Dat klopte. De
wind bracht niet alleen kreten, maar ook de geur van brandend hout
met zich mee. De Bono rende al weg, op zoek naar de bron ervan. Cal
zou de koorddanser op dat moment dolgraag aan zijn lot hebben
overgelaten, maar hoewel hij twijfelde aan de waarde van De Bono
als gids, was hij altijd nog beter dan helemaal geen gids. Cal liep
achter hem aan, over een smalle uitstekende rots. En toen bereikten
ze een hooggelegen veld vol triomfbogen vanwaar ze een schitterend
uitzicht hadden op het vuur. Het zag eruit als een stelletje
struiken dat in brand was gestoken, waarbij de vlammen werden
aangewakkerd door de wind. Langs de rand van het vuur stonden
auto's geparkeerd en de eigenaars ervan — mensen van Shadwells
bevrijdingsleger, hingen er de beest uit.
`Rotzakken,' zei De Bono toen hij zag dat ze een slachtoffer
achternazaten en de man tegen de grond sloegen met knuppels en
laarzen. `Rotzakken van een Koekoeken.'
`Het zijn niet alleen onze mensen die . . begon Cal, maar hij
maakte zijn zin niet af toen hij de plek herkende die recht voor
zijn ogen in brand was gestoken.
Dit was geen bos. De bomen waren in keurige rijen geplant.
Eens had hij onder die bomen de dichtregels van Maffe Mooney
gedeclameerd. Nu stond de boomgaard van Lemuel Lo helemaal in
brand.
Hij wilde de helling aflopen.
`Calhoun, waar ga je heen? Wat ben je in vredesnaam van plan?'
vroeg De Bono.
De Bono kwam achter hem aan en pakte zijn arm vast.
`Calhoun! Luister naar me!'
laat me met rust,' zei Cal en probeerde De Bono van zich af te
schudden. Daardoor verloor hij zijn evenwicht en rolde de helling
af, De Bono met zich meeslepend. Ze kwamen tot stilstand in een
sloot, waar ze tot hun middel in het water stonden. Cal wilde eruit
kruipen, maar De Bono had zijn hemd vastgegrepen.
`Mooney, je kunt niets doen,' zei hij.
`Last me verdomme los!'
`Luister, ik bied je mijn verontschuldigingen aan over die
opmerking over de Koekoeken. Ook wij kennen vandalen!'
maar,' zei Cal, die nog altijd strak naar de brand keek. 'Ik
ken deze plek en ik kan niet toestaan dat die zomaar in rook
opgaat.' Hij hees zich de sloot uit en liep naar de brand. Hij zou
de rotzakken die dit hadden gedaan, vermoorden. Vermoorden, en dat
zou nog terecht zijn ook!
`Het is al te laat!' riep De Bono hem na. `Je kunt echt niets
meer doen.'
Dat was waar. Morgen zou er van de boomgaard niets anders over
zijn dan as. Toch kon hij het niet opbrengen zijn rug toe te
draaien naar de plaats waar hij voor het eerst had genoten van de
betoveringen van de Fuga. Hij liep verder, was zich er vaag van
bewust dat De Bono achter hem aan kwam, maar trok zich daar niets
van aan.
Toen hij alles duidelijker kon zien, besefte hij dat de
troepen van de Profeet (in feite een veel te vleiende term, het was
uitschot) niet geheel en al zonder dat er verzet werd gepleegd hun
gang konden gaan. Rond het vuur waren verschillende mensen op de
vuist gegaan. Maar de verdedigers van de boomgaard waren een
makkelijke prooi voor de brandstichters, die genoten van hun
barbaarse optreden. Ze waren naar de Fuga toe gegaan met wapens die
de Zieners binnen enige uren konden decimeren. Cal zag hoe iemand
door een pistoolschot werd geveld. Een vrouw kwam de gewonde man te
hulp, maar werd eveneens neergeschoten. De soldaten controleerden
of de slachtoffers echt dood waren. De eerste bleek dat niet te
zijn. Hij hief een hand op naar zijn beul, die zijn wapen op het
hoofd van de man richtte en de trekker overhaalde.
Cal werd misselijk toen hij de geur van brandend vlees rook.
Hij kon zichzelf niet in de hand houden. Zijn knieën knikten en hij
viel op de grond, kotsend, al was zijn maag leeg. Op dat moment
leek hij zich niet beroerder te kunnen voelen. Zijn natte kleren
voelden ijskoud aan tegen zijn rug; hij proefde gal; de
paradijselijke boomgaard brandde.
'Kom mee, Cal.'
De Bono had een hand op zijn schouder gelegd en overhandigde
hem met zijn andere hand een bosje net losgetrokken gras.
Weeg je gezicht schoon,' zei hij zacht. kunt hier verder niets
doen.'
Cal drukte het gras tegen zijn neus, ademde de koele, zoete
geur ervan in. Het gevoel van misselijkheid verdween. Hij keek nog
eenmaal naar de brandende boomgaard. Zijn ogen traanden en even kon
hij niet geloven wat hij zag. Hij haalde zijn neus op en veegde
zijn tranen weg. Toen keek hij weer en daar zag hij Lem
lopen.
Hij sprak de naam van de man uit.
Wie?' zei De Bono.
Cal stond al op, hoewel zijn benen hem nog steeds maar met
moeite konden dragen.
zei Cal, wijzend op Lo. De man zat naast een van de lijken
gehurkt, zijn hand uitgestrekt naar het gezicht. Sloot hij de ogen
van de dode en sprak hij daarbij een gebed uit?
Cal moest laten merken dat hij er was; hij moest Lo spreken,
al was het alleen maar om te zeggen dat ook hij getuige was geweest
van deze afschuwelijke gebeurtenissen en dat die gewroken zouden
worden. Hij draaide zich om naar De Bono. Door de weerkaatsing van
de vlammen in diens brilleglazen kon hij zijn ogen niet zien, maar
zijn gezichtsuitdrukking maakte duidelijk dat dit alles hem ook
niet onberoerd had gelaten.
`Hier blijven,' beval Cal hem. `Ik moet even met Lem praten.'
`Mooney, je bent krankzinnig,' zei De Bono.
Waarschijnlijk wel.'
Hij liep terug naar de brand, Lems naam roepend. Het uitschot
leek er genoeg van te hebben gekregen. Een paar mannen waren al
naar hun auto's teruggekeerd, een andere stond in het vuur te
pissen, weer anderen keken naar de vlammen, verdoofd door de drank
en hun eigen wandaden.
Lem liep nu weg van de boomgaard. Cal riep zijn naam weer,
maar dat was niet hoorbaar door de herrie van de brand. Hij ging
sneller lopen en toen zag Lem hem vanuit zijn ooghoeken wel. Hij
scheen Cal echter niet te herkennen. Geschrokken zette hij het op
een lopen. Weer riep Cal zijn naam; de man bleef staan en probeerde
met samengeknepen ogen door de rook heen te kijken.
`Lem, ik ben het, Mooney!' riep Cal.
Lo's grimmige gezicht kon niet glimlachen, maar hij stak wel
zijn armen naar Cal uit en ze omhelsden elkaar als broers.
`0, mijn dichter,' zei Lo, met rode ogen van de tranen en de
rook. Vat een plaats om je weer te zien.'
`Ik had je al gezegd dat ik het niet zou vergeten,' zei Cal.
`Da had je inderdaad gezegd.'
Waarom hebben ze het gedaan, Lem? Waarom hebben ze de
boomgaard platgebrand?'
Dat hebben zij niet gedaan,' zei Lem. 'Ik heb hem in brand
gestoken.'
`Denk je dat ik die rotzakken van mijn heerlijke fruit wilde
laten proeven?'
`Maar Lem . . . die bomen . . . Al die bomen.'
Lo stak een hand in zijn zak en haalde handenvol Judasperen te
voorschijn. Vele waren kapot en het sap dat over Lo's vingers
drupte, glinsterde. Hun geur verspreidde zich in de stinkende
lucht, riep herinneringen op aan vroegere tijden.
`Er zitten zaadjes in elk van die vruchten,' zei Lem. 'En uit
ieder zaadje kan een boom groeien. 1k zal die ergens anders
planten.'
Dat waren dappere woorden, maar hij snikte toen hij die
uitsprak. `Ze zullen ons niet verslaan, Calhoun,' zei hij. 'We
zullen niet voor hen knielen, uit naam van welke god ze dan ook
hier zijn.'
moeten jullie ook niet doen,' zei Cal, 'want anders is alles
verloren.'
Toen hij dat zei, zag hij Lo naar het uitschot bij de auto's
kijken. `We moeten gaan,' zei hij, en stopte het fruit weer in zijn
zak. `Ga je met me mee?'
Dat kan ik niet, Lem.'
`Ik heb jouw gedichten aan mijn dochters geleerd,' zei hij.
'lk heb me die herinnerd, net zoals jij je mij herinnerd
hebt.'
'Ze zijn niet van mij,' zei Cal. `Ze zijn van mijn
grootvader.'
`Ze zijn nu van ons allemaal,' zei Lo, 'want ze zijn in goede
aarde geplant.'
Opeens een schot. Cal draaide zich om. Drie mannen hadden hen
gezien en kwamen, alle drie gewapend, hun kant op.
Lo pakte Cals hand even vast en kneep erin ten afscheid. Toen
was het contact verbroken en klonken er nieuwe schoten. Lo rende de
duisternis in, weg van het licht en het vuur, maar de grond was
oneffen en na een paar passen viel hij al. Cal rende naar hem toe,
al werd er opnieuw geschoten.
'Ca weg!' schreeuwde Lo. 'Ren in godsnaam weg!'
Lo probeerde het fruit op te rapen dat uit zijn zakken was
gevallen. Hij gilde en greep naar zijn zij toen een schot doel
trof.
De mannen waren nu bijna bij Cal en Lo. Ze vuurden niet meer,
hadden kennelijk andere plannen. Maar toen ze nog zo'n twaalf meter
bij hun slachtoffers vandaan waren, werd de leider geveld door een
vliegend ding dat tegen zijn hoofd sloeg en voor een grote wond
zorgde. Hij viel, blind gemaakt door het stromende bloed.
Cal kon het wapen zien dat de man had geveld: het was een
radio. Toen zag hij De Bono op hen afkomen, die als een wildeman
aan het schreeuwen was. Hij rende langs de jagers heen, in de
richting van her vuur.
De leider had een hand tegen zijn hoofd gedrukt en kwam
wankelend overeind om de achtervolging in te zetten. De tactiek van
De Bono had de beulen even afgeleid, maar stond vrijwel gelijk aan
zelfmoord. Nu zat hij gevangen tussen de gewapende mannen en de
muur van vuur. Er werden schoten afgevuurd, maar koorddanser als
hij was, slaagde hij erin de kogels te ontwijken. Hij zou echter
onmogelijk het vuur in kunnen dansen. Cal zag hem eenmaal omkijken,
en toen rende hij toch het vuur in. De meeste bomen waren nu niets
anders meer dan brandende pilaren, maar de grond was gloeiend heet.
De lucht trilde door de hitte en De Bono verdween steeds verder
tussen de bomen.
Er was geen tijd om over zijn dood te rouwen. Door zijn
dappere gedrag hadden de twee anderen even respijt gekregen, maar
dat zou niet lang duren. Cal draaide zich om, om Lemuel te helpen.
De man was er niet meer, had alleen een plasje bloed en een paar
vruchten achtergelaten. De gewapende mannen stonden nog steeds bij
de rand van de boomgaard te wachten tot ze De Bono zouden kunnen
neerschieten. Cal ging staan en keek om zich heen, tegen beter
weten in hopend de koorddanser te kunnen ontdekken. Hij zag hem
niet. Hij liep achteruit terug naar de helling waarop De Bono en
hij hadden gevochten. Toen hij dat deed, kreeg hij opeens weer een
beetje hoop. Hij besloot een andere route te nemen, rende naar het
tegenover liggende uiteinde van de boomgaard.
Daar kon je wat beter om je heen kijken, omdat de wind de rook
een andere kant op blies. Hij rende langs de rand van de boomgaard,
hopende dat De Bono de hitte op de een of andere manier te slim af
was geweest. Maar halverwege zag hij tot zijn grote schrik een paar
brandende schoenen.
Pas toen hij zijn rug naar het vuur toedraaide, zag hij
tweehonderd meter verderop, in her hoge gras, een figuur staan.
Zelfs vanaf die afstand herkende hij het blonde haar. En toen hij
iets dichterbij was, ook het zelfvoldane glimlachje.
De Bono was zijn wenkbrauwen en zijn wimpers kwijtgeraakt, en
zijn haar was flink verschroeid. Maar hij leefde.
`Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?' vroeg Cal hem.
De Bono haalde zijn schouders op. 'Over vuur lopen is
eigenlijk nog leuker dan koorddansen,' zei hij.
`Zonder jou zou ik dood zijn geweest,' zei Cal.
`Bedankt.'
De Bono wist duidelijk niet zo goed raad met Cals
dankbaarheid. Hij maakte een afwerend gebaar met zijn hand, draaide
zich om en liep verder, verwachtend dat Cal vanzelf wel achter hem
aan zou komen. `Weer je waar we been gaan?' riep Cal. Hij had de
indruk dat ze een andere kant opgingen dan voorheen, maar helemaal
zeker was hij er niet van.
De Bono gaf antwoord, maar de wind nam de woorden mee en Cal
was te moe om zijn vraag te herhalen.